Aangepast zoeken

Naar beginpagina
Naar overzicht VD AMOKs

VD AMOK
tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
jaargang 12, nummer 2, 2003


Inhoudsopgave






Colofon

VD AMOK
tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
jaargang 12, nummer 2, 2003

VD AMOK
verschijnt minstens 4 maal per jaar en wordt uitgegeven door Stichting VD AMOK.
Voor de inhoud van met naam ondertekende stukken zijn de auteurs verantwoordelijk.

Copyright
Overname van artikelen uit het lopende nummer is uitsluitend toegestaan na toestemming
van de redactie. Overname van artikelen uit eerder verschenen nummers is toegestaan onder
bronvermelding en toezending van een bewijsexemplaar aan de redactie.

Adres redactie en abonnementenadministratie
VD AMOK
Obrechtstraat 43
3572 EC Utrecht
tel. 030-8901341
e-mail vdamok"at"antenna.nl

Redactie
Hans Christian Bouton (fotoredactie), Kees Kalkman, Karel Koster, Guido van Leemput, Tjark Reininga, Egbert Wever

Fotografen en illustratoren
Endie van Binsbergen, Hans Bouton, Fotosectie Onkruit Vormgeving René Oudshoorn, Egbert Wever

Drukker
Drukkerij De Dageraad, Den Haag

Verder werkten aan dit nummer mee
Mark Akkerman, Martin Broek, Peter Custers, David Jan Donner, Ed Hollants, Clemens Raming,
Frank Slijper, Fred van der Spek, Marc Stolwijk, Henk Wubben

Abonnementen
Een abonnement is minimaal € 14,- per jaar.
Een steunabonnement is minimaal € 18,-.
Over te maken op giro 5567607 t.n.v. VD AMOK, Utrecht.
Nieuwe abonnementen schriftelijk aanmelden.
Wacht met betaling op toezending acceptgiro.
Opzegging uitsluitend schriftelijk vóór aanvang van het kalenderjaar.
Losse nummers kosten € 4,50 (€ 6,- inclusief porto).

Advertenties
Tarieven en opgave bij de redactie.

Sluitingsdatum volgend nummer
20 augustus 2003



Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

Redactioneel

MJF, Mient Jan Faber

Mient Jan Faber - we herinneren ons een zeldzaam krantenartikel waarin hij aankondigde persoonlijk in een blokkade voor de Amerikaanse konvooien met kruisraketten te gaan liggen als die Nederland zouden binnenrijden. Het artikel is met geen mogelijkheid terug te vinden in het archief. Vermoedelijk terzijde gelegd voor toekomstig gebruik. Nooit meer nodig gehad.

Wel gevonden: een artikel van Faber uit de Volkskrant van 1997 tijdens een eerdere Irak-crisis. Faber zag toen niet veel in bombarderen. Hij vond dat "de westerse politiek inzake Irak veel genuanceerder en gedoseerder (had) moeten zijn. Er had gestreefd moeten worden naar 'ontspannning van onderop': "VN-resolutie 687 biedt bovendien de mogelijkheid het economisch embargo tegen Irak te versoepelen."

Faber wist waar de schoen knelde in Irak. Er werd een meedogenloos embargo in stand gehouden in combinatie met continue militaire strafexpedities waardoor het volk leed terwijl het regime overleefde.

Vorig jaar had Faber het nog druk toen hij samen met zijn goede maat Jan Pronk de paarse regering ten val bracht door voortijdig een kritisch Srebrenica-rapport uit te brengen en daarmee de officiële historie van het NIOD af te troeven. De autoriteiten waren des duivels en Kok himself stuurde de rijksrecherche op Faber af. De speurders wilden weten wie hem de topgeheime notulen van het kabinet had toegespeeld. Van de affaire werd na de 'regime change' nooit meer wat gehoord.

Afgelopen maand was Faber weer in het nieuws. 'Vredesduif neergeknald' berichtte het Algemeen Dagblad pathetisch. Faber (62) had ervoor gekozen om zijn vertrek als algemeen secretaris van het IKV (hij is overigens op jaren gezet en blijft tot juli 2004 aan) zelf aan den volke kond te doen middels HP/De Tijd.

Hij zegt daar: "Alle beroering en opwinding van de laatste tijd hebben ertoe geleid dat mijn functie is afgeschaft. Niet met mijn instemming." Klare taal waarover in de media een stormpje opstak. Welzeker had zijn vertrek te maken met zijn opstelling in de oorlog tegen Irak. Het AD: "Faber zag als een van de weinigen onder de duiven wel de zin in van interventie in Irak." Tijdens een reis door het woeste Koerdistan verklaarde hij: "Van hieruit gezien kan oorlog bevrijding betekenen." Bekend was dat het IKV oktober vorig jaar had geweigerd een verklaring van de Raad van Kerken tegen de oorlog te tekenen en als enige vredesclub afwezig was bij de demonstraties hoewel medewerkers en activisten gelukkig meeliepen.

Is Faber de mond gesnoerd? Heeft zich het scenario voltrokken dat zijn langjarige strijdmakker en medewerker Gied ten Berge in 1999 in het dagblad Trouw voorspelde: "Faber loopt door zijn solistische optreden te veel voor de muziek uit. Dat leidt tot irritaties en spanningen. Dan kan de situatie ontstaan dat aangesloten kerken zijn uitspraken niet voor hun rekening wensen te nemen."

Het IKV is een dubbele organisatie. Enerzijds een door de kerken ingesteld beraad om de vredesactie op zich te nemen zodat de kerken hier niet al teveel beslommeringen over hebben. Anderzijds een projectorganisatie met voortreffelijke activiteiten in regio's als de Balkan, de Kaukasus en het Midden-Oosten, waarbij de mensenrechten centraal staan. Tussen vrede en mensenrechten is op zijn minst een spanningsrelatie mogelijk zoals die zich ook in de Koude Oorlog soms manifesteerde. Is dit de achtergrond van het aangekondigde vertrek?

Het IKV-bestuur ziet het als een langer lopend konflikt over een reorganisatie waarbij Fabers functie moest verdwijnen. Niet ongebruikelijk dat een inhoudelijk konflikt uiteindelijk in de personele sfeer eindigt. Soms is dat zelfs voor alle betrokkenen het beste. De omstanders blijven verbouwereerd achter.

Laten we voorop stellen dat wij inzake Irak het meer eens zijn met de Faber van 1997 dan met die van 2003. Een grootschalige oorlog zoals de Amerikanen die voeren met bombardementen en clusterbommen is geen geschikt instrument voor humanitaire interventie. Maar we hebben er ook oog voor dat mensen in Irak het verjagen van Saddam als een bevrijding ervaren en een mogelijkheid om hun lot in eigen handen te nemen.

Het debat over alternatieven voor oorlog en mensenrechten moet breed worden gevoerd, ook in de kerken. Als een administratieve maatregel dat zou verstikken is dat te betreuren.




Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

Een tweede redactioneel,
over de uitzending van Nederlandse troepen naar Irak:

Nederlandse troepen naar Irak

De Nederlandse regering heeft besloten om troepen naar Irak te sturen om deel uit te maken van de bezettingsmacht van de Amerikaanse coalitie. De NAVO heeft zich al gecommitteerd voor deelname aan de bezettingsmacht in Irak. Daar heeft Nederland dus ook al mee ingestemd.

Het enthousiasme van de voorstanders van een verdergaande interventie, door deel te nemen aan de bezettingsmacht, lijkt desalniettemin enigszins bekoeld te zijn. Er is zelfs enige aarzeling in de opstelling van de regering te bespeuren. Zo werd het besluit eerst doorgeschoven van het demissionaire kabinet naar de nieuwe regering, die vervolgens weer aarzelde. Die aarzeling is kennelijk niet beperkt tot Nederland: uit een interessant overzicht uit USA Today van eind mei blijkt dat de bijdragen van de Amerikaanse bondgenoten schromelijk tekort schieten. Denemarken was om 5.000 man gevraagd, maar levert er slechts 380. Polen, die een sector in centraal Irak onder zijn bevel heeft, kan daar slechts 2.200 troepen voor leveren, die bovendien door de VS moeten worden betaald.

In Irak zelf is er nog steeds geen sprake van een stabiele situatie. De watervoorziening en de elektriciteit haperen nog steeds in Bagdad. In het door de Baath partij en Soennitische extremisten beheerste centrale gebied van Irak worden voortdurend aanslagen gepleegd op de Amerikaanse troepen. In het noorden zijn er problemen rondom Kirkoek, waar duizenden Koerden terug willen keren en de huidige bewoners van de akkers en huizen die ooit van hen waren, willen verwijderen. In Zuid-Irak (en een groot deel van Bagdad) heerst de religieuze leiding van verschillende Sjiïtische stromingen, die van mening verschillen over de mate van invloed van de Islam op een toekomstige regering, maar eensgezind zijn in hun wens om de Amerikanen en hun bondgenoten zo snel mogelijk het land uit te werken.

De paradox is echter dat het Amerikaanse garnizoen niet alleen voor onbekende tijd blijft, maar ook dat de oorspronkelijke belofte om een interim-regering op te richten via een nationale conventie van alle politieke groeperingen, nu verlaten wordt. Belangrijke leiders van de Koerden en de Sjiieten hebben hun ontsteltenis al laten blijken aan de Amerikaanse gouverneur, Bremer.

In het zuiden, waar de Britten het bewind voeren vanuit Basra (en waar de Nederlandse troepen heen moeten), is er een conflict over de samenstelling van het stadsbestuur. Net als in Bagdad willen de bezettingsautoriteiten beslissende invloed uitoefenen op de samenstelling van alle overheidsorganen.

Deze perikelen zijn wellicht de oorzaak van de aarzelingen van de Nederlandse regering maar ook van andere Amerikaanse bondgenoten. De Amerikanen en Britten hebben zich immers niet vies getoond van het 'masseren' van de feiten aangaande de Iraakse massavernietigingswapens. Als de steun van de Nederlandse regering voor een aanvalsoorlog zonder VN mandaat werd verzekerd op grond van misleidende informatie, dan lijkt een zeker wantrouwen op zijn plaats ten aanzien van informatie die door de Britse en Amerikaanse bondgenoten is verstrekt.

Er was immers geen directe dreiging door Irak met A-, B- of C-wapens. Toch werd dit als feit gesteld bij tientallen aangelegenheden door de Britse, Amerikaanse en Nederlandse regeringen. Als er over dat soort zaken wordt gelogen, waarom dan ook niet over de politieke omstandigheden waarin de troepen terechtkomen? Het verdient wellicht aanbeveling om de informatie afkomstig van de Amerikaanse en Britse regeringen die dit beleid moeten ondersteunen, te wantrouwen en te zoeken naar eigen informatie bronnen. Het is immers niet denkbeeldig dat de Nederlandse troepen gevaar zullen lopen doordat de politieke omstandigheden heel anders zijn dan ze door de Amerikaanse regering worden voorgesteld. Het neutraliseren van de VN als bewaker van de overgangsregering in Irak moet ook te denken geven. Hoewel er een VN resolutie is aangenomen die de coalitie als bezettingsmacht erkent, is het dwaas om te ontkennen dat de legitimiteit van de bezettingsmacht stoelt op een illegale aanvalsoorlog. Als dat onvoldoende reden is om niet te gaan, dan is het wellicht nuttig om een pragmatische inschatting te maken van de situatie in Irak.

Het wordt wellicht tijd om voor de verandering naar de toekomst te kijken en serieus te bedenken hoe een rampzalige terugtocht uit Irak wegens verzet van de bevolking tegen de Westerse aanwezigheid kan worden vermeden. Bijvoorbeeld door niet te gaan.

Karel Koster,
11 juni 2003


Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

Clusterbommen op Irak met dank aan ABN AMRO

Nu Saddam Hoessein van het toneel is verdwenen en het bombarderen gestopt, proberen de Irakezen het gewone leven op te pakken. Dat is niet altijd even makkelijk. Water en elektriciteit zijn bijvoorbeeld nog lang niet overal hersteld. Een ander probleem vormt de onontplofte munitie die in de steden en op het platteland ligt, soms open en bloot, soms onder een laag zand verstopt.

Britse en Amerikaanse vliegtuigen hebben in de oorlog zo'n 30.000 bommen op Irak gegooid. Daarbovenop komen de kruisraketten van de marine en de artilleriemunitie van de grondtroepen.
Terwijl ministers onverstoorbaar bleven roepen dat Nederland alleen politiek, niet militair betrokken was, werd duidelijk dat we ook financieel meehielpen. Want - we schreven het een jaar geleden al - ABN AMRO investeert spaargeld van rekeninghouders in een bedrijf dat in Engeland synoniem staat voor clusterbom: Insys (zie VD AMOK nr. 2 2002). Ook Irak maakte dit jaar kennis met de smerige bommen waar Insys voor verantwoordelijk is.

Het gevaar van onontplofte munitie is te vergelijken met dat van landmijnen. Nog jaren na afloop van een oorlog vallen er burgerslachtoffers. Kinderen doordat ze munitieresten uit nieuwsgierigheid oppakken, volwassenen bij het omploegen van het land. Bijzonder gemeen zijn clusterbommen: bommen die uiteenvallen in tientallen tot enkele honderden kleinere 'bommetjes' vol metaalsplinters of andere troep. Clusterbommen worden zowel door vliegtuigen als door artillerie verschoten. Zeker tien tot vijftien procent van de inhoud blijft onontploft liggen. De geringste aanraking doet ze alsnog exploderen, met alle afschuwelijke gevolgen van dien. In Afghanistan leken ze ook nog eens verdacht veel op de eveneens geel gekleurde voedselpakketten die de Amerikanen dropten.

Ondanks groeiend verzet ertegen ontwikkelt de wapenindustrie nog steeds nieuwe typen clusterbommen, bijvoorbeeld met een besturingssysteem. Dat gebeurt natuurlijk alleen als daar militaire vraag naar is. In Irak bleek die onverminderd groot. Tussen alle clusterbommen die in de oorlog tegen Irak zijn gebruikt, waren er zeker 66 van de Britse luchtmacht. Het zijn clusterbommen van het type BL755. In de jaren zeventig en tachtig geproduceerd, daarna aangepast en nog altijd onderhouden door wat nu Insys heet.
Insys is de in 2001 verzelfstandigde defensietak van het Britse Hunting. ABN AMRO zag wel brood in de onderneming en verzorgde de management buy-out. Als onderdeel van de operatie kocht ABN AMRO ruim een kwart van de aandelen, waarmee het de belangrijkste eigenaar werd. Nu is de bank nooit erg vies geweest van een beetje wapenhandel, maar ditmaal heeft ze zich duidelijk verkeken op de weerstand die dat op kan roepen. Nadat Campagne tegen Wapenhandel de zaak in de openbaarheid bracht raakte ABN AMRO steeds meer verlegen met de affaire. De Socialistische Partij en een groep activisten in Leiden pikten de kwestie ook op en doen al een jaar hun best om de bank op andere gedachten te brengen.

Dat lukt inmiddels aardig, ware het niet dat de bank zich van zijn zuinigste kant laat zien. Op de aandeelhoudersvergadering in april erkende topman Groenink met de zaak in zijn maag te zitten en van het belang in Insys af te willen. Probleem: er zou geen klant voor het aandelenpakket te vinden zijn. Dat wil zeggen: niet zonder flink verlies.
Nog langer wachten met verkopen maakt dat verlies alleen maar groter, want in steeds bredere kring raakt ABN AMRO's naam besmet. Dat is de prijs die de bank betaalt voor het maatschappelijk onverantwoorde ondernemen. Zolang het die niet wil betalen, blijft het mede-verantwoordelijk voor de doden en gewonden die de clusterbommen van Insys blijven eisen.

Frank Slijper

Voor meer informatie over ABN AMRO en Insys: www.stopwapenhandel.org/
voor de acties van de SP: www.sp.nl/clusterbommen/
voor meer informatie over clusterbommen: www.landmineaction.org
voor een overzicht van de oorlogsslachtoffers: www.iraqbodycount.net


Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

GEVEINSDE EN WARE REDENEN VOOR DE OORLOG OM IRAK

Recente uitspraken van Amerikaanse functionarissen hebben opnieuw de vraag opgeroepen waarom de Verenigde Staten werkelijk een oorlog zijn begonnen tegen Saddam Husseins regime in Irak. De VS heeft maandenlang geprobeerd de wereld ervan te overtuigen dat er geen andere optie was dan oorlog, omdat het Irakese regime massavernietigingswapens zou bezitten, en omdat "effectieve ontwapening" alleen via een oorlog zou kunnen worden bereikt. Intussen zijn ruim zes weken verstreken sinds het einde van de bloedige oorlog, maar ondanks koortsachtige inspanningen van een groot Amerikaans inspectieteam zijn geen nucleaire, chemische of biologische wapenvoorraden ontdekt. Bijgevolg staat de Amerikaanse regering onder druk, van de pers en van leden van het Congres, om openheid van zaken te geven.

Terwijl minister van defensie Donald Rumsfeld speculeert over de mogelijkheid dat Saddam Hussein zich voor het begin van de oorlog van de vermeende massavernietigingswapens heeft ontdaan, doet de tweede man van het Pentagon, Paul Wolfowitz, de ontstellende uitspraak dat het argument aangaande ontwapening van Irak alleen om bureaucratische redenen is gehanteerd. De wereld zou zo het makkelijkst te overtuigen zijn.

preventieve aanval
Laten we eens teruggaan naar de periode voor de oorlog, toen de discussie zich in de Verenigde Naties toespitste op de mogelijke ontduiking van VN-resoluties door het regime van Saddam Hussein. Als voornaamste voorstander van een oorlog hamerde de VS er constant op, dat schendingen van VN-resoluties niet getolereerd konden worden, omdat zij de geloofwaardigheid van de VN en van het internationale rechtsbestel in gevaar zouden brengen.
Een eerste constatering bij een kritische terugblik op de voorgeschiedenis van de oorlog om Irak kan zijn, dat de VS zelf de geloofwaardigheid van het VN-inspectieregime bij voorbaat hadden ondermijnd. Immers, enkele maanden voordat de VN zijn inspecties naar de aanwezigheid van massavernietigingswapens in Irak hernam, juni 2002, hield de Amerikaanse president Bush een rede waarin hij voor de VS het recht op een "preventieve oorlog" opeiste. Volgens deze nieuwe militaire doctrine hebben de VS niet alleen het recht zich te verdedigen tegen de aanval van een buitenlandse mogendheid, of tegen een mogendheid die de VS dreigt te overrompelen. Nee, de enige supermacht ter wereld heeft volgens de doctrine van de "preventieve aanval" ook het recht om elke staat aan te vallen die een potentiële dreiging vormt.
De doctrine werd in de maandenlange controverse in de VN-Veiligheidsraad over het beleid rond Irak nimmer een hoofdpunt van discussie. Toch zou een debat over de juridische implicaties van de doctrine wel degelijk op zijn plaats zijn. Zo schreven zestien toonaangevende Britse en Europese hoogleraren internationaal recht begin maart een brief aan de Britse premier Tony Blair, waarin zij onomwonden stelden dat de doctrine illegaal is onder het bestaande internationale recht. Het VN-handvest biedt simpelweg geen aanknopingspunten om een oorlog op die gronden toe te staan. Ook de Amerikaanse rechtsgeleerde Richard Falk wees er, in het gerenommeerde Le Monde Diplomatique, op dat de doctrine in strijd is met bepalingen van het VN-handvest, en dat zij een grote bedreiging vormt voor het hele internationale rechtsbestel.
De VN-discussie over het inspectieregime liep, zoals bekend, uiteindelijk vast. Hoewel de VS er alles aan deden om aarzelende leden van de Veiligheidsraad over de streep te trekken, kregen zij nooit goedkeuring voor hun agressie. Maar had de nieuwe VS-doctrine, die als een zwaard van Damocles blijft hangen boven het hoofd van elke regering die zich kritisch tegenover de VS opstelt, niet allang onderwerp moeten zijn van een apart debat in de Veiligheidsraad?

gebluft
Bij de discussie over Iraks vermeende bezit van massavernietigingswapens ging het om twee vragen: in hoeverre was de bewijslast die door de VS en diens voornaamste handlanger, Groot-Brittannië, werd aangevoerd, integer? En waren de VS werkelijk bang voor een Irakese dreiging, of waren er andere hoofdmotieven voor het voeren van oorlog?
Wat betreft het eerste is het meest opvallend, dat de bewijsvoering die de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Powell begin februari in zijn geruchtmakende toespraak in de Veiligheidsraad heeft opgebouwd, door een van de leiders van het VN-inspectieteam vlak voor het begin van de oorlog nadrukkelijk is verworpen. Op 7 maart gaf Al-Baradei, het hoofd van het Internationale Atoom-agentschap (IAEA), in de Veiligheidsraad zijn visie op drie punten in Powell's bewijslast. Hij noemde het zeer onwaarschijnlijk dat de aluminiumbuizen die Irak eerder had geïmporteerd, voor nucleaire verrijking waren bedoeld. De magneten waarover Saddams regering beschikte waren bedoeld voor geleiding van raketten, en hadden niets te maken met een eventueel verrijkingsproces. En geruchten dat Irak uit het Afrikaanse land Niger uranium zou hebben geïmporteerd waren niet authentiek, maar gebaseerd op vervalste documenten.
Na afloop van de oorlog heeft het hoofd van het voormalige VN-inspectieteam, Hans Blix, de beschuldiging dat Westerse veiligheidsdiensten het publiek om de tuin hebben geleid herhaald. En terwijl Irak inmiddels is bezet, is in de VS de discussie losgebroken; niet alleen over de vraag of de bewijsvoering rond kernwapens bewust vervalst is, maar over de vraag of Irak in de maanden voorafgaand aan de oorlog überhaupt nog massavernietigingswapens bezat. Meerdere Irakese topwetenschappers hebben zich inmiddels aan de Amerikaans-Britse bezettingsmacht overgegeven. Geen van hen lijkt de bezetters op het spoor van geheime voorraden te hebben gezet. Amer Al-Saadi, Saddam's hoogste wetenschappelijke adviseur, heeft naar verluidt verklaard dat er geen massavernietigingswapens zullen worden gevonden. En hoewel het denkbaar is, dat hier of daar in Irak nog sporen van chemische of biologische wapens worden aangetroffen, trekken politici en journalisten al de conclusie dat de VS en Groot-Brittannië hebben gebluft.
Volgens Jane Harman, een Democratisch lid van het Huis van Afgevaardigden, "zou dit wel eens het grootste bedrog van veiligheidsdiensten aller tijden kunnen zijn". Le Monde spreekt in zijn redactioneel commentaar van 30 mei j.l. van "ongetwijfeld de allergrootste staatsleugen" in recente jaren.

afbouwen
Het schandaal rond de officiële redenen om ten oorlog te trekken, is echter veel omvattender dan een geïsoleerde discussie over het vermeende bezit van Saddam's massavernietigingswapens zou doen vermoeden. Want, net als in de discussie over schending van VN-bepalingen, had de discussie allang over gevaarlijke beleidsontwikkelingen in de VS zelf moeten gaan.
Na het einde van de Koude Oorlog hebben de VS, net als Rusland, een deel van hun voorraad strategische kernwapens ontmanteld, maar inmiddels lijkt de periode van het afbouwen van overkill voorbij. Bij de besprekingen van de begroting van het Pentagon voor 2004 heeft de Senaat kort geleden besloten een verbod dat men eerder had uitgevaardigd, het zogenaamde Spratt-Furse amendement, op te heffen. Dit amendement uit 1993 stond niet toe dat onderzoek werd gedaan naar kernwapens met een explosieve kracht van minder dan 5 kiloton, of dat zulke kernwapens ontwikkeld werden. Met het opheffen van dit amendement is de weg gebaand voor onderzoek naar drie soorten kleine kernwapens, te weten kernbommen met een relatief kleine explosieve kracht, kernwapens die zich diep ingraven voor ze tot ontploffing komen, en kernwapens die tegen voorraden biologische en chemische wapens kunnen worden ingezet.
In oorlogen die de VS sinds begin jaren negentig jaren hebben gevoerd, heeft de supermacht er niet voor teruggeschrokken om gebruik te maken van munitie die verarmd uranium bevat. En ook tijdens de Derde Golfoorlog van dit jaar lijken Amerikaanse troepen zulke munitie te hebben ingezet. Op de gevaren voor de gezondheid van mensen ter plaatse, en van Amerikaanse soldaten, is al vele malen gewezen. De draagwijdte van het Senaatsbesluit is echter zo vergaand, dat het op zich al tot een nieuwe golf van vredesdemonstraties aanleiding zou moeten geven.
Onder het Non-proliferatieverdrag van 1970 hebben kernwapenstaten zich, in ruil voor de toezegging van niet-kernwapenstaten om geen atoomwapens te ontwikkelen, verplicht naar nucleaire ontwapening te streven. Ze zijn moreel gebonden geen atoomwapens te gebruiken tegen niet-nucleaire staten. Met de opheffing van het Spratt-Furse amendement hebben niet alleen Amerikaanse kernwapenlaboratoria de ruimte gekregen om nieuwe atoomwapens te ontwikkelen. Het gevaar dat die zullen worden gebruikt tegen niet-nucleaire staten is levensgroot. In de Nuclear Posture Review van het Pentagon, van begin 2002, worden niet-nucleaire staten waartegen tactische kernwapens kunnen worden ingezet met naam en toenaam vermeld. Er is zelfs al gespeculeerd over de inzet van kernwapens in een "preventieve" oorlog.

In een eerdere bijdrage aan VD AMOK, heb ik twee hoofddrijfveren genoemd voor de agressieoorlog tegen Irak, de drang van de VS om de toegang tot oliebronnen koste wat kost veilig te stellen en de wens militaire aankopen opnieuw te gebruiken als hefboom voor conjunctuurbeleid, op een moment dat de Amerikaanse economie een periodieke crisis doormaakt. Gegevens die zijn bekend geworden sinds het schrijven van dat stuk bevestigen dat die twee economische belangen inderdaad tot de ware redenen voor het bloedvergieten behoren.
In mei 2001 publiceerde de nationale energiegroep van de VS onder leiding van vice-president Cheney een document waarin ondermeer werd gesteld dat de VS er, met het oog op hun toekomstige energiebehoeften, alles aan moeten doen om de greep op olievoorraden in het Midden-Oosten te versterken. De olieproductie in de VS zal gedurende de komende twee decennia met 12 procent afnemen, en omdat de VS-energiebehoefte blijft toenemen, groeit de afhankelijkheid van importen.
Het Cheney-rapport windt er geen doekjes om: het gebied rond de Perzische Golf, waar zich tweederde van de wereldolievoorraden bevindt, kan het best in de toenemende vraag helpen voorzien. En hoewel voor exploitatie van de Irakese olie enorme investeringen zijn vereist, zijn deze - na die van Saoedi Arabië de allergrootste ter wereld - voor de VS van cruciaal belang.

conjunctuur
Ook twijfel over de vraag of conjunctuurbeleid een rol speelde bij de oorlogsplannen kan weersproken worden aan de hand van nieuwe feiten. Academici die niet overtuigd zijn van het idee dat de VS zijn militaire bestedingen, net als in de Reagan periode van de tachtiger jaren, voor macro-economisch beleid aanwenden, verwijzen er naar dat de omvang van de officiële militaire begroting weliswaar gestaag groeit, maar nog steeds klein blijft in verhouding tot de omvang van het Bruto Binnenlands Product van de VS (minder dan 4 procent).
De militaire bestedingen omvatten echter ook uitgaven die niet in de begroting staan, aangezien het Pentagon ze er als "uitzonderlijke oorlogsuitgaven" bewust buiten houdt. En wat het meest veelzeggend is: een deel van de nieuwe en additionele uitgaven komt ten goede aan de civiele en militair/civiele sectoren waar informatietechnologie wordt geproduceerd; juist de sectoren die, met de sector waar productiemiddelen voor de fabricage van informatietechnologie worden vervaardigd, de drijvende kracht vormden van de conjunctuur in de negentiger jaren. In maart jongstleden gaf Le Monde een overzicht van de betekenis van de nieuwe Pentagon-uitgaven voor Silicon Valley. De aankopen van de VS-regering bij IBM bleken met 25 procent gestegen; de verkopen van Silicon Graphics aan het Pentagon bleken in een jaar van 20 tot 35 procent gestegen. En hoewel regeringsopdrachten maar een klein deel vormen van de productie van informatietechnologie hebben zij er zeker toe bijgedragen dat deze sectoren weer wat zijn opgeleefd.

euro of dollar
De vraag is dus niet of olie- en wapenproductie Amerikaanse drijfveren tot oorlog vormden, maar veeleer of niet nog andere vormen van eigenbelang een rol hebben gespeeld bij de oorlogsplanning.
Het antwoord op die vraag is een volmondig ja. In de aanloop tot en sinds de oorlog zijn er op internet en in de pers meerdere artikelen verschenen over de relatie tussen het olievraagstuk en het dollarvraagstuk. De tekorten op de lopende rekening van de Amerikaanse betalingsbalans zijn sinds de Reagan-jaren meer dan vertienvoudigd, van zo'n 45 miljard dollar in het midden van de tachtiger jaren tot naar verwachting meer dan 600 miljard dollar dit jaar.
Terwijl elke andere regering daarvan wakker zou moeten liggen, komt de VS tot nu toe met die tekorten gemakkelijk weg. Omdat de dollar het voornaamste internationale betalingsmiddel is, kan de VS zijn handelstekort dekken door dollars bij te drukken - maar natuurlijk alleen zolang landen die naar de VS exporteren bereid zijn dollars te accepteren.
Enkele jaren geleden besloot het regime van Saddam Hussein om over te stappen op de Euro, en begon betaling van zijn olie-exporten in Euro te eisen. Die stap was voor de VS niet te pruimen. Als steeds meer olie-exporterende landen hetzelfde gaan doen zou de Amerikaanse regering in een verdomd lastig parket raken. Er zou snel een einde komen aan de gedwongen subsidiëring van de Amerikaanse economie door de rest van de wereld.
De noodzaak van oorlog komt mede voort uit het wanbeleid dat de VS sinds de tachtiger jaren met betrekking tot zijn handelstekort heeft gevoerd. Dat wanbeleid bestaat echter niet alleen uit, met militaire middelen opgelegde, externe subsidiëring. De VS heeft niet alleen een monsterachtig groot tekort op zijn betalingsbalans, maar is ook deels afhankelijk van buitenlandse geldschieters voor financiering van zijn staatsschuld.
Onder Reagan werd er een bewust beleid gevoerd gericht op het opdrijven van de rentestand, om buitenlands kapitaal ertoe te bewegen staatsleningen te kopen op de Amerikaanse kapitaalmarkt. Dat beleid veroorzaakte een historische kentering. Terwijl de VS vanaf de Eerste Wereldoorlog een crediteurennatie waren, werd de 'supermacht' vanaf 1984 een land met een jaarlijks toenemende buitenlandse schuld. En hoewel de VS er in de negentiger jaren aan gewerkt hebben om een verdere escalatie te voorkomen, is het schuldenprobleem nooit echt opgelost.
Volgens Frederic Clairmonte hebben buitenlandse geldschieters momenteel 42 procent van alle uitstaande Amerikaanse staatsleningen in handen. Bovendien zijn veel van die leningen korte leningen, die vrij snel kunnen worden verkocht.
Met andere woorden: hier bestaat het risico van een tweede kentering, naast de omschakeling van de dollar op de Euro, ditmaal geënsceneerd door buitenlandse geldschieters die plotsklaps besluiten Amerikaanse staatsleningen van de hand te doen. Voerden de VS wellicht oorlog uit economische zwakte, en om kritiek op zijn onverantwoorde economische beleid de kop in te drukken?

democratisering
Tot slot enige woorden over de afloop van de oorlog, of liever gezegd, over de bezetting van Irak door het gecombineerde invasieleger van de VS en Groot-Brittannië. Hier moet nogmaals verwezen worden naar een van de geveinsde redenen voor het oorlogsgeweld. Met name neoconservatieve leden van de Amerikaanse regering hebben er in de aanloop naar de oorlog op gehamerd dat die de "democratisering" van het Midden Oosten zou dienen. Dat was daarom al verdacht, omdat de VS zich in het verleden veelvuldig heeft ingelaten met dictatoriale regimes in het Midden-Oosten en elders, het regime van Saddam Hussein incluis.
Voorts werd de toewijding van de VS aan democratisering weersproken door de groeiende afstand tussen de VS en Irakese oppositiegroeperingen. Steeds meer Irakese verzetsgroeperingen wendden zich af van de Amerikaanse oorlogsplannen. Uit de discussie in de VS over de bekostiging van de wederopbouw bleek dat de VS erop uit waren een grootschalige Amerikaanse legermacht in Irak te stationeren. Die zou driekwart gaan opslorpen van de 20 miljard dollar per jaar voor de wederopbouw. Inmiddels zijn de Amerikaanse en Britse legers alom in Irak aanwezig, en er is geen sprake van een vroegtijdige beëindiging van de bezetting. In plaats van door het Irakese volk gekozen regeerders wordt het land nu door Amerikaanse heersers bestuurd.
Dat eigenbelang het voornaamste Amerikaanse motief vormde voor de oorlog blijkt wel het meest uit de wijze waarop de besluitvorming over cruciale economische vraagstukken in het naoorlogse Irak is geregeld. De eerste aanzet tot kolonisering van Iraks oliereserves werd tijdens de invasie gedaan, toen Amerikaanse en Britse troepen de prioriteit legden bij bezetting van de oliebronnen.
Inmiddels zijn de contouren van het nieuwe beheer over Iraks olierijkdommen duidelijk. Op meerdere manieren is vastgelegd dat VS in de toekomst zeggenschap over de Irakese olie zullen houden. De inkomsten uit de productie en export van olie worden gestort in een fonds onder de door een Amerikaan geleide Irakese centrale bank. Weliswaar is er een Irakese minister voor oliezaken aangesteld, maar diens manoeuvreerruimte wordt door experts op nul geschat. Bovendien is via een resolutie van de VN vastgelegd dat de VS "gerechtelijke immuniteit" zullen genieten bij het beheer van Iraks brandstoffenrijkdom! Er kan dus niet de minste twijfel over bestaan dat het Irakese volk de beschikking over de eigen grondstoffen voorlopig kwijt is, en dat de oorlog geleid heeft tot een 'moderne' vorm van kolonialisme. Naast het illegale karakter van de VS-doctrine van de "preventieve aanval", en naast de gevaren die besloten liggen in het VS-beleid rond kernwapens, is de kolonisering van Irak voor vredesactivisten een uitstekende reden om de straat op te gaan.

Peter Custers
Dr. Peter Custers is theoreticus rond wapenproductie en wapenexporten; hij is campagnemedewerker XminY Solidariteitsfonds

Een digitale versie van dit artikel met voetnoten kan opgevraagd worden bij de redactie.

Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

acties tegen de oorlog

NEDERLANDSE BEDRIJVEN STEUNEN DE OORLOG TEGEN IRAK

'Wel politieke steun, geen militaire', zo luidde de opstelling van de Nederlandse regering toen de Amerikaans-Britse oorlog tegen Irak officieel van start ging. In feite werd er aanzienlijke economisch-militaire steun gegeven aan de Amerikaanse operaties. Die steun en de acties ertegen worden hieronder opgesomd.

Waar die louter politieke steun uit bestond op militair gebied, bleek al tijdens de oorlog duidelijk uit diverse reportages in de media. De conclusie was dat als de regering wel gezegd had militaire steun te geven, de ondersteunende inzet van Nederlandse militaire middelen niet wezenlijk anders geweest zou zijn. De militaire steun bestond uit Patriot-raketten, fregatten en onderzeeërs. Gezien de omvang van de Nederlandse defensiecapaciteit, die al voor een belangrijk deel in beslag werd genomen door missies elders in de wereld, was deze steun al maximaal.
Ook het Nederlandse bedrijfsleven werd geen strobreed in de weg gelegd mee te werken aan oorlogsvoorbereiding en oorlog. Vooral aan militaire transporten richting de Golf werd volop meegewerkt door Nederlandse bedrijven.
Deze medewerking wordt extra cynisch als je je realiseert dat ook aan de opbouw van de Iraakse krijgsmacht en het Iraakse wapenarsenaal het Nederlandse bedrijfsleven in de jaren '80 en '90 een bijdrage heeft geleverd. Via illegale wapenleveranties werden ondermeer onderdelen van chemische wapens als mosterdgas aan Irak verkocht.

Militaire transporten
De meest in het oog springende bijdrage van Nederland aan de oorlog was het toestaan van Amerikaanse militaire transporten door Nederland. Amerikaanse troepen en materieel werden vanuit Duitsland via havens aan de Noordzee naar het Midden-Oosten verscheept. Het grootste deel van de transporten verliep via de haven van Antwerpen, waartegen vanuit de Belgische anti-oorlogsbeweging fel verzet geleverd werd.
De transporten door Nederland verliepen in twee series. Eind februari werden twee schepen, de 'NDS Progress' en de 'Asian Vision', in de Rotterdamse haven geladen met materieel dat via het spoor, de weg en rivieren vanuit Duitsland afkomstig was. Treinen reden van Venlo via Eindhoven naar Rotterdam.
In april besloten de Amerikanen alsnog hun in het Duitse Hanau gestationeerde Eerste Pantserdivisie naar Irak te sturen. Voor deze omvangrijke operatie, waarbij het ging om zo'n 13.500 manschappen en 7.000 voertuigen, werden de havens van zowel Rotterdam als Antwerpen ingeschakeld. Er werd weer vervoerd over weg, water en spoor. Omdat de treinen te breed waren voor het Nederlandse spoor, mochten ze alleen 's nachts rijden wanneer er geen tegenliggers waren. Treinen reden zowel via Venlo als via Arnhem naar Rotterdam.
Van februari tot april werden via Schiphol Amerikaanse troepen naar het Midden-Oosten gevlogen. Het zou in totaal om tien van zulke troepentransporten zijn gegaan.
Het belangrijkste in Nederland gevestigde object waar het gaat om Amerikaanse militaire transporten is het in Capelle aan den IJssel gevestigde Europese hoofdkwartier van het 'Military Traffic Management Command', een onderdeel van de Amerikaanse krijgsmacht. Vanuit dit hoofdkwartier, waar de '598th Transportation Terminal Group' is gestationeerd, wordt al het transport van militair materieel en troepen in Europa, Afrika en delen van Azië gecoördineerd.

Bij de transporten betrokken bedrijven
Bij de transporten over het spoor waren in ieder geval twee Nederlandse bedrijven betrokken. ProRail is verantwoordelijk voor onderhoud, beheer en aanleg van het Nederlandse spoorwegnet en de verkeersleiding van de treinen over het spoornet. Het bedrijf gaf dus ruimte aan de transporten op de Nederlandse spoorwegen. Railion, dochter van Deutsche Bahn, verzorgde de transporten. Het is de grootste goederen railvervoerder van Europa.
Het scheepvaartbedrijf 'Nile Dutch Africa Line' (NDS) uit Rotterdam verhuurde de Amerikaanse defensie drie van haar roll-on/roll-off-schepen voor een periode van drie maanden (februari-mei). Met het contract was een bedrag van zo'n 5,2 miljoen dollar gemoeid, aldus de website van het Pentagon. De schepen werden gebruikt voor militaire transporten vanuit Europa, ondermeer via de havens van Rotterdam en Antwerpen, naar de Golfregio.
Naast NDS waren ook schepen van twee andere Nederlandse reders betrokken bij de militaire transporten naar de Golf. Van Ommeren tekende in november 2002 een contract ter waarde van 1,5 miljoen dollar met het Amerikaanse 'Military Sealift Command'. Bij het vervoer van Britse wapens vanuit Duitsland was de 'Beatrixhaven', een schip van Van Uden betrokken.
In Rotterdam werd bij de eerste serie militaire transporten, eind februari, gebruik gemaakt van een haven van het bedrijf Steinweg Handelsveem in de Botlek. Voor de tweede omvangrijkere serie transporten, in april, zocht deze stuwadoor samenwerking met het eveneens Rotterdamse containeroverslagbedrijf European Container Terminals (ECT). De overslag van het materieel op de schepen vond toen plaats op een haven van ECT op de Maasvlakte.

Andere bedrijven
Smit Internationale verhuurde een zwaar ladingschip met bemanning aan het Britse leger voor troepentransport. Daarnaast hield het Rotterdamse sleep- en bergingsbedrijf op verzoek van het Amerikaanse leger twee bergingsschepen paraat in de Golfregio. Binnen de kortste keren waren onder de medewerkers voldoende vrijwilligers voor deze klus gevonden.
De Britse Luchtmacht heeft tijdens de oorlog onder meer clusterbommen van het type BL755 op Irak gegooid. Deze bommen worden geproduceerd en onderhouden door het bedrijf INSYS, waar de Nederlandse bank ABN-AMRO mede-eigenaar van is. Eerder zijn dezelfde clusterbommen ook gebruikt in Joegoslavië, tijdens de NAVO bombardementen van 1999, en in de oorlog tussen Ethiopië en Eritrea. Hoewel ABN-AMRO inmiddels te kennen heeft gegeven met deze investering in hun maag te zitten, zeggen ze contractueel tot 2006 aan INSYS vast te zitten.

Acties
Tegen de Nederlandse medewerking aan de oorlog, en vooral tegen de militaire transporten die door Nederland reden, werden diverse acties gevoerd.
Vanaf het moment dat er sprake was van transporten over het spoor, schreef het Platform Tegen de 'Nieuwe Oorlog' linkse gemeenteraadsfracties aan in alle gemeenten waardoor deze transporten mogelijk plaats zouden kunnen gaan vinden. Dit leidde tot het aan de orde stellen van de transporten in de raden van een aantal van die gemeenten. Bij de tweede serie transporten werden opnieuw al deze fracties aangeschreven. Een onderzoeksgroepje hield zo goed mogelijk alles over de transporten bij en voorzag politici en activisten van deze informatie.
Op 11 februari meldde een inspectieteam van de SP, onder aanvoering van Tweede Kamerleden Harry van Bommel en Krista van Velzen, zich bij het MTMC in Capelle aan den IJssel. De hekken van het terrein bleven gesloten. De SP trachtte ook, regelmatig in samenwerking met GroenLinks-gemeenteraadsfracties, gemeenteraden in het hele land hun gemeente als 'oorlogsvrije gemeente' te laten verklaren. Dit lukte slechts zeer sporadisch, niet in de laatste plaats doordat met name veel PvdA-raadsleden zich van de kwestie afmaakten met opmerkingen van de strekking dat gemeenteraden zich niet met internationale kwesties dienen bezig te houden.
Op woensdag 19 februari werd op initiatief van de SP bij een tiental NS-stations langs de route Venlo-Rotterdam met spandoeken, flyers en stickers geprotesteerd tegen de transporten. Die avond vond er een fakkelwake plaats bij de haven waar de overslag van het materiaal plaatsvond.
De dag erna voerde GroenLinks actie bij Railion en ProRail. Deze bedrijven werden verzocht niet langer aan de transporten mee te werken. Aan werknemers werden flyers uitgedeeld.
Op zaterdag 22 februari demonstreerde het platform Rotterdam Tegen de 'Nieuwe Oorlog' tegen de transporten en voerde de SP een waakzaamheidssurveillance uit op Schiphol.
Dinsdag 25 februari werd door het Platform Tegen de 'Nieuwe Oorlog' uitgeroepen tot landelijke actiedag tegen de militaire transporten. In zo'n vijftien steden werden spandoek- en flyeracties gehouden in de binnenstad of op het station. Er werden kerkklokken geluid, Schiphol werd geïnspecteerd, in Amsterdam werd in een gebedsestafette aandacht aan de transporten besteed en in Maastricht vond een stille tocht plaats. Het MTMC werd door de 'Actiegroepen Tegen Militaire Transporten' de hele ochtend geblokkeerd. Negen mensen werden door de politie verwijderd en enige uren aangehouden.
Op 1 april bezocht de 'Actiegroep Tegen Militaire Transporten' het kantoor van NDS. Voor de deur werd het spandoek 'War criminals at work' ontrold, terwijl een vijftiental activisten het kantoor binnenwandelde. Zij spraken het personeel erop aan dat de NDS schaamteloos geld verdient aan de verschrikkelijke oorlog in Irak. Een woordvoerder van het bedrijf zei dat NDS drie schepen uit had geleend aan de Amerikaanse defensie omdat dit meer opleverde dan het gewone vrachtvervoer dat met deze schepen uitgevoerd werd. Het was een beslissing op louter economische gronden geweest, politieke motieven hadden volgens hem geen rol gespeeld.
Ook tegen de tweede serie transporten werd actie gevoerd. In de nacht van vrijdag 11 op zaterdag 12 april blokkeerde de actiegroep Onkruit het spoor bij het Limburgse Sevenum, waardoor een trein met Amerikaans militair materieel gedwongen werd onverrichterzake terug te keren naar Venlo. De trein arriveerde uiteindelijk met ruim 24 uur vertraging in de Rotterdamse haven. Zeven activisten zaten voor deze actie tien dagen in voorarrest op het politiebureau in Venlo. Een paar dagen later werd een trein met verfbommen bekogeld.
Eind mei werden er weer Amerikaanse militaire transporten gemeld, ditmaal via de Eemshaven. Het ging om materieel dat tot 19 augustus wordt vervoerd uit Duitsland en Luxemburg naar Irak.
Bij het schrijven van dit stuk was een aangifte van de 'Vereniging Juristen voor de Vrede' tegen Nederlandse bedrijven die mee hebben gewerkt aan de oorlog tegen Irak in voorbereiding. Zij hebben immers een bijdrage geleverd aan een illegale agressieoorlog.



Mark Akkerman


Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

Wederopbouw voor afhankelijkheid: Oost-Timor en Irak

De oorlog heeft een substantieel deel van de Iraakse infrastruktuur vernietigd. Dat betekent dat het buitenlandse bedrijfsleven een kans ziet om door deelname aan de noodzakelijke reconstructieprogramma's winst te maken. Ed Hollants maakt een vergelijking met de wederopbouw die eerder in Oost-Timor heeft plaatsgevonden.

Misschien is het goed om eens te kijken hoe de wederopbouw verliep in Oost-Timor waar ik van 1999 tot 2002 vijf maal geweest ben. De eerste keer als onafhankelijk waarnemer ten tijde van de volksraadpleging die leidde tot de onafhankelijkheid en daarna voor de opbouw van een Timorese onafhankelijke mensenrechtengroep. Naast vele verschillen tussen Irak en Oost-Timor zijn er namelijk ook enkele overeenkomsten die het overdenken waard zijn:

Tenslotte is er ook bij beide een strategisch belang voor de VS en andere vrije-markt economieën in het spel. Wat Irak betreft is dit overduidelijk. Maar we moeten niet vergeten dat Oost-Timor ligt aan de rand van het eilandenrijk Indonesië, dat de grootste Islamitische bevolking ter wereld heeft en dat naar verwachting in de toekomst een minder Westerse koers gaat volgen. Het is in ieder geval een ex-kolonie met een andere cultuur en godsdienst waar vooral vanuit een racistische koloniale blik naar gekeken wordt. Een toekomstige militaire Amerikaanse basis op Oost-Timor behoort dan tot de opties. En er is bij beide sprake van olie.
In Oost-Timor oefenden de VN in de hoedanigheid van UNTAET (United Nations Transitional Administration in East Timor) gedurende meer dan twee jaar het feitelijke bestuur uit en hadden de VN voor een flink deel de wederopbouw in handen. De VS hadden daarbij een flinke vinger in de pap, niet alleen via de VN, maar ook via USAID, een van de grootste financiële overheidsgebonden donors (ontwikkelingssamenwerking van de VS naast Australië dat ook de meeste militairen leverde voor het garanderen van de veiligheid, Portugal en Japan) en via het IMF en de Wereldbank. Wat bijvoorbeeld afgedwongen is, is de invoering van de Amerikaanse dollar als nationale munteenheid.

De terugkomst van vluchtelingen
Een van de zaken die al snel tot spanningen leidde in Oost-Timor was de terugkeer van al eerder voor de Indonesische bezetter gevluchte Oost-Timorezen die inmiddels een beter bestaan hadden opgebouwd in voornamelijk Australië. Een deel van deze Timorezen heeft wat kapitaal maar ook goede contacten in Australië en weet goed om te gaan met de (kapitalistische) cultuur van Australische bedrijven. Zij zijn het die in samenwerking met Australische bedrijven het meeste profijt hebben gehad aan de eerste jaren van wederopbouw. In snel tempo werden hotels, winkels en restaurants gebouwd en opgeknapt om vooral de grote aantallen VN-werknemers en hulpverleners te voorzien van de luxe, waar zij niet zonder schijnen te kunnen. Inmiddels hebben veel bedrijven het land al weer verlaten.
Ook binnen de nieuwe op te zetten politieke structuren is dit verschijnsel te zien, wat in het geval van Irak noch veel sterker zal gaan gelden met de oppositie van buiten Irak die met name door druk uit het Pentagon een belangrijk rol gaat krijgen. Het gaat hier om het Iraaks Nationaal Congres onder leiding van Chalabi. Hij heeft goede contacten en commerciële banden met de Amerikaanse vice-president Dick Cheney en staatssecretaris van defensie Paul Wolfowitz, twee belangrijke ultraconservatieve haviken. Verder heeft hij banden met de olielobby en schijnt hij ook contacten te hebben met de belangrijkste pro-Israel lobby groep AIPAC. In totaal heeft het INC 97 miljoen dollar aan steun gekregen van de Amerikaanse overheid. Terwijl de bevolking eerst nog moet bijkomen van de gewelddadigheden en de jaren onderdrukking komen deze 'vluchtelingen' terug en slaan meteen hun slag.

Overgangsregering
Doel van de hulp lijkt vooral om zo snel mogelijk een staat naar westers model te vormen in plaats van een autonome ontwikkeling te laten plaatsvinden die voortkomt uit de eigen geschiedenis en ervaring. Zowel Oost-Timor als Irak hebben nog nooit het model van een democratische staat gekend. Een staat die vooral zorgt dat (buitenlandse) bedrijven hun gang kunnen gaan en die radikale alternatieven voorkomt en opstandigheid de kop indrukt. Van bovenaf wordt alles georganiseerd. Mensen met capaciteiten worden steeds verder binnen een in wezen opgedrongen model getrokken en daarmee afhankelijk gemaakt. Doordat de nood hoog is en niet meteen een alternatief voorhanden is (de buitenlandse bureaucratie stelt steeds voldongen feiten, voorwaarden en tijdslimieten) wordt een pas op de plaats moeilijker. Men wordt medeverantwoordelijk voor beslissingen die aan het volk nauwelijks uit te leggen zijn, waardoor zich een politieke elite vormt. Er is geen sprake van vertegenwoordiging vanuit de gemeenschap. Initiatieven die uit de gemeenschap zelf komen krijgen nauwelijks een kans. De bevolking weet niet aan geld te komen of door de bureaucratische molen heen te breken.

Buitenlandse bedrijven
Buitenlandse bedrijven wordt geen strobreed in de weg gelegd. Op luchthaven Dili in Oost-Timor zag je vliegtuigen vol zakenmensen en gelukzoekers aankomen met als enige doel om snel en veel geld binnen te halen. Bouwbedrijven in Oost-Timor zijn vrijwel allen van buitenlandse afkomst, met merendeels niet-Timorese werknemers in dienst. Zelfs Indonesische bedrijven vestigden zich in Oost-Timor, met Indonesische werkkrachten. Al met al een verschijnsel dat zorgt voor een economie binnen de economie, wat ook al te zien was in andere landen zoals Cambodja waar ook sprake was van een VN bestuur in een verwoest land. De inkomsten en winsten van bedrijven, meestal (zo goed als) onbelast en ook een groot deel van het geld voor hulp stromen het land uit. Een groot deel van de financiële hulp gaat namelijk op aan lonen voor de tijdelijke bestuurders, hulpverleners en militairen uit het buitenland. Maar ook werden in Oost-Timor stukken grond gehuurd of 'gekraakt', waarvan aannemelijk is dat deze in de nabije toekomst geld gaan opleveren, zoals in de nabijheid van de luchthaven, grond op locaties waar toekomstig toerisme te verwachten valt, koffieplantages. Zijn er voorwaarden aan buitenlandse investeerders dan wordt er een Oost-Timorees als stroman tussen gezet. In een overgangsperiode waarin ook nauwelijks sprake is van wetgeving, worden de kaarten zeer snel geschud voor de toekomst. In de Timorzee, die deels bij Oost-Timor hoort, zit veel olie. Dit is een van de zaken waar vanaf 1999 veel over onderhandeld is. Inmiddels zijn er contracten waaruit blijkt dat Australie 60% van de opbrengsten krijgt en feitelijk het gebied controleert. Ook belangrijke infrastructuur komt in buitenlandse handen. Het mobiele en vaste telefoonnet in Dili dat door de Indonesiërs was aangelegd werd 'opgeknapt' door de Australische telefoonmaatschappij Telstra in opdracht van het Australische leger. Hier zijn miljoenen dollars mee verdiend zonder enige eigen investering. Het bedrijf heeft het land nu verlaten en het telefoonnet is overgegaan naar een Portugees/Timorees consortium. In Irak zullen deze verschijnselen nog veel sterker gaan spelen. Nu al zijn er contracten gesloten met Amerikaanse bedrijven voor het opknappen van de olie-installaties en bouwbedrijven zoals het bedrijf Halliburton waarvan Cheney vijf jaar directeur geweest is en waarin hij nog steeds aandelen heeft. Verschil is wel dat de wederopbouw in Irak betaald zal worden door de Irakezen zelf via de olieverkoop, terwijl in Oost-Timor sprake was van schenkingen.

De nieuwe afhankelijkheid
Timorezen zagen, net als de Irakezen momenteel de VS zien, de VN meer als bezetters dan als bevrijders. Dit had ook te maken met de racistische en betuttelende houding van de VN structuren. Gevolg was dat ze een apathische, afwachtende houding aannamen. Met de houding van de VN dat zij min of meer de Timorezen zouden moeten 'leren' wat democratie is en hoe het land op te bouwen, zorgt dit ervoor dat er nauwelijks samenwerking is. Timorezen zaten hun tijd uit tot de VN vertrok een jaar geleden. Inmiddels is er wel een politieke en economisch laag gevormd die geïncorporeerd is in het 'democratisch' kapitalisme en die weinig van doen heeft met de belangen en behoeftes van de Timorese bevolking. De invloed van de VS is blijkbaar zo groot dat Oost-Timor ondanks haar geschiedenis als een van de eerste landen een bilaterale overeenkomst met de VS sloot met als doel het buiten spel zetten van het Internationale Gerechtshof. Verder werd op 1 oktober 2002 een Status of Forces Agreement (SOFA verdrag) met de VS gesloten. Deze SOFA heeft betrekking op militair VS personeel. Zij worden gezien als werkend op de VS ambassade. Van toepassing zijn de Weense conventie uit 1961 voor diplomatieke relaties. Militairen krijgen in Oost-Timor zo diplomatieke immuniteit. Zij zijn niet onderhavig aan belasting wetten, contract regels en strafrecht. Oost-Timorese autoriteiten kunnen hen nooit aanklagen, gevangen nemen, uitzetten,huiszoeking doen, als getuigen oproepen of hen verantwoordelijk stellen als vader voor een bij een Timorese vrouw verwekt kind. Deze regeling heeft de VS ook met zo'n 100 andere landen. Dat belooft wat voor Irak.
Oost-Timor is afhankelijk van buitenlands kapitaal en investeringen en tot onderdeel gemaakt van de geglobaliseerde markten. Hiermee heeft ze haar met veel moeite en ten koste van honderdduizenden mensenlevens veroverde onafhankelijkheid meteen verloren. Dit leidt er weer toe dat het grootste deel van de bevolking het geloof verliest in de gezamenlijke andere en betere toekomst, en dit versterkt het 'ieder voor zich'-gevoel. Ontgoocheld zijn veel Timorezen. De bezetting, het moorden, martelen en verkrachten zijn gestopt maar op veel terreinen hebben ze het economisch niet beter dan onder de Indonesische overheersing, soms zelfs slechter. Onder Indonesische bezetting hadden ze nog het perspectief op de bevrijding en onafhankelijkheid. Nu zijn ze de draad kwijt en het kan lang duren voordat ze deze weer kunnen oppakken. Precies wat de VS in het geval van zowel Irak als Oost-Timor als wenselijk zien. Het doel is het inpassen van deze landen in de zogeheten vrije wereldmarkt waar ze op geen enkele wijze kunnen concurreren in de bestaande politieke en economische machtsverhoudingen. Hiermee is voor deze landen het feitelijk beheer over grondstoffen als olie verloren gegaan. Dit is het proces dat nu de democratisering van het Midden-Oosten genoemd wordt.



Ed Hollants Autonoom Centrum


Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

HET ANTI-MILITARISME EN DE RUIMTE VAN DE POLITIEK

De acties van anti-militaristen lijken al te vaak in een voorspelbaar en machteloos patroon van interactie met de politiek te vervallen. Clemens Raming beschrijft het mechanisme en suggereert hoe het doorbroken kan worden

In maart 2002 was ik aanwezig bij een bijeenkomst die X min Y had belegd van personen die als experts werden aangeduid, wat een paar van hen ook waren. Het gespreksonderwerp was de dreigende Amerikaanse aanval op Irak. Aan het slot van de discussie drong ik aan op een vervolg. Niet alleen om ontwikkelingen te bespreken en over standpunten te discussiëren, maar vooral ook om na te denken over wat er tegen de steun van Nederland aan de geweldspolitiek van de VS te ondernemen viel. Iedereen was het hiermee eens. We namen afscheid van elkaar en vervolgens gebeurde er niets.
De verklaring van dit verzuim ligt voor het grijpen. Deskundigen en organisatietijgers hebben het druk, hun agenda's zijn overvol. Er zijn te weinig mensen voor het werk dat moet worden gedaan. Kortom, de kwestie Irak had geen prioriteit. Er kwam pas leven in de anti-oorlogsbrouwerij toen tegen het einde van de zomer het besef postvatte dat de aanloop naar de oorlog echt begonnen was.
Zo gaat het in de anti-oorlogsbeweging altijd. Het idee dat er partij moet worden gegeven aan de voorstanders van een oorlogsplan of een bewapeningsproject, krijgt pas vleugels als er kansen rijzen voor mobiliserend optreden. Dus wanneer vredesactivisten perspectief gaan zien in het organiseren van demonstraties en handtekeningenacties en in het schrijven van oproepen en pamfletten. Dat zag je in de Koude Oorlog, - denk aan acties tegen de neutronenbom en de kruisraketten - bij de Eerste Golfoorlog en tijdens de Kosovo oorlog. Op het moment dat de grootste heftigheid eraf is, zakt de strijd tegen militaristische ontwikkelingen in de internationale politiek prompt weer in.

De vraag waar dit mistroostige patroon vandaan komt laat zich snel beantwoorden. De anti-militaristische beweging staat tegenover de overmacht van het machthebbersspel dat de wereld in zijn greep houdt. Nederland heeft zich hierin vastgelegd op de rol van vazal van Amerika. Binnen het politieke establishment staat deze rol buiten discussie. In zover de gewone vaderlanders al interesse hebben voor wat er in de grote politieke wereld speelt, laten ze zich inpakken door de beelden die het establishment daarover verspreidt. En als ze daar niet in geloven, geloven ze wel dat deze een politieke realiteit vertegenwoordigen waar niet aan te wrikken valt.
Dus heerst er met betrekking tot de grote beleidslijnen passiviteit in de linkse gelederen, tot er een dramatische situatie ontstaat die appelleert aan de behoefte om tegen de machthebberspolitiek in het geweer te komen. En al gelooft men niet in de mogelijkheid om deze de voet dwars te zetten, er kan dan toch een confrontatie worden gecreëerd waarin het verzet zich manifesteert.

Kansen bij de aanval op Irak
Bij de aanval onder Bush jr op Irak lagen de condities voor anti-militaristisch weerwerk een stuk gunstiger dan bij voorafgaande gelegenheden. Om te beginnen heerste er in Nederland, net als overal in Europa, niet het gevoel dat er van de kant van Saddam Hussein zo'n angstwekkend gevaar dreigde, dat er desnoods een oorlog tegenaan moest worden gegooid om dat te elimineren. Daartegenover bestond er wel vrees voor het onheil dat zo'n oorlog zou aanrichten. En dan was er de afkeer die de grove Amerikaanse machtspolitiek wijd en zijd opriep, en die zich vermengde met cynisme over de bedoelingen van de VS in Irak. Alleen al de macho-taal van president Bush riep bij velen weerzin op.
Het belangrijkste gevolg van dit alles voor het Nederlandse beleid is geweest, dat het volgzaamheidsparool, dat kroonjuweel van de Haagse politiek, zijn onaantastbaarheid verloor. De vanzelfsprekendheid is weg. Ik zeg niet dat de kans om de Nederlandse regeringspolitiek uit haar vazallentrouw aan Amerika te bevrijden voor het grijpen lag. Het zou sterk zijn geweest als dat in één keer gelukt was. Maar als er in België een onvolgzaam regeringsstandpunt mogelijk was, kon in Nederland de gedachte daaraan geen luchtkasteel zijn.

De inhoudelijke zwakte van het verzet
Noch de anti-oorlogsbeweging noch de linkse parlementaire oppositie zijn echter in beweging gekomen om het volgzaamheidsdenken in de tang te nemen. Terwijl daar toch alle aanleiding voor was vanaf het moment waarop, in het vroege voorjaar van 2002, de VS de optie op de preventieve oorlog officieel in gebruik namen. In een vergadering van het nationale Platform tegen de 'Nieuwe Oorlog' pleitte iemand voor het toespitsen van het verzet op de Nederlandse steun aan het aanvalsplan van Bush. In Den Haag, zei hij, kon druk worden uitgeoefend en niet in Washington. Hij kreeg steun uit de zaal, maar dat heeft geen waarneembaar effect gehad.
Wel werd er uitvoerig gediscussieerd over de vraag of "Stop de oorlog tegen Irak" of "Geen oorlog tegen Irak" de leidende leus moest worden. Het viel mij op dat diverse sprekers het erover hadden dat bij het uitbreken van de oorlog mensen de straat op zouden willen 'om hun woede te uiten'. Machteloze woede, dacht ik meteen. In de demonstratie waar ik na het begin van de aanval in meeliep heerste overigens eerder een ontspannen stemming. Wel zag ik op de tv een oudere dame die, bijna stikkend in haar kwaadheid, bekend maakte dat wat er gebeurde voor haar ONDRAGELIJK was. Belachelijk en roerend tegelijk, die opstandigheid tegen een macht waar je lucht voor bent.
Toen de oorlog "Geen oorlog tegen Irak" had achterhaald en "Stop de oorlog" helemaal tot een kreet in de ruimte had gemaakt, dook het gezegde "Niet in mijn naam" op. Sympathiek in zijn pretentieloosheid, maar van strijdbaarheid gespeend.

De kracht van het volgzaamheidsbeleid
De pro-Bush-campagne beschikte wel over een strategie. Deze was simpel en bleek doeltreffend. Door continu de schijnwerpers op de schurkachtigheden van Saddam Hussein en zijn trawanten te richten moesten bedenkingen tegen de Amerikaanse dominantiepolitiek en juridische bezwaren naar de achtergrond worden gedrukt. Het was niet nodig om de harde noodzaak van een oorlog aan te tonen. De mensen moesten ervan doordrongen worden dat het een schande zou zijn als deze man geen halt wordt toegeroepen. Op die manier zouden zij, als hun afkeer van de oorlog niet al te diep zat, vatbaar worden voor het idee dat als dat niet goedschiks kon het maar kwaadschiks moest gebeuren. En er graag op gokken dat het wel mee zou vallen met de veronderstelde rampzalige gevolgen van de oorlog.
Het succes van deze aanpak werd duidelijk toen steeds meer tegenstanders van de aanval hun verhaal begonnen met: "Wij vinden ook dat Saddam Hussein weg moet." Het woordje 'moet' duidt op een mogelijkheid die binnen bereik ligt. Niemand heeft indertijd geroepen: "Stalin moet weg." Door je aan te sluiten bij de boodschap "Saddam Hussein moet weg" maakte je het jezelf overbodig moeilijk om nee te zeggen tegen het vervolg 'desnoods met geweld'. Geweld was immers het enige middel daartoe dat in de markt was.

Schets van een anti-oorlogsbetoog
Het is gemakkelijker om achteraf de goede weg te vinden dan op het moment dat het erop aankomt. Achteraf bedenk ik dat de anti-oorlogsbeweging de strategie van de oorlogspromotie het beste had kunnen beantwoorden door er systematisch haar eigen opvattingen tegenover te zetten. Dan was er een samenhangend geheel van stellingnames ontstaan met wat mij betreft de volgende kernpunten.

  1. Oorlog voeren is zo onmenselijk dat ieder voornemen in die richting bij voorbaat afwijzing verdient. Alleen wanneer er niets anders rest om grove agressie of genocidaal geweld te stuiten zou je wellicht het verzet tegen het gebruik van militair geweld moeten opgeven.
  2. Het is niet verantwoord om erop te gokken dat het wel mee zal vallen met de rampzalige gevolgen van een oorlog, zeker niet wanneer gerenommeerde deskundigen daarvoor waarschuwen.
  3. Het is een goede zaak dat het internationale recht geen plaats voor de preventieve oorlog inruimt en evenmin voor de oorlog om een dictator te verdrijven.
  4. Men kan zich weliswaar afvragen of het gevaar van een onverhoedse terroristische aanval met door een zogenaamde schurkenstaat geleverde massavernietigingswapens niet een uitzondering op de regel kan billijken. Of wellicht het extreem onderdrukkend karakter van een dictatuur. Zulke suggesties dienen buitengewoon kritisch bekeken te worden. Claims op wapengeweld hangen maar al te vaak samen met onwil en onvermogen om geweldloze wegen te bewandelen in de strijd tegen geweld en onderdrukking.
  5. Als niettemin zo'n uitzondering toelaatbaar zou kunnen zijn, dienen staten zich te binden aan strikte regels voor een verantwoord gebruik ervan. Als een staat op eigen houtje een land waar hij een schurkenstaat in ziet, mag aanvallen is de weg vrij naar een heerschappij van het recht van de sterkste.
  6. Dit is wat er in feite met de zogenaamde veiligheidspolitiek van de VS aan de hand is: de regering-Bush eist vrij baan voor haar machtspolitiek. Daarin speelt inzake Irak de behoefte aan controle over de olievoorraden in het Midden-Oosten een hoofdrol. Het is geen houdbare stelling, dat Nederland met het oog op zijn veiligheid en/of economische belangen gehouden zou zijn deze politiek te steunen.
  7. Het is hard nodig dat er in de internationale politiek een proces op gang komt waarin oorzaken van gewelddadige conflicten worden afgebroken en geweldloze methodes om geweld een halt toe te roepen worden opgebouwd. Vredesgezinde burgers en politici moeten uitkijken naar mogelijkheden om aan zo'n proces bij te dragen. Het minste wat je daarvoor doen kunt is dat je niet een politiek steunt die het tegenovergestelde in praktijk brengt.

Methodische overweging
Bij het opstellen van deze kernpunten heb ik de volgende leidraad gekozen: laat zien hoe je over iets denkt en doe niet mee aan het versmallen van de discussie tot een argumentenstrijd. Verschillen in houding dienen als zodanig behandeld te worden. Neem bijvoorbeeld de waarschuwingen uit verschillende hoeken voor een reeks rampzalige gevolgen van een aanval op Irak. Je kunt mensen moeilijk beletten daar niet zwaar aan te tillen. Leert de ervaring niet dat de meeste doemscenario's, ook die waar deskundige mensen voor tekenen, niet uitkomen? Er moest dus gekozen worden tussen ofwel het zo indrukwekkend mogelijk etaleren van de dreigingen ofwel ingaan op de vraag hoe er met rampwaarschuwingen moet worden omgegaan.
Het schermen met mega-verschrikkingen heeft ertoe geleid dat de oorlogsellende leek mee te vallen. Niet niks natuurlijk, duizenden doden en van een behoorlijke verzorging verstoken gewonden en alle verdere ellende van verwoesting, gebrek, plundering en chaos - maar er was zoveel erger voorspeld.
Het anti-oorlogsbetoog zou zich moeten concentreren op de gruwelijkheid van de oorlog als zodanig, als manier om zich tegenover mensen te gedragen. Daar komen de specifieke onheilskansen van een bepaald conflict bovenop, die de vraag oproepen hoe noodzakelijk een oorlog is om nog grotere rampen te voorkomen. Men zou van een regering en van politieke partijen mogen vergen dat ze hier goed over nadenken.

De kloof tussen politiek en humaniteit
De moeilijkheid van mijn leidraad is dat ze niet aansluit op de bestaande politieke cultuur. Het gevestigde politieke strijdmodel van partij A tegen partij B oftewel 'wij tegen zij' staat mijlenver af van het discussiemodel dat uitgaat van mensen die een probleem met elkaar bespreken om een goede aanpak ervan te vinden. In het 'wij tegen zij'-model geldt wat partijen willen als een vaststaand gegeven. Dat is de zogeheten eenheid die tot elke prijs bewaard moet worden. Het discussiegedrag van de partijgangers wordt geleid door het streven om de eigen opstellingen te rechtvaardigen en daarvoor steun te werven.
Er zit een innerlijke tegenstrijdigheid in dat discussiegedrag. Aan de ene kant gaan daarin iemands eigen gedachten schuil achter de rol van advocaat of aanklager in dienst van de doelstellingen van zijn partij. De deelnemers aan de discussie pinnen elkaar ook vast op die rol. Aan de andere kant hanteren zij de claim dat de tegenstanders bereid zouden moeten zijn om tot een ander inzicht te komen. Ze bestoken dezen met verwijten over 'blind zijn voor', 'voorbijgaan aan', volgens het gezegde van de pot die de ketel verwijt, alsof ze niet wisten dat dit volgens de regels van het spel is.
Het 'wij tegen zij'-model beantwoordt aan Michel Foucault's definitie van de politiek als 'voortzetting van oorlog met andere middelen'. Er zit dus ook een tegenstrijdigheid in het inzetten van dat model door de anti-oorlogsbeweging. Want om afstand tussen politiek en oorlog te scheppen moet je inzetten op probleemgericht denken en open communicatie.
Het ligt voor de hand om op te merken dat het politieke strijdmodel nu eenmaal het hele politieke leven domineert en dat Foucault het daarom terecht als definitie van de politiek opvoert. Ik stel daar tegenover dat de werkelijkheid, ook die van de politiek, nooit zo eenduidig is als de mensen die de realist uithangen rondbazuinen. Als de politiek niets anders was dan een spel van macht tegen macht zouden alle bewegingen met een idealistische inslag het politieke bedrijf de rug moeten toekeren.
Je ziet inderdaad hoe idealisten, bijvoorbeeld radicale pacifisten, zich terugtrekken op het pure getuigen, in de hoop dat dit op de een of andere manier heilzaam in de politieke wereld door zal dringen. Helaas kunnen degenen die hiervoor kiezen het meestal niet laten om dit verlangen in de politieke werkelijkheid te projecteren, wat hen het imago van halfzachtheid bezorgt. En het is inderdaad moeilijk om te accepteren dat humane waarden en de daarop gebaseerde morele oordelen met name in de internationale politiek zo'n zwakke positie innemen. Het zou immers juist het tegenovergestelde moeten zijn.

Een strategisch uitgangspunt
Het is dus zeker de vraag hoe je je als anti-militarist als deelnemer aan het politieke leven waar kunt maken. Dat daarvoor strijdbaarheid nodig is spreekt vanzelf. Alleen is dat geen reden om deze ondoordacht op de leest van het 'wij tegen zij' te schoeien. Het is duidelijk, dat de kern van het politieke proces bestaat uit de groepsvorming van mensen rondom bedoelingen die ze tegenover die van anderen willen doorzetten. Daar gaat een grote druk van uit om het eigen denken en spreken aan die beweging ondergeschikt te maken. Maar daarmee is niet gezegd, dat de weerstand die de knechting van het denken en spreken door het 'wij tegen zij' oproept, gedoemd moet blijven om met schijnvertoningen te worden afgescheept.

Het feit dat je niet aan politiek kunt doen zonder je met het 'wij tegen zij' model in te laten rechtvaardigt niet dat je je in dat model opsluit. Door dat te doen onderschat je politieke potentie van het anti-oorlogsdenken. In grote lijn gezien staat vast dat zeker in onze contreien de afkeer van de oorlog de liefde ervoor overvleugeld heeft. Als je specifiek naar de aanval op Irak kijkt, kun je zeggen dat het anti-oorlogsbetoog sterk stond tegenover het pro-Bush-verhaal. Als dit zo is, kon het beeld van een homogeen regeringsblok waar alle tegen de oorlog gerichte motieven en argumenten op afstuiten, niet kloppen.
Ik denk nu aan de tekst van het CDA-kamerlid Eurlings die in het vorige nummer van VD-AMOK, "De bril van Kofi Annan" staat afgedrukt. Er wordt in dat stuk aan geen enkele bedenking tegen de oorlog serieus aandacht besteed. Propaganda in de strijd om de publieke opinie, zou je zeggen. Deze tekst was echter in de eerste plaats voor de fractiegenoten bestemd, ter bestrijding van aanvechtingen om uit de oorlogsboot te stappen. Oftewel ter disciplinering van het stemvee. Hoe vanzelfsprekend is het dat iedereen in de fractie dat blijft pikken?
Men moet het politici moeilijker maken dan tot nu toe gebeurt om hun oordeelsvermogen op te offeren aan hun rol. Het gaat erom dat we proberen de tegenspraak tussen het 'wij tegen zij' en het communicatieve discussiemodel productief te maken in plaats van deze, plus de bijhorende ambivalentie, te onderdrukken.

Ik hoop voor dit strategisch uitgangspunt belangstelling te hebben gewekt. Als dit zo is, kan het methodisch worden uitgewerkt en uitgeprobeerd. Daarbij moet bekeken worden hoe je ermee kunt opereren in een publieke discussie die stevig door het establishment gecontroleerd wordt. Het eerste aandachtspunt is echter nu de interne discussie over uitgangspunten en werkwijze van de anti-oorlogsbeweging.



Clemens Raming


Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

De Koreaanse knoop

Het is onwaarschijnlijk dat de Amerikaanse regering na de oorlog om het Iraakse bewind omver te werpen, in de toekomst weer terugstapt naar meer diplomatieke oplossingen in 'probleemlanden' die al dan niet zijn uitgerust met massavernietigingswapens. Hoog op de lijst staan Irak en Noord-Korea. Onderstaand artikel van Korea-expert Henk Wubben gaat in op de voorgeschiedenis, waarbij de rol van het Noord-Koreaanse bewind in de opeenvolgende crises wordt verhelderd.

Jailhouse rock
Het naar corpulentie neigende lijf is altijd gehuld in een jaren zestig/zeventig soort mao-pak annex battledress. Zijn gezicht heeft de ontevreden misprijzende trekken van het onbegrepen genie en is bedekt met donkere bril en - spaarzaam wordend - haar dat een föhn heeft doorstaan. Semi-artistiek maar passé.
Op het oog een ouwe rocker met verhoogde hakken, kunstgebit en potentieproblemen, echter niet van het vermoeid verkreukelde soort maar agressief en opgefokt met een motoriek die nog energie moet verbeelden. Ouwe rocker, jazeker, maar dan een met een fietsketting in zijn mouw.
Als artiestennaam gebruikt hij het misleidend zoetige Geliefde Leider en hij heeft een doorbraaksong op het repertoire staan - Juche - dat maar geen hit wil worden. Triest. Hij treedt daarom uitsluitend op in achterafzaaltjes van een provinciaal gesloten circuit. Ingehaald door de tijd, maar stug doordouwend want er is geen alternatief. Een curiosum buiten eigen kring en daarbinnen vrijwel letterlijk onaanraakbaar. Wil een killer zijn, maar is een loser. We praten over Kim Jong Il, de Jerry Lee Lewis van de wereldpolitiek en leider van een hardrockband met teksten waar rappers en punkers nog wat van kunnen leren. Maar helaas. Vervelend is wel dat de Geliefde Leider en aanhang een strikte vorm van klantenbinding praktiseren en een groot aantal mensen als applausmachine in gijzeling houden. Daarnaast zorgen ze ook voor veel burengerucht.

De mythe
Kim Jong Il werd midden in de Tweede Wereldoorlog op 16 februari 1942 geboren als het eerste kind van de anti-Japanse verzetstrijders Kim Il Sung en Kim Jong Suk. Volgens de huidige hagiografische geschiedschrijving in Noord-Korea vond de blijde gebeurtenis plaats in een partizanenhoofdkwartier op de hellingen van de Paekduberg, tegenwoordig het symbool van de (Noord-)Koreaanse revolutie. Deze uitgedoofde vulkaan bevindt zich in het onherbergzame uiterste noorden van het land precies op de grens met China. Een vrijwel onbewoond gebied met kale lavahoogvlaktes, rotsen en donkere moerassige naaldwouden - schuilplaatsen voor wolven, beren en anti-Japanse guerrillavechters waar ook nog de Koreaanse tijger heette rond te sluipen. Buiten Noord-Korea wordt de romantisch-heroïsche geboorteplaats echter sterk in twijfel getrokken. Er zijn aanwijzingen dat de jonge Kim in Siberië het levenslicht zag en wel in een Koreaans vluchtelingen- annex partizanenkamp in de buurt van Khabarovsk, een stad in de toenmalige Sovjet-Unie. Hier had Kim Il Sung met het grootste deel van zijn guerrillalegertje eind 1941 toevlucht gezocht onder Japanse militaire druk en aandrang van Moskou. In het Kremlin had men na het begin van de oorlog met Duitsland geen behoefte aan complicaties met Tokio.
Het hele leven van Kim Jong Il is net als dat van zijn vader omgeven door de nevelen en de geheimzinnige schemering van het Paekdugebergte en omliggende wouden. Een geschikte achtergrond om van mensen mythische halfgoden te maken, aangeraakt door de revolutionaire voorzienigheid om een wereldhistorische missie te gaan volbrengen. In dit geval de verworpenen der aarde bevrijden van alle kapitalistische pestilentiën en hen leiden naar het Juche-licht, de Noord-Koreaanse verlossingsideologie. Maar eerst en vooral moet de eenheid tussen Noord- en Zuid-Korea hersteld worden. Een historische, emotionele en dwingende opdracht van de eerste orde.

De deling
In 1910 verloor Korea haar onafhankelijkheid en werd bij het Japanse keizerrijk ingelijfd. Geen enkele macht in het Westen die daar, op het hoogtepunt van kolonialisme en imperialisme, graten in kon vinden. Dat veranderde tijdens de Tweede Wereldoorlog toen Tokio zich verbond met de eerste As van het Kwaad, die van Rome en Berlijn. Tijdens een conferentie te Cairo in december 1942 besloten Franklin Roosevelt, Winston Churchill en de Chinese generalissimo Chiang Kai-shek dat Korea, als slachtoffer van agressie, na de Japanse nederlaag haar onafhankelijkheid moest terugkrijgen. Nobel en rechtvaardig, zij het wat laat en met een bijsmaak van opportunisme waar de geschiedenis nog een scheut cynisme aan ging toevoegen.
Na de capitulatie van Duitsland kwamen de voornaamste Geallieerden, de Verenigde Staten, Sovjet-Unie en Groot-Brittannië, in juli 1945 te Potsdam bij elkaar om de laatste fase van de oorlog en de tijd erna te regelen. Besloten werd dat de Sovjet-Unie die tot dan buiten het conflict met Japan was gebleven, vanaf 10 augustus aan de strijd in Azië zou gaan deelnemen. Het Rode Leger kreeg als operatieterrein het bezette deel van Noord-China, Mantsjoerije en Korea. So far so good.
Maar afspraken hebben dikwijls, zeker in politieke en militaire zaken, een beperkte houdbaarheid, gekoppeld aan verschuivende krachtsverhoudingen. Zo ook nu. Nadat de Verenigde Staten atoombommen boven Hiroshima (6 augustus) en Nagasaki (9 augustus) hadden gedropt maakte Tokio op 10 augustus bekend tot overgave bereid te zijn. Met een snelle overwinning in het vooruitzicht wilden het Witte Huis en het Pentagon de Russen liefst zo ver mogelijk bij de Japanse eilanden weghouden. Eenzijdig werd besloten het zuidelijke deel van Korea tot aan de 38ste breedtegraad te gaan bezetten. Stalin was professioneel genoeg om het fait accompli te accepteren. Bondgenoot USA beschikte per slot van rekening over de bom, en een half ei was altijd nog beter dan een lege dop. Maar de deling zou tijdelijk zijn tot het moment waarop het Koreaanse volk weer zelf over de eigen toekomst kon gaan beslissen. Maar ach, tijdelijke zaken, zo makkelijk in te stellen, zijn zo moeilijk op te heffen.
De Russen brachten in hun deel de geharde guerrillacommandant Kim Il Sung aan de macht die een regime instelde naar Stalinistisch Sovjetmodel. In het Zuiden hieven de Verenigde Staten de bejaarde patriot Syngman Rhee op het schild die een autocratisch beleid ging voeren, leunend tegen democratie en vrijemarktordening. Daarna ging het snel. In augustus 1948 riep Syngman Rhee na verkiezingen in het Zuiden de Republiek Korea uit met machtsaanspraken over het hele schiereiland. Zijn opponent in het Noorden, Kim Il Sung, reageerde de maand erop, eveneens na verkiezingen, met de proclamatie van de Democratische Volksrepubliek Korea (DVRK), ook met exclusieve vertegenwoordiging voor alle Koreanen.
Nadat eerst de Russische en daarna de Amerikaanse troepen uit het land werden teruggetrokken kon de onvermijdelijke oorlog beginnen met als inzet de eenheid van het land en welk politiek/economisch systeem moest prevaleren. De strijd barstte los in juni 1950. Kim Il Sung ontving steun van China, Syngman Rhee, onder de vlag van de Verenigde Naties, van de USA en een aantal andere landen waaronder Nederland. Na drie jaar verwoesting en bloedvergieten kon in juli 1953 een wapenstilstandsverdrag worden afgesloten. De bestaande frontlijn zou voortaan gaan dienen als demarcatie tussen Noord en Zuid. Zij loopt grofweg parallel aan de 38ste breedtegraad waar het geweld drie jaar ervoor begonnen was. Eén van de bepalingen in het wapenstilstandsverdrag luidde dat het Koreaanse schiereiland kernwapenvrij moest zijn en blijven.

Feest
De raket werd gelanceerd op 31 augustus 1998 vanaf de Noord-Koreaanse lanceerbasis bij Musudan-ri in de provincie Noord Hamyong om 12.07 uur in de middag. Het eerste deel van de raket koppelde zich na 95 seconden los en viel terug in de Japanse Zee, 253 kilometer van de lanceerbasis. De tweede trap separeerde na 144 seconden, vloog over de Japanse eilanden en plonsde daar ver achter neer in de Stille Oceaan, 1.646 kilometer van de basis. Het laatste deel van de drietrapsraket bracht 27 seconden later een satelliet in een baan rond de aarde. De resten van de laatste trap kwamen waarschijnlijk neer voor de Westkust van de Verenigde Staten zo'n vijf á zesduizend kilometer verwijderd van Musudan-ri.
Vreemd genoeg beweerden NASA en Washington van geen satelliet te weten. Wel werd het neerkomen achter Japan van een raketdeel bekendgemaakt wat in Tokio voor de nodige opschudding zorgde. Intussen bevestigden ruimtepeilstations in China en Rusland de Noord-Koreaanse claim, beschreven de baan rond de aarde en de signalen die de kunstmaan uitzond. Die bleken te bestaan uit het 'Lied van Generaal Kim Il Sung' en het 'Lied van generaal Kim Jong Il' plus de morsetekens voor het woord Juche. Daar kon geen twijfel meer over bestaan: het ging hier om een authentiek Noord-Koreaans product. Een ongelooflijke prestatie voor een land dat bedelend en dreigend rond ging om aan voedsel te komen en tot het armenhuis van de wereld behoorde.
De raket moest niet alleen de technologisch/militaire macht van de Volksrepubliek onderstrepen, hij zette ook twee feestelijke gebeurtenissen kracht en luister bij. Op 9 september vond de viering plaats van het vijftig jaar bestaan van de Democratische Volksrepubliek en enkele dagen ervoor op 5 september kwam de in juli gekozen Opperste Volksassemblee, die figureert als parlement in de DVRK, in eerste zitting bijeen. Overigens is de Volksassemblee niet meer dan een stempelautomaat die hooguit twee keer per jaar in werking wordt gesteld om al genomen besluiten 'in naam van het volk' te sanctioneren. Naar gewoonte nemen alle belangrijke politieke figuren zitting in het parlement. Zo ook Kim Jong Il. Hij had zich kandidaat gesteld te Pyongyang in een militair district met het nummer 666. Optisch gezien een weinig doordachte keuze, zeker in een land waar alles bol staat van de symboliek. In het bijbelboek Openbaringen van de evangelist Johannes is dit nummer synoniem voor het Beest van de vernietiging en het kwaad. Dat kan wellicht in een atheïstische staat geen betekenis hebben maar gezien de christelijke achtergrond van de Kim-familie is het toch curieus.
De Opperste Volks Assemblee legitimeerde een aantal zeer vergaande besluiten. Het ambt van president kwam te vervallen en ging als postume eretitel over naar de in juli 1994 overleden 'Grote Leider' Kim Il Sung. Zijn zoon de 'Geliefde leider' Kim Jong Il werd uitgeroepen tot het feitelijke staatshoofd en herbevestigd als hoofd van het Nationale Defensie Comité. En dit door militairen gedomineerde orgaan werd verheven tot het belangrijkste beleidsinstituut van de staat. In een herziene versie van de grondwet gaf artikel 114 het Nationale Defensie Comité de bevoegdheid tot uitroeping van de mobilisatie en staat van oorlog. Tevens werd in de Volksassemblee een politiek geïntroduceerd met exclusieve nadruk op de rol van het leger en versterking van de Juche-ideologie. Daarmee was de totale militarisatie van het land voltooid en kon Kim Jong Il zijn machtspositie na een onzekere periode van drie jaar met hulp van de militairen consolideren.
In de Democratische Volksrepubliek komt voortaan de politieke macht inderdaad uit de loop van het geweer. De oorzaak van deze ingrijpende verschuiving waarbij de macht meer bij het leger dan de Partij is komen te liggen moet gezocht worden in de bijzonder ernstige voedsel- en economische crisis die permanent rondwaart. Ondanks alle borstklopperij dat het land vrijwel zelfvoorzienend was steunde Noord-Korea altijd zwaar op haar sponsors in de communistische wereld. Toen die na 1990 begonnen weg te vallen kwamen de interne zwakheden onbarmhartig aan het licht. Over de ernst van de crisis zijn door de afgeslotenheid van het land weinig harde gegevens bekend. Soms licht Pyongyang zelf een tip van het gordijn op met waarschijnlijk geflatteerde cijfers. Geen rijst maar raketten.
Over de voedselschaarste publiceerde het regime in 1998 de volgende feiten. De oogst over 1997 bedroeg 2.148.000 ton terwijl om de bevolking minimaal te voeden 4.830.000 ton nodig was. Als gevolg van dat tekort liep het standaard rijstrantsoen per persoon van 300 gram (voor soldaten 700 gram) in februari 1998 terug tot 200 en in maart tot 100 gram. Halverwege die maand zouden de voorraden uitgeput zijn en kon alleen internationale voedselhulp nog uitkomst bieden. Een andere, meer globale indruk van de ramp krijgen we door een zitting van de Opperste Volks Assemblee in april 1999. Voor het eerst sinds 1994 werd er weer een begroting gepresenteerd. Daaruit bleek dat die van 1999 meer dan 50 % lager was dan die van vier jaar ervoor. Geen enkel regime in de wereld zou zo'n langdurige desastreuze inzinking overleven of anders met ernstige politieke en sociale onrust geconfronteerd worden. Zo niet de Democratische Volksrepubliek Korea, daar heerst door leger en speciale eenheden de rust van het graf.

De eerste nucleaire crisis
Sinds 1956 bestond er tussen Moskou en Pyongyang een samenwerking waarbij wetenschappers uit Noord-Korea in de Sovjet-Unie opleidingen kregen voor de vreedzame toepassing van kernenergie. Dat resulteerde in 1965 in de bouw van een kleine experimentele kernreactor van plm. 4 megawatt. De installatie kwam te staan in een plaats die nu algemene bekendheid geniet, Yongbyon, ongeveer 100 kilometer ten noorden van Pyongyang. Op Noord-Koreaanse kaarten staan de stad en omgeving aangemerkt als 'bezienswaardig'. Niemand kan nog volhouden dat de Noord-Koreanen niet over humor beschikken. In het midden van de jaren tachtig begon Pyongyang aan een omvangrijk programma voor de opwekking van kernenergie en deed daarbij een beroep op de Sovjet-Unie. Maar het Kremlin stelde als voorwaarde dat het Noorden eerst tot het Non-Proliferatieverdrag tegen de aanmaak en verspreiding van kernwapens zou toetreden. Kim Il Sung maakte geen bezwaar maar wees vooralsnog inspectie door het Internationaal Atoombureau van de hand. Deze weigering kon gemakkelijk uitgelegd worden als een bewijs van kwade trouw in Pyongyang waar men kennelijk zo het een en ander onder de nucleaire pet wilde houden. Toch zat aan de Noord-Koreaanse houding een redelijk motief vast.
Bij de wapenstilstandsovereenkomst van 1953 was immers bepaald dat het schiereiland kernwapenvrij zou zijn en moest blijven. Daar had Washington zich niet veel aan gelegen laten liggen. In 1957 begon de republikeinse president Eisenhower in het geheim de US-troepen in Zuid-Korea van atoomwapens te voorzien. Natuurlijk waren die er niet. Net zo min als in Nederland. Dat ze er wel zouden zijn werd afgedaan als een waandenkbeeld van onthekkers, maarbidders en andere idioten. Kim stelde als voorwaarde dat Washington eerst zijn kernwapenarsenaal uit het zuiden moest verwijderen. Tegelijkertijd bouwde hij stug door aan zijn nucleaire programma. Al in 1987 konden twee reactoren van 50 en 100 megawatt (ter vergelijking: een doorsnee kerncentrale in het Westen heeft een vermogen van rond de 1000 megawatt) in gebruik worden genomen of verkeerden in de afbouwfase.
Deze ontwikkelingen liepen parallel met een proces van ontspanning tussen Noord- en Zuid-Korea. Dat resulteerde in de ondertekening van een Niet-Aanvalsverdrag tussen beide landen eind 1991. Een van de bepalingen daarin was dat Korea kernwapenvrij moest zijn en blijven. Bekende geluiden. Maar als gevolg van de overeenkomst begonnen de Verenigde Staten (in het geheim) hun atoomarsenaal af te bouwen. Dat maakte in 1993 voor Kim Il Sung de weg vrij om inspecties van zijn nucleaire faciliteiten toe te staan. Aanvankelijk verliep alles soepel tot de inspecteurs van het Internationaal Atoombureau meenden te kunnen vaststellen dat Pyongyang meer plutonium - de grondstof voor een bepaald type atoombom - had geproduceerd dan opgegeven. Bovendien weigerde het Noorden hardnekkig twee opslagplaatsen voor atoomafval voor controle open te stellen.
Het meningsverschil evolueerde tot een ruzie en dat revolteerde tot een crisis. Uiteindelijk zegde Pyongyang het Non-proliferatieverdrag op en schopte de inspecteurs het land uit. Het Atoombureau reageerde door de zaak voor de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties te brengen. Washington dreigde met een boycot en preventieve aanval op Yongbyon, de Democratische Volksrepubliek op haar beurt met gespierde taal van oorlog en vernietiging. Uiteindelijk kon door bemiddeling van ex-U.S.-president Jimmy Carter en staatsmanschap aan beide zijden in oktober 1994 in een compromis de angel uit het vlees gehaald worden. In een 'Agreed Framework' kwam men het volgende overeen:

  1. De Democratische Volksrepubliek Korea sluit haar nucleaire faciliteiten in Yongbyon en laat periodieke controle door het Internationaal Atoombureau toe.
  2. De Verenigde Staten organiseren onder hun leiding een internationaal consortium (Korea Energy Development Organization, KEDO) voor de bouw en financiering van twee lichtwaterreactoren (ongeschikt voor de productie van plutonium) in het Noorden. De reactoren moesten in 2003 operationeel zijn.
  3. Ter vervanging van de energieuitval door de sluiting van Yongbyon levert de USA ieder jaar 500.000 ton stookolie.
  4. Beide partijen gaan onderhandelen over het aangaan van diplomatieke betrekkingen en de opheffing van de handelsboycot door Washington.
Midden in het onderhandelingsproces kwam onverwachts president Kim Il Sung op 8 juli 1994 te overlijden. Zijn beoogde opvolger en zoon Kim Jong Il liet een rouwperiode van maar liefst drie jaar afkondigen waarin hij zijn positie zocht te consolideren.

Pappen en nathouden
Op de raketlancering waarvan de brokstukken bij hem in de achtertuin terechtkwamen, reageerde de Amerikaanse president Clinton voorzichtig. Pas in maart 1999 ondernam hij stappen. Het Huis van Afgevaardigden ging akkoord met een wetsvoorstel een ruimte-anti-raketschild op te starten maar Clinton hield de uitvoering ervan op 'n laag pitje. In hoofdzaak zette hij zijn kaarten op onderhandelingen. Dat lukte wonderwel. In november 1999 besloot Pyongyang, nadat men toezeggingen had gekregen voor extra economische hulp en opheffing van de nog bestaande handelsbeperkingen en de serieuze mogelijkheid van diplomatieke erkenning, tot de instelling van een moratorium op raketproeven. Als dit de motieven zijn geweest van Pyongyang bij de lancering annex provocatie dan waren die calculaties aardig uitgekomen. Na de overeenkomst leek de zon weer te gaan schijnen en in oktober 2000 bracht de US-minister van Buitenlandse Zaken Madelaine Albright (als eerste in de geschiedenis) een bezoek aan de Noordelijke hoofdstad en werd met veel égards door Kim Jong Il ontvangen. Alles scheen erop te duiden dat een doorbraak op het diplomatieke vlak spoedig stond te gebeuren. Volgens geruchten overwoog Clinton om in de nadagen van zijn presidentschap de Democratische Volksrepubliek Korea met een bezoek te vereren. Het is er niet van gekomen.

Tweede nucleaire crisis
Na Clinton kwam de Republikein George Bush jr. aan de macht. In mei 2001 kondigde die officieel een anti-raketschildprogramma af en verwees het bestaande ABM-verdrag naar de schroothoop. Toen volgde 11 september 2001, met bijzonder ingrijpende consequenties voor de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten. In zijn State of the Union van 30 januari 2002 deelde vervolgens president Bush Irak, Iran en Noord-Korea in bij de As van het Kwaad.
Pyongyang reageerde woedend, maar het bleef bij de bekende verbale krachtpatserij. De volgende slag aan de escalatieschroef kwam weer van Washington. In oktober 2002 reisde de Amerikaanse onderminister van Buitenlandse Zaken James Kelly als speciale afgezant van president Bush naar Pyongyang. Hij bracht daar het ongenoegen van zijn regering over de Noord-Koreaanse raketexport - een oud pijnpunt - onder de aandacht en trok daarna zijn troefkaart. Volgens hem zou zijn regering over bewijzen beschikken dat de Democratische Volksrepubliek bezig was enkele nucleaire faciliteiten in Yongbyon waar uranium verrijkt kon worden, bedrijfsklaar te maken en eiste extra inspectie. Bij terugkeer in eigen land verklaarde Kelly dat zijn gesprekspartners hadden toegegeven aan de fabricatie van een atoombom te werken.
De reacties vanuit Pyongyang waren voorspelbaar: woedende ontkenningen en dreigementen. Wel gaf men toe Yongbyon weer in gebruik te zullen gaan nemen omdat de Verenigde Staten het Agreed Framework uit 1994 stelselmatig traineerden. De lichtwaterreactoren lagen jaren achter op schema, van diplomatieke erkenning en het opheffen van handelsbeperkingen was geen sprake en bovendien voelde Pyongyang zich bedreigd door de indeling bij de As van het Kwaad. Geluiden die Witte Huis en Pentagon niet verrast zullen hebben. Bush incasseerde als eerste. Hij kondigde een stopzetting van de olieleveranties aan en dreigde met een lucht- en zeeboycot, bovendien kreeg Bush nu een volledig fiat om het anti-ruimteschildprogramma te gaan uitvoeren als bescherming tegen raketaanvallen uit schurkenstaten.
Kim Jong Il reageerde met een herhaling van zetten uit de eerste nucleaire crisis: opzegging van het Non-proliferatieverdrag, het land uitschoppen van inspecteurs en dreiging met een preventieve aanval op posities van de Verenigde Staten en liet alvast het moratorium op raketlanceringen sneuvelen. Intussen heeft een weinig vruchtbare bespreking in Peking plaatsgevonden en een oplossing voor de geschillen blijkt nog niet te vinden. Misschien is dat voorlopig ook niet de bedoeling. James Kelly die opnieuw voor zijn land de delegatie aanvoerde, verklaarde weer dat een Noord-Koreaanse official hem in de wandelgangen had verteld dat zijn land wel degelijk over atoomwapens beschikte. Inmiddels lijkt het kwartje in Pyongyang toch gevallen te zijn en de machthebbers in de noordelijke hoofdstad verkozen nu dit bericht te negeren.

Hit the road
Of de crisis daadwerkelijk op een oorlog zal gaan uitdraaien is vooralsnog niet erg waarschijnlijk omdat er voor alle partijen - inclusief Rusland en China - niets te winnen valt. Blijft de vraag of Noord-Korea dan geen serieuze bedreiging voor vrede en stabiliteit in de wereld vormt. Over de onderdrukkende en mensverachtende aard van het regime kan weinig twijfel bestaan.
Het land heeft daarenboven in het verleden getoond geen enkele vorm van terreur uit de weg te gaan. Kort geleden nog is bekend geworden dat het in de jaren zestig en zeventig volkomen willekeurig burgers uit Japan - waaronder een meisje van 13 jaar - heeft ontvoerd. Een schanddaad waardoor Noord-Korea van schurken- tot psychopatenstaat afgleed. Daarnaast liggen nog vers in het geheugen de bomaanslag van oktober 1983 in Rangoon waar tijdens een bezoek van de Zuid-Koreaanse president Chun Doo Hwan aan Birma zijn halve regeringsdelegatie om het leven kwam en het laten exploderen van een Zuid-Koreaans passagiersvliegtuig in november 1987 boven de Andamanzee. Alle 115 inzittenden vonden bij de terreurdaad de dood. Een aanslag waarachter Kim Jong Il zou zitten.

Great balls of fire.
Maar ondanks dat alles kan het hier als afsluiting geen kwaad om eraan te herinneren dat wij in Nederland niet vanuit Pyongyang maar door Washington met een invasie bedreigd zijn. Tenminste als burgers uit de Verenigde Staten verdacht van oorlogsmisdaden voor het Internationaal Strafhof in Den Haag gebracht zullen worden. Een bijdrage van president George W. Bush aan onze veiligheid in de strijd tegen het terrorisme. Hit the road George and never come back. No more.


Henk Wubben
Henk Wubben publiceerde in 1994 'Noord Korea: de hongerige tijger', uitgeverij Balans, Amsterdam 1994.


Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

Antimilitarisme

Dienstplicht en weigeren in de voormalige Sovjet-Unie

Sinds de opschorting van de dienstplicht in 1996 lijkt de aandacht voor dienstweigeren in Nederland te zijn afgenomen. Onterecht, want in een groot deel van Europa bestaat de dienstplicht nog altijd en is dienstweigeren nog steeds een actuele kwestie. In VD AMOK 3/2002 werd de stand van zaken rond de dienstplicht en het dienstweigeren in Europa besproken. In dit artikel wordt ingegaan op de landen van de voormalige Sovjet-Unie.

Selectieve dienstplicht
Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 1991 namen alle nieuw ontstane staten een deel van het oude Rode Leger over. De nieuwe legers bleven voor een belangrijk deel dienstplichtigenlegers, al werd de legeromvang doorgaans teruggebracht en de lengte van de militaire dienst verkort. De dienstplicht in de regio bevat nog dezelfde kenmerken als in de Sovjet-Unie voor 1991, zoals de slechte leefomstandigheden in het leger en de cultuur van geweld en mensenrechtenschendingen jegens dienstplichtigen (dedovschina). Deze nemen dermate ernstige vormen aan dat niet oorlogshandelingen maar de leefomstandigheden binnen het leger de voornaamste doodsoorzaak vormen in de legers in de voormalige Sovjet-Unie. Zo zijn er in Azerbeidzjan sinds 1994 naar schatting 5000 soldaten binnen het leger omgekomen en kent het Russische leger jaarlijks ongeveer 4000 sterfgevallen die niet aan gevechtshandelingen worden toegeschreven.

De dienstplicht in de voormalige Sovjet-Unie is een selectieve dienstplicht. In alle landen in de regio vervult in de praktijk slechts tien tot twintig procent van de dienstplichtigen zijn dienstplicht. Dienstplichtigen doen er alles aan om de dienstplicht te ontlopen en de staat blijkt niet bij machte om de dienstplicht effectief af te dwingen. Naast het verkrijgen van legale vrijstelling (vanwege studie of medische redenen) is corruptie een belangrijke oorzaak (alle landen in de regio figureren dan ook hoog op de jaarlijkse corruptie-index van Transparancy International). Gangbare methoden om de dienstplicht te ontlopen zijn het kopen van valse medische verklaringen of valse bewijzen van inschrijving aan een universiteit, zodat studie-uitstel verkregen kan worden, of het betalen van steekpenningen aan beambten van oproepcommissies, die vervolgens een bewijs van vervulling van dienstplicht afgeven. Daarnaast geven duizenden dienstplichtigen simpelweg geen gehoor aan de oproep in de hoop vergeten te worden door de overheidsbureaucratie. Door de omvang van de dienstplichtontduiking is het voor de autoriteiten zo goed als onmogelijk om alle ontduikers strafrechtelijk te vervolgen. Daarnaast heeft opsporen van dienstplichtontduikers (in vredestijd) vaak weinig prioriteit, omdat er in de meeste landen sowieso een overschot aan dienstplichtigen bestaat.

In alle landen in de voormalige Sovjet-Unie wordt de dienstplicht in de praktijk hoofdzakelijk vervuld door de laagst opgeleiden die niet de middelen of contacten hebben om de dienstplicht te ontlopen of voor wie de dienstplicht de enige manier is om een (schamel) inkomen te verdienen. Op zich is een dergelijke poverty draft niet typerend voor deze regio, maar inherent aan iedere vorm van dienstplicht in alle delen van de wereld. Met het opkomstpercentage van 10 tot 20 procent is de dienstplicht in de voormalige Sovjet-Unie echter wel extreem selectief. Ter vergelijking: in de meeste Europese landen met dienstplicht vervult tussen de 40 en 60 procent van de jongens zijn dienstplicht en in een aantal landen (zoals Griekenland, Zweden en Noorwegen) zelfs 75 procent of meer.

De selectieve toepassing heeft in verschillende West-Europese landen bijgedragen aan de afnemende legitimiteit van de dienstplicht en de uiteindelijke afschaffing ervan. Hoewel de dienstplicht in veel landen in de voormalige Sovjet-Unie ter discussie staat, is afschaffing vooralsnog niet aan de orde. Naast de invloed van het leger en de traditionele argumenten voor de dienstplicht, vormen financiële redenen een belangrijke reden voor instandhouding van het systeem. Het is financieel simpelweg onhaalbaar om alle dienstplichtigen te vervangen door beroepssoldaten. Hoewel sommige landen de wens hebben uitgesproken om hun leger op lange termijn te professionaliseren valt afschaffing van de dienstplicht in geen van de landen van de voormalige Sovjet-Unie op korte termijn te verwachten.

Dienstweigeren
In de meeste landen in Europa is het dienstweigeren gepacificeerd volgens het West-Europese dienstweigermodel. De kenmerken van dit model zijn: zowel religieuze als niet-religieuze gewetensbezwaren kunnen erkend worden, geen bemoeienis van het ministerie van defensie bij erkenning en tewerkstelling van dienstweigeraars, en ongeveer tien procent van de dienstweigeraars vervult een vervangende dienst die zowel bij de overheid als bij NGO's vervuld kan worden. Het West-Europese dienstweigermodel is een reflectie van de praktijk zoals die zich sinds de jaren zestig in een aantal West-Europese landen ontwikkeld heeft. Het model is vastgelegd in verschillende resoluties van de Raad van Europa, de Europese Gemeenschap en de OVSE. Hiermee maakt dienstweigeren onderdeel uit van een Europees mensenrechtenbeleid, hetgeen in de jaren negentig heeft bijgedragen aan de invoering van dienstweigerwetten in verschillende Oost-Europese landen.

Van een dergelijke import van het West-Europese dienstweigermodel is in de voormalige Sovjet-Unie evenwel nauwelijks sprake. De meeste landen in de regio kennen geen enkele regeling voor dienstweigeraars, met uitzondering van de Oekraïne en de Baltische Staten.

De Oekraïne kent sinds 1992 een zeer restrictieve dienstweigerwet. De vervangende dienst duurt anderhalve keer zo lang als de militaire dienst en kan voornamelijk in overheidsinstellingen vervuld worden. Alleen leden van door de staat erkende religieuze groeperingen (zoals Jehova's Getuigen en Zevende Dag Adventisten) kunnen als gewetensbezwaarde erkend worden. Estland en Litouwen voerden vrij snel na de onafhankelijkheid van 1991 een dienstweigerwet in. Met name Estland deed een opvallende poging om te voldoen aan de richtlijnen van de Raad van Europa door een vervangende dienst in te voeren die even lang duurt als de militaire dienst. In Letland nam het parlement pas vorig jaar een dienstweigerwet aan. Hiermee toonde het parlement zich gevoelig voor jarenlange internationale aandacht rond de zaken van een klein aantal Jehova's Getuigen die tot gevangenisstraffen waren veroordeeld en onder meer door Amnesty International als gewetensgevangenen waren geadopteerd.

In geen van bovengenoemde landen bestaat een dienstweigerbeweging van formaat. Behalve enkele kerkgenootschappen zijn er geen organisaties die dienstweigeraars ondersteunen of het recht op gewetensbezwaren promoten. Opvallend is dat in bovengenoemde landen nauwelijks een beroep wordt gedaan op de dienstweigerwet. In de Oekraïne zijn er ongeveer 2000 beroepen per jaar (hetgeen overeenkomt met 1,5 procent van het aantal dienstplichtigen in het leger). Recente statistieken voor de Baltische staten ontbreken, maar het gaat waarschijnlijk om verwaarloosbare aantallen (minder dan tien dienstweigeraars per jaar).

De geringe animo voor de dienstweigerwet moet in eerste instantie verklaard worden door het selectieve karakter van de dienstplicht. Doordat het in de praktijk relatief gemakkelijk is om de militaire dienst te ontlopen (door het verkrijgen van legale vrijstelling, omkoping, of geen gehoor te geven aan de oproep) heeft de dienstweigerwet eigenlijk weinig urgentie: wie niet in dienst wil kan de dienstplicht immers tamelijk eenvoudig ontlopen.

Deze dynamiek is ook van toepassing in de meeste andere landen in de voormalige Sovjet-Unie. De meeste landen in de regio kennen geen dienstweigerwet en geen dienstweigerbeweging die zich sterk maakt voor de invoering van een dergelijke wet. Het selectieve karakter van de dienstplicht, waardoor er weinig voedingsbodem is voor het ontstaan van een dienstweigerbeweging, lijkt hiervoor de belangrijkste verklaring, belangrijker dan de meer traditionele verklaringen gegeven, zoals het ontbreken van een traditie van burgerbewegingen en, in sommige landen, overheidsrepressie van NGO's.

Rusland vormt een uitzondering in de regio: dienstweigeren is er al jarenlang een controversieel thema en er bestaat een omvangrijke dienstweigerbeweging.

Rusland
In de zomer 2002 voerde de Duma een dienstweigerwet in, een wet met een zeer lange voorgeschiedenis.
In Rusland werd het recht op gewetensbezwaren in 1993 in de grondwet opgenomen. De Duma weigerde echter jarenlang om een dienstweigerwet in te voeren, waardoor het in de praktijk onmogelijk was om (legaal) dienst te weigeren. Tegelijkertijd werd de dienstplicht in de jaren 90 meer en meer omstreden, mede als gevolg van de oorlogen in Tsjetsjenië. Met name tijdens de eerste Tsjetsjeense oorlog werden Russische dienstplichtigen volkomen onvoorbereid naar het front gestuurd. Het aantal dienstplichtontduikers is enorm. Volgens het ministerie van defensie vervult naar schatting 20 procent van de dienstplichtigen daadwerkelijk de militaire dienst; in grote steden als Moskou en St-Petersburg zelfs maar vijf procent. De schaal van de dienstplichtontduiking heeft zelfs tot tekorten in het Russische leger geleid, hetgeen weer heeft geleid tot verharding van de rekruteringsmethodes. Met name in de provincie vinden regelmatig razzia's plaats waarbij mannen in dienstplichtige leeftijd op straat worden opgepakt en direct naar de kazerne gebracht.

Met name door de oorlogen in Tsjetsjenië is de dienstplicht in Rusland nog meer omstreden dan in andere landen in de regio en de onrechtvaardigheid van de selectieve dienstplicht is een bijna dagelijks terugkerend issue in de Russische media. Binnen deze context heeft zich in de jaren 90 een omvangrijke dienstweigerbeweging ontwikkeld. De Soldatenmoeders genieten in het buitenland de meeste bekendheid, maar daarnaast zijn er nog tal van andere groepen actief, zoals de ARA (gelieerd aan de Transnationale Partij), de in 2002 opgerichte Coalition for a Democratic Alternative Service en tientallen lokale organisaties. De term dienstweigerbeweging dekt eigenlijk niet helemaal de lading, want de beweging houdt zich in eerste instantie bezig met de misstanden in het leger en de rechten van dienstplichtigen, en in het verlengde ook de erkenning van het (grondwettelijke) recht op gewetensbezwaren en de invoering van een vervangende dienst.

Rusland is het enige land in de regio waar duizenden openlijke dienstweigeraars zijn die zich bij de oproepcommissie beroepen op artikel 59 van de grondwet (dat voorziet in erkenning van het recht op gewetensbezwaren tegen de militaire dienst). Volgens recente cijfers zouden alleen in 2001 al 1500 dienstplichtigen een dergelijk beroep hebben gedaan. Hun juridische positie is al jarenlang onduidelijk aangezien het gaat om het claimen van een grondwettelijk recht waar door verdere wetgeving niet in wordt voorzien. Sommige dienstweigeraars zijn tot een gevangenisstraf veroordeeld (maar door een hogere rechtbank soms weer vrijgesproken), maar bij sommigen is de militaire dienst opgeschort totdat de mogelijkheid tot een vervangende dienst is ingevoerd. In grote steden als Moskou en St-Petersburg krijgen dienstweigeraars veel (juridische) ondersteuning door dienstweigerorganisaties, maar in de provincie ontbreekt deze ondersteuning vaak en worden dienstweigeraars vaak weinig welwillend behandeld door oproepcommissies en lokale autoriteiten.

Uit de verschillende reacties op dienstweigeraars wordt duidelijk dat ook de Russische autoriteiten zelf verdeeld zijn over het onderwerp. Ook anderszins werd dit duidelijk zoals in de herfst van 2001 toen de Peace Making Group Nizhny Novgorod (een lokale vredesorganisatie) de lokale overheid zover kreeg dat twintig dienstweigeraars in Nizhny Novgorod een vervangende dienst konden vervullen in het plaatselijke ziekenhuis. Burgemeester Ledebev verklaarde publiekelijk dat hij hiermee een bijdrage wilde leverde aan de demilitarisatie van de Russische samenleving. Later verklaarde de Federale Rechtbank dit initiatief illegaal en droeg de dienstweigeraars op alsnog hun militaire dienst te vervullen. Hoewel het duidelijk is dat Ledebev niet alleen door nobele doelstellingen werd geleid maar ook door eigenbelang (goedkope arbeidskrachten voor zijn ziekenhuizen), is het een voorbeeld van de verdeeldheid binnen de Russische autoriteiten omtrent gewetensbezwaren.

Met de invoering van de dienstweigerwet in de zomer van 2002 lijkt voorlopig een einde te zijn gekomen aan de jarenlange patstelling rond de dienstweigeraars. De wet bevat echter nogal wat controversiële onderdelen. Zo dient een beroep op de wet binnen zes maanden voor ontvangst van de oproep te worden ingediend (dus op de leeftijd van 17 jaar) en zal de vervangende dienst 42 maanden duren (maar liefst 1,75 keer zo lang als de militaire dienst). Daarnaast is het nog onduidelijk waar de vervangende dienst vervuld kan worden en lijkt het ministerie van defensie hierin een belangrijke rol te willen opeisen. De dienstweigerwet zal op 1 januari 2004 in werking treden en het is op dit moment onduidelijk wat er tot dat tijdstip met dienstweigeraars gebeurt.

De dienstweigerwet kan als een succesje voor de dienstweigerbeweging worden beschouwd. Anderzijds heeft de Russische regering ook eigen belangen en ziet het de dienstweigerwet als een stap naar een effectiever uitvoering van de dienstplicht. Minister van defensie Ivanov heeft de verwachting uitgesproken dat het opkomstpercentage door de invoering van de wet zal verhogen en ziet het bestaan van de vervangende dienst als een extra legitimatie om dienstplichtontduikers te kunnen vervolgen. Of dit in de praktijk ook allemaal zo zal verlopen valt vanzelfsprekend nog te bezien.

Er wacht een interessante toekomst. De geschiedenis leert dat West-Europese dienstweigerorganisaties zich veelal hebben toegelegd op het verbeteren van de condities van de vervangende dienst en niet zozeer op het bestrijden van de dienstplicht of het leger zelf. Hiermee is de vervangende dienst binnen het West-Europees dienstweigermodel geen bedreiging van de dienstplicht, maar vormt er zelfs eerder een legitimatie van. Een dergelijke ontwikkeling is ook in Rusland niet denkbeeldig. De Russische dienstweigerbeweging zal inderdaad proberen om gunstiger voorwaarden voor de vervangende dienst af te dwingen en heeft al een aantal juridische stappen aangekondigd. Zo zal de wet aangeklaagd worden bij het Constitutioneel Hof wegens schending van de grondwettelijke bepalingen over het verbod op slavernij. Daarnaast ligt een lobby bij Europese instanties voor de hand aangezien de wet geenszins voldoet aan de richtlijnen van de Raad van Europa (waarbij aangetekend dat de Russische regering zich natuurlijk al jarenlang weinig gelegen heeft laten liggen aan de dienstweigerresoluties van de Raad van Europa).

De Kaukasus
Ook in de Kaukasus is de dienstplicht, mede als gevolg van de oorlogen in de regio, al jarenlang een omstreden onderwerp. Sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie zijn Armenië en Azerbeidzjan in een oorlog verwikkeld om Nagorny-Karabach, een Armeense enclave op Azerbeidzjaans grondgebied. Sinds 1994 zijn de gevechtshandelingen geluwd, maar de situatie is nog altijd gespannen. Ook Georgië kende in het begin van de jaren 90 verschillende burgeroorlogen (in Ossetië en Abchazië). De afgelopen jaren zijn er in alledrie de Kaukasische landen verschillende amnestiewetten uitgevaardigd voor de tienduizenden dienstweigeraars en deserteurs. Het is niet duidelijk hoe consequent deze amnestieregelingen zijn uitgevoerd. In ieder geval ontheft de amnestie niet van de verplichting tot vervulling van militaire dienst en in geen van de Kaukasische landen bestaan legale mogelijkheden om dienst te weigeren.

Met name Armenië volhardt in een repressieve benadering van dienstweigeraars. De Armeense regering zegde in 2000 toe om binnen drie jaar een dienstweigerwet in te voeren maar dit is nog niet gebeurd (onlangs kondigde de regering aan om eind dit jaar een dienstweigerwet in te voeren). Het Armeense parlement heeft de afgelopen jaren verschillende malen een wetsvoorstel bediscussieerd, meest recentelijk in maart 2002. Dit betrof een zeer restrictief voorstel, waarin uitsluitend geregistreerde leden van bepaalde religieuze groeperingen een niet-militaire dienst binnen het leger konden vervullen, maar zelfs voor dit voorstel bestond in het Armeense parlement geen meerderheid.

In Armenië is openlijk dienstweigeren uitsluitend een zaak van Jehova's Getuigen. In 2001 werden er, onder druk van de Raad van Europa, nog 37 Jehovadienstweigeraars vrijgelaten uit de gevangenis. De Armeense regering laat zich verder echter weinig gelegen aan de Raad van Europa, want sindsdien heeft alweer een nieuwe golf veroordelingen plaatsgevonden. Op dit moment verblijven er circa 25 Jehovadienstweigeraars in de gevangenis. Zij zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen van een tot drieëneenhalf jaar.

In Azerbeidzjan werd het recht op gewetensbezwaren in het begin van de jaren negentig opgenomen in de grondwet, maar de regering weigerde jarenlang een dienstweigerwet in te voeren met het argument dat dit niet mogelijk was zolang Nagorny-Karabach niet 'bevrijd' is van de Armeense bezetter. Volgens recente berichten zou het Azerbeidzjaanse parlement binnenkort een dienstweigerwet aannemen, maar nadere details zijn hierover niet bekend. In tegenstelling tot Armenië zijn er in Azerbeidzjan de afgelopen jaren nauwelijks nog gevallen bekend van religieuze dienstweigeraars. Het is niet onwaarschijnlijk dat Jehova's Getuigen en andere religieuze dienstweigeraars in de praktijk in staat worden gesteld om een niet-gewapende dienst binnen het leger te vervullen.

Ook in Georgië werden in het begin van de jaren 90 regelmatig Jehovadienstweigeraars tot gevangenisstraffen veroordeeld, maar de laatste jaren lijkt dit niet meer voor te komen. In 1997 nam het Georgische parlement een dienstweigerwet aan, volgens welke religieuze gewetensbezwaren erkend worden. Deze wet is in de praktijk echter niet ingevoerd aangezien het Ministerie van Sociale Zaken er niet in slaagde om een afdeling op te zetten en naar verluidt verscheurd is door interne ruzies over de kwestie. Tegelijkertijd hebben duizenden dienstplichtigen een beroep gedaan op de wet door lidmaatschap van de Jehova's Getuigen te claimen. Zo werden er tijdens de herfstoproep van 2001 maar liefst 1800 aanvragen ingediend door (vermeende) Jehova's Getuigen. Dit blijkt vooralsnog een effectieve methode want hangende de implementatie van de dienstweigerwet wordt er uitstel verleend aan dienstplichtigen die gewetensbezwaren hebben geclaimd.

In Rusland hebben de Tsjetsjeense oorlogen bijgedragen aan publieke verontwaardiging over de dienstplicht en de groei van een dienstweigerbeweging. De oorlogen in de Kaukasus hebben niet tot een vergelijkbare ontwikkeling geleid. Ook Armenië, Azerbeidzjan en Georgië kennen organisaties van Soldatenmoeders, die zich bezig houden met de misstanden in het leger en de rechten van dienstplichtigen. De Kaukasische Soldatenmoeders houden zich evenwel nauwelijks bezig met het recht op gewetensbezwaren of de invoering van een vervangende dienst. Openlijk dienstweigeren blijft hiermee in de Kaukasische landen hoofdzakelijk een zaak van Jehova's Getuigen. Met name de Armeense Jehovadienstweigeraars trekken weliswaar veel internationale aandacht (van onder meer de Raad van Europa en Amnesty International), maar genieten nauwelijks binnenlandse steun.

Centraal Azië
Opmerkelijk genoeg kennen twee Centraal Aziatische landen (Oezbekistan en Kirgizië) al jarenlang een systeem van een niet-militaire/vervangende dienst, waar op vrij grote schaal gebruik van wordt gemaakt. De Oezbeekse en Kirgizische vervangende dienst vertonen echter weinig overeenkomsten met het West-Europese dienstweigermodel.

In Oezbekistan bestaat sinds 1992 de mogelijkheid van een niet-militaire dienst voor jongens die om medische redenen de militaire dienst niet kunnen vervullen, die familieleden moeten onderhouden of familieleden hebben die tijdens de dienst zijn omgekomen. Daarnaast staat deze niet-militaire dienst ook open voor leden van religieuze organisaties die hun leden verbieden om wapens te dragen. De vervangende dienst kon aanvankelijk alleen vervuld worden bij overheidsinstellingen, maar nu kan iedere baan als vervangende dienst gelden, met dien verstande dat gedurende de twee jaar twintig procent van het verdiende salaris aan het ministerie van defensie dient te worden overgedragen. Het systeem van vervangende dienst lijkt aan te slaan: naar schatting 75 procent van de Oezbeekse dienstplichtigen maakt er gebruik van. Kirgizië kent een vergelijkbaar systeem. Ongeveer een derde van de dienstplichtigen werkt als vervanging van de militaire dienst en staat een deel van zijn salaris af aan het ministerie van defensie. Ook religieuze dienstweigeraars kunnen van deze mogelijkheid gebruik maken.

De Oezbeekse en Kirgizische vervangende dienst zijn in eerste instantie een pragmatische oplossing van de overheid om de impopulariteit van de dienstplicht te gelde te maken. De salarisafdracht vormt immers een aanzienlijke extra bron van staatsinkomsten, In zekere zin is het dan ook opmerkelijk dat andere landen in de voormalige Sovjet-Unie nooit een vergelijkbaar systeem hebben ingevoerd. Met de bedragen die aan steekpenningen worden uitgegeven zijn immers aanzienlijke bedragen gemoeid: voor Rusland is bijvoorbeeld berekend dat het totale bedrag dat jaarlijks wordt besteed aan omkoping gelijk is aan ongeveer veertig procent van het budget van het leger.

De Oezbeekse en Kirgizische vervangende dienst hebben weinig te maken met de resultaten van een dienstweigerstrijd. Er bestaan in Oezbekistan en Kirgizië geen organisaties die bijvoorbeeld proberen om de condities van de vervangende dienst te verbeteren. Religieuze dienstweigeraars (zoals Jehova's Getuigen) kiezen er waarschijnlijk voor om de niet-militaire dienst te doen waardoor er geen controversiële zaken van openlijke dienstweigeraars in de publiciteit komen.

Tenslotte
Na het einde van de Koude Oorlog was het de verwachting dat het West-Europese dienstweigermodel zich zou verspreiden over Europa. Een dergelijke export van het West-Europese dienstweigermodel heeft inderdaad plaatsgevonden in een aantal Oost-Europese landen, maar in de voormalige Sovjet-Unie is hiervan geen sprake. Zoals gezegd vormt het selectieve karakter van de dienstplicht hiervoor een belangrijke verklaring.

Binnen West-Europese dienstweigerkringen wordt regelmatig gediscussieerd in hoeverre dienstweigeren onderdeel is van een antimilitaristische strategie of als individueel mensenrecht dient te worden beschouwd. Met uitzondering van Rusland lijkt deze discussie in de voormalige Sovjet-Unie weinig relevant. In de meeste landen in de regio is dienstweigeren immers noch een onderdeel van een antimilitaristische strategie noch een mensenrechtenstrijdpunt.


Marc Stolwijk
Versies van dit artikel en het vorige over dienstweigeren in Europa met informatieve noten kunnen (liefst elektronisch) worden opgevraagd bij de redactie.


  Lengte militaire dienst(in maanden) [1] Lengte vervangende dienst (in maanden) Aantal dienstweigeraars per jaar [2] Individuele toetsing van gewetensbezwaren
Armenië* 24 Bestaat niet - -
Azerbeidzjaan* 24
academici: 2
Bestaat niet - -
Estland* 8 16 5 (0.1%) Ja
Georgië 18
academici: 12
Bestaat niet
(36 volgens wet)
- -
Kazakhstan 24
academici: 12
Bestaat niet - -
Kirgizië 12
academici: 8
24
academici: 18
3000 (40%) Niet bekend
Letland* 12 24 Niet bekend Niet bekend
Litouwen* 12
academici: 6
24
academici: 12
5 (0.1%) Ja
Moldavië* 12
academici: 3
Bestaat niet - -
Oekraïne* 18
academici: 9
27
academici: 18
2854 (1.5%) Ja (alleen religieuze
bezwaren erkend)
Oezbekistan 18
academici: 12
24
academici: 18
75 % Niet bekend
Rusland* 24
12
42
academici: 21
(per 1 januari 1994)
- Ja
(per 1 januari 1994)
Tajikistan 24 Bestaat niet - -
Turkmenistan 24
academici: 18
Bestaat niet - -
Wit Rusland 18
academici: 12
Bestaat niet - -

Een * betekent dat het betreffende land lid is van de Raad van Europa.
Ad [1] De lengte van de militaire dienst heeft hier betrekking op de meest gangbare lengte. In sommige landen vervullen officieren of rekruten in de marine of luchtmacht een langere dienstplicht; in sommige landen vervullen mannen die een familie onderhouden een kortere dienstplicht (als ze niet volledig worden vrijgesteld). Dergelijke variaties in de lengte van de militaire dienst zijn niet in deze tabel opgenomen.
Ad [2] Onder een dienstweigeraar wordt hier verstaan iemand die een beroep doet op een wettelijke regeling voor gewetensbezwaren tegen militaire dienst (indien deze bestaat). De term dienstweigeraars slaat hier dus niet op dienstplichtontduikers en anderen die erin slagen om geen gehoor te geven aan de oproep voor militaire dienst. De genoemde cijfers zijn de meest recente bekende cijfers en hebben betrekking op het jaar 2001, 2000 of 1999. Het percentage heeft betrekking op het aantal dienstweigeraars als percentage van het aantal opgeroepen dienstplichtigen.




Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

Spektakel

Dat het bij de Amerikaans-Britse oorlog tegen Irak ging om de dreiging van massavernietigingswapens was steeds al zeer twijfelachtig. Sinds kort is nu wel duidelijk dat het grootscheepse leugencampagnes van beide regeringen waren.

In Amerika begon dit, eind mei, met de verrassende uitspraak van onderminister van defensie Wolfowitz dat die A-,B- en C-wapens niet de belangrijkste reden vormden, maar wel de best verkoopbare. CIA-bronnen stelden dat de regering hun gegevens heeft verdraaid. Inmiddels hebben twee senaatscommissies besloten om te onderzoeken of de regering informatie van de inlichtingendiensten heeft misbruikt.

Blair heeft destijds indruk willen maken met de bewering dat Irak in staat was om binnen 45 minuten B- en C-wapens te lanceren. Staatssecretaris Ingram van defensie zegt nu dat dit slechts een veronderstelling was. Britse inlichtingendiensten stellen dat hun materiaal is misbruikt door Blair. De bewering van de Britse regering dat de meeste gegevens kwamen van de VN wapeninspecties werd namens Blix keihard weersproken. De pas afgetreden minister Clare Short zegt dat Blair het land heeft belazerd. Nadat Blair een onafhankelijk onderzoek weigerde komt er nu een parlementaire enquête.

Eigenlijk was er al eerder veel duidelijk geworden. In de twee maanden na de verovering van Irak is er helemaal niets aan massavernietigingswapens aangetroffen. Bush en Blair beweerden vòòr de aanval dat ze bewijzen hadden van grote aantallen daarvan in Irak.

Het is natuurlijk ook onzin dat het ging om de verdrijving van een, inderdaad uiterst kwalijk, regime. De Verenigde Staten zijn dik met heel wat vergelijkbare regimes. Ze waren dat ook met Saddam Hussein in zijn ergste periode (de chemische wapens tegen de Koerden). Ze leverden hem die chemische wapens en ook martelwerktuigen voor het bewerken van de oppositie.

Het ging er natuurlijk vooral om dat dit regime de laatste jaren vijandig was tegenover Amerika. Verder om de Amerikaanse militaire macht te demonstreren en om economische belangen. Mogelijk ook vanwege dépit over de zeer magere resultaten van Bush' zogenaamde strijd tegen het terrorisme.

Hoe dit alles ook zij: wie een oorlog beginnen (met vele duizenden doden als gevolg) en daarvoor leugenachtige argumenten gebruiken zijn niet of nauwelijks beter dan Saddam Hussein. Weg met hen!


Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina


Wapenhandel

Samenstelling: Frank Slijper
Zie ook www.stopwapenhandel.org

Marineschepen met Nederlandse apparatuur ingezet bij Atjeh

In 1994 tekent Indonesië een contract met Hollandse Signaalapparaten (HSA, tegenwoordig Thales Nederland) voor de levering van vuurleidingssystemen, radar en het commandosysteem voor grote patrouilleschepen. Verder wordt technologieoverdracht en de verzorging van opleidingen afgesproken. Een jaar later, in 1995, laat minister Pronk van Ontwikkelingssamenwerking in het radioprogramma Argos weten dat hij tegen de deal is. In 1996 zegt minister van Mierlo van Buitenlandse Zaken vervolgens tegen zijn Indonesische collega dat hij geen enkel probleem heeft met de levering. Toch is in 1997 nog altijd geen exportvergunning aangevraagd voor de levering van de wapensystemen. Terwijl de schepen volgens goed ingewijden een jaar later in vaart komen.

De deal is omstreden, zoveel is wel duidelijk. In 1999 komt er eindelijk groen licht vanuit Den Haag, na druk van HSA en de Indonesische president en wapenbaron Habibie. Onmiddellijk na de verstrekking van de vergunning gaan delen van de order vanuit Hengelo naar Soerabaja, waar de schepen gebouwd worden. Ook nu komt er weer een kink in de kabel. In de aanloop naar een referendum over de status van Oost-Timor gaan Indonesische militairen en milities alle perken te buiten en storten het eiland in chaos, dood en verderf. De Europese Unie vaardigt als reactie een wapenembargo uit tegen Indonesië. De resterende HSA-wapens mogen daarom niet meer verscheept worden. Een groot deel hiervan vertrekt alsnog na afloop van het embargo, januari 2000.

In 2003 blijkt dat de Nederlandse defensie-industrie wederom wapens wil slijten aan Jakarta. De ambassade wordt ingezet bij de lobby om bedrijven te helpen. Kamerlid Van Velzen (SP) vraagt opheldering en krijgt van staatssecretaris Wijn een nietszeggend antwoord. Het belangrijkste deel van dit antwoord is dat de Nederlandse regering uitgaat van de visie dat zowel de Indonesische luchtmacht als de marine niet worden ingezet bij mensenrechtenschendingen. Saillant detail is dat deze krijgsmachtonderdelen de belangrijkste afnemers van Nederlandse wapens zijn.

Eind mei 2003 begint het Indonesische leger met een grootscheepse operatie om de onafhankelijkheidsbeweging Vrij Atjeh (GAM) uit te schakelen. En passant wordt ook de mensenrechtenbeweging bij die operatie aangepakt. Op de voorpagina van NRC-Handelsblad prijkt op vrijdag 23 mei een foto van een maritiem deel van deze operatie. Op de voorgrond zien we Indonesische rambo's in een speedboot. Op de achtergrond ligt de '803', ofwel de Todak. De Todak is één van de patrouilleschepen die zijn uitgerust met de door Thales geleverde wapensystemen. De levering waar jarenlang actie tegen is gevoerd. De beelden op de Nederlandse buis van vechtende mariniers in Atjeh ontkrachten ook de verklaring van Wijn dat de marine niet betrokken zou zijn bij mensenrechtenschendingen.

De vraag is nu niet meer of de marine betrokken is bij interne repressie, maar hoe de Indonesische interventie te beoordelen. Het is duidelijk dat de bevolking van dit deel van Indonesië het belangrijkste slachtoffer is van de gevechten. Ook dat het leger de interventie aangrijpt om zijn positie in de samenleving verder uit te bouwen, wat het toch al moeizame proces van democratisering nog meer verzwakt. De leveringen aan Indonesië moeten opnieuw beoordeeld worden, waarbij niet voetstoots aangenomen kan worden dat de marine en luchtmacht geen deel uitmaken van onderdrukkende operaties.(MB)

Afghaans leger krijgt Nederlandse radio's

Anderhalf jaar geleden, toen de oorlog tegen het Taliban bewind nog volop woedde, besloot de EU het Afghaanse wapenembargo om te zetten in een embargo tegen de Taliban. Daardoor kon de Noordelijke Alliantie, die met de Amerikanen meevocht, ook vanuit Europa ongehinderd bewapend worden. De regering reageerde indertijd terughoudend op dat besluit. Minister Van Aartsen van Buitenlandse Zaken schreef zich voor te kunnen stellen dat andere landen dat doen, maar voorzag "dat onder de huidige omstandigheden niet tot verlening van een vergunning zal worden besloten".

Dat is inmiddels verleden tijd. Een team van de Elektronische Centrale Werkplaats van de landmacht heeft in maart vijf Afghaanse divisies uitgerust met een paar honderd overtollig geraakte Nederlandse militaire radio's. De communicatieapparatuur moet een einde maken aan het heen en weer gefiets tussen observatieposten van het Afghaanse leger om boodschappen over te brengen. Ook is er beter contact mogelijk met de internationale troepenmacht in Kaboel. Een op het eerste gezicht niet zo rare investering in de beveiliging van de stad. De Nederlandse gift is niet geheel belangeloos. Samen met Nederlandse radar en Duitse spionagevliegtuigjes kan nu "zeer snel gereageerd worden op een eventuele raketbeschieting," aldus een Nederlandse kolonel.

Met de radio's staan de Afghaanse commandanten ook in direct contact met het Afghaanse legerhoofdkwartier. Daar valt de laatste maanden ook generaal Dostum te vinden. De beruchtste Afghaanse krijgsheer bekleedt sinds de installering van de huidige regering de post van vice-minister van defensie. Zijn privé-leger is onder zijn toeziend oog gewoon doorgegaan met landjepik. Om verder machtsmisbruik te voorkomen heeft president Karzai hem in mei tot zijn militair adviseur benoemd en hem bevolen voortaan in Kaboel te blijven. Niet ondenkbaar dat hij in die functie gesprekspartner is van de Nederlandse troepenmacht.

Bronnen:
o.a. Washington Post, 23 mei 2003; Jane's Defence Weekly, 16 april 2003; Antwoord op Kamervragen van Van Bommel (SP), 19 november 2001



Kanonnen voor Jordanië

De artillerietak van het Rotterdamse bedrijf RDM heeft in januari een order geboekt voor de levering van 18 zogeheten MOBAT's aan de speciale troepen van Jordanië. De verkoop van deze op DAF-trucks gebouwde 105mm kanonnen levert 18 miljoen euro omzet op. De bestelling hing al sinds oktober vorig jaar in de lucht, toen RDM-directeur Blaauw zijn mond voorbij praatte op de SOFEX wapenbeurs in de Jordaanse hoofdstad Amman. Deze beurs is speciaal toegesneden op geheime operaties en terreurbestrijding. Onder zijn vorige naam - COPEX - stond die bekend als martelbeurs, vanwege de weinig frisse spullen waarvoor het een podium bood. Wat betreft de klandizie is onder de nieuwe naam in elk geval weinig veranderd. Notoir mensenrechten schendende overheden - China, Irak, Iran, Soedan en de VS - stuurden militaire delegaties naar Amman om zich op de hoogte te laten stellen van de nieuwste ontwikkelingen op dit terrein, en wie weet, een order te plaatsen. Het maakt nieuwsgierig wie van hen halt hebben gehouden bij de kraam van meneer Blaauw. De RDM rekent in elk geval op meer MOBAT orders, onder andere uit de Verenigde Arabische Emiraten. Militairen daar hebben al met de kanonnen mogen oefenen. Op het ministerie van Economische Zaken ziet men geen kwaad in dergelijke wapenleveranties, ook niet als de klant zaken als democratie en mensenrechten niet bepaald tot de prioriteiten rekent.

Bron: Defense News, 27 januari 2003

Kort wapenhandelnieuws:

Marineorders uit Korea, Griekenland en Thailand voor Thales

De Koreaanse marine gaat 5 schepen uitrusten met het Goalkeeper snelvuurkanon van Thales Nederland. De Goalkeeper moet schepen verdedigen tegen inkomende raketten en vijandelijke vliegtuigen. Zuid-Korea is al jaren een van de belangrijkste - zo niet de belangrijkste - exportmarkt van Thales. Met de nieuwe kanonnen wordt Zuid-Korea eigenaar van in totaal veertien stuks. De order heeft een waarde van 51 miljoen euro.

In Thailand gaat Thales de komende jaren elf WM28 vuurleidingssystemen van de marine moderniseren. Dat wil zeggen, een paar Hengelose technici doen het bij eentje voor, waarna Thais marinepersoneel onder begeleiding van de Nederlanders de rest doet. De waarde van de order is niet bekend.

De grootste order in jaren boekte Thales in Griekenland. Voor maar liefst 250 miljoen euro mag het bedrijf zes S-fregatten opknappen. De fregatten zijn in het verleden van de Nederlandse marine overgenomen en zitten vol met apparatuur van Thales. Een deel daarvan wordt gemoderniseerd en een ander deel wordt vervangen door nieuwe systemen zoals Scout radars en Mirador sensorsystemen. Centraal in het elektronische geweld staat het Tacticos Combat Management Systeem. Dit commandosysteem ontvangt en verwerkt alle informatie van radars en sensoren en coördineert een aanval met scheepsraketten of snelvuurkanon.

Griekenland koopt negende S-fregat

Dat de werkgelegenheid bij Thales wat dat betreft nog wel even gegarandeerd is, leert de verkoop van alweer een overtollig geworden fregat aan Griekenland. Het is inmiddels het negende exemplaar van de Nederlandse marine dat die kant uit gaat. Griekenland vult de staatskas met 35 miljoen euro.

Deens leger koopt communicatie van Thales

De afdeling van Thales in Huizen houdt zich bezig met communicatiesystemen voor het leger. Een daarvan is de SOTAS, die in militaire voertuigen is gebouwd. Het Deense leger heeft eind vorig jaar voor 15 miljoen euro duizend van deze systemen besteld.

DAF

Vrachtwagenfabrikant DAF mag voor de Nederlandse landmacht 112 speciale trekkers en opleggers bouwen voor het vervoer van tanks en ander materieel. De cabines van de trucks worden uitgebreid bepantserd. De defensieorder levert 56 miljoen euro op.

Imtech

Imtech heeft in december twee militaire orders ter waarde van 54 miljoen euro afgesloten. In het ene geval verzorgt het in opdracht van scheepswerf De Schelde de "volledige technische infrastructuur" (automatisering, klimaatbeheersing en andere installatiewerkzaamheden) voor het nieuwe amfibische transportschip van de Nederlandse marine. In het andere geval neemt Imtech voor BAE Systems de installatie van elektronica op twee nieuwe Britse landingsschepen voor zijn rekening. Dit is een vervolg op orders uit 2001 - met een waarde van zestig miljoen euro - voor twee andere schepen.



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

Korte berichten

Samenstelling: Kees Kalkman

Signalering inzake het dienstweigeren

Vanaf het parlementaire jaar 1995/1996 loopt de overheidsinspanning om de Wet gewetensbezwaren militaire dienst (bij VD'ers bekend als de wet GMD) af te stemmen op de Kaderwet dienstplicht. De afstemming zelf hoefde sinds de opschorting van de opkomstplicht alleen een technische kwestie te zijn. De dienstplichtigen worden wel geregistreerd maar niet meer gekeurd - en goedkeuring is voorwaarde voor de overheid om een beroep op de wet GMD in behandeling te nemen. De regering had in 1997/1998 gekozen voor een technische afhandeling. Behandeling van het regeringsvoorstel gaf de Tweede Kamer gelegenheid om aan te dringen op uitbreidingen van de wet.
Voor een paars kabinet (Kok I) stelde het CDA zich op een lijn die voor VD en de Doopsgezinde Vredesgroep (DVG) favoriet was. De dienstplichtigen "ervaren hun situatie naar het oordeel van de leden van de fractie van het CDA als zeer onaangenaam, omdat zij geen aanvraag tot erkenning van gewetensbezwaren kunnen indienen. Naar het oordeel van deze leden is het daarom van belang dat de erkenningsprocedure voor deze ingeschrevenen open komt te staan. Deze leden vragen of het mogelijk is om ingeschrevenen tenminste het wettelijk recht te geven thans reeds de bevoegde autoriteiten in kennis te stellen van hun voornemen om bij reactivering van de dienstplicht een beroep te doen op de Wet gewetensbezwaren militaire dienst" aldus het verslag van de behandeling door de vaste commissie Defensie dat op 22 juni 1998 was vastgesteld. GPV en RPF vroegen om de mogelijkheid na registratie al een beroep op de wet GMD te mogen laten doen.
Voor VD en DVG was het toen wachten op het antwoord van de regering op het voorstel van zo'n registratie systeem.

"Andere prioriteiten en personeelsmutaties bij het Ministerie van Defensie zijn er de oorzaak van geweest dat de onderhavige technische aanpassing op de achtergrond is geraakt" (met excuus voor de hoofdletters; auteur.) Zo staat inleidend te lezen in het antwoord van de regering, dat de Tweede Kamer ontving op 23 december 2002 - vlak voor het kerstreces. Grote denkers hebben gezegd om zaken en handelingen te beoordelen naar de behandeling van de overbodige details, en hier spreekt de overheid haar verlegenheid uit over bezuinigingen, Europees defensiebeleid en de orde van overheidsbestuur in één zin.
Het antwoord van de regering (Balkenende I) was voorspeld: geen uitbreiding van de wet.
"Wij antwoorden deze leden dat ook thans de systematiek van de wet uitgaat van de gedachte dat alleen zij die geschikt zijn, en dus daadwerkelijk geconfronteerd kunnen worden met de persoonlijke vervulling van de militaire dienst waarbij men door dienstvervulling bij het gebruik van middelen van geweld kan worden betrokken, een beroep op de wet kunnen doen. Dit uitgangspunt heeft er in het verleden reeds toe geleid dat de wetgever uitdrukkelijk heeft afgezien van het openstellen van de mogelijkheid van beroep als er (nog) geen sprake was van geschiktheid."
Geus (minister Sociale Zaken - CDA) en Knaap (staatssecretaris Defensie - CDA) "zijn van mening dat bovengenoemde systematiek en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen nog onverkort gelden en er thans ook geen valide argumenten zijn om daar van af te stappen. Sterker, er is op dit moment een situatie waarbij de opkomstplicht is opgeschort en de procedure om als gewetensbezwaarde erkend te worden slechts gehandhaafd is gebleven, voor zover hier van belang, voor hen die ingevolge de Kaderwet worden aangemerkt als dienstplichtigen."
Voor de demissionaire regering pleit dat ze het antwoord met de bijbehorende (technische) aanpassingen op het oorspronkelijke aanpassingsvoorstel na zo lang wachten met gezwinde spoed op de agenda van de Tweede Kamer heeft gezet: 10 april 2003. Het werd geplaatst als een hamerstuk.
Het werd gehamerd en dan gaat zo'n voorstel door naar de Eerste Kamer. Daar stond het al op 29 april 2003 op de agenda van de commissie. Het volledige verslag van de commissie over haar behandeling betrof de technische aanpassing en luidt: "Het onderzoek van dit voorstel heeft de commissie geen aanleiding gegeven tot het maken van opmerkingen."
Hiermee is de wet GMD voorlopig in ruste bijgezet. (DJD)

Enorme militaire vervuiling op Groenland

De militaire VS-basis Thule op Groenland is een enorme bron van milieuvervuiling. Dit bleek afgelopen februari toen de VS een op een schiereiland gelegen deel van het terrein teruggaven aan Denemarken dat de soevereiniteit over het gebied heeft. Deense ambtenaren die op onderzoek uitgingen stuitten op enorme gifdepots die tot vlakbij de zee liepen.
Op 4000 bladzijden hadden de Amerikanen zelf geïnventariseerd wat er de laatste tientallen jaren gestort was: bouwmateriaal, afgewerkte olie, voertuigonderdelen, kwik, cadmium en PCB. Volgens de Denen worden in elk geval bij lood, cadmium en kwik de grenswaarden overschreden.Het hele schiereiland moet dan ook gesaneerd worden. De kosten daarvan worden geschat op 100 miljoen dollar. De geplande terugkomst van Eskimo's in het gebied is tot nader order uitgesteld.
In Kopenhaagse regeringskringen was het schandaal al twee jaar bekend. Het werd echter voor het Groenlandse zelfbestuur en de pers geheimgehouden. Het kwam uit doordat een ambtenaar per ongeluk het bovenvermelde document aan Greenpeace overhandigde.
De basis Thule, die sinds meer dan vijftig jaar radarinstallaties en afluisterstations herbergt, is inmiddels belangrijker dan ooit. Hier moet een van de belangrijkste onderdelen van het nieuwe anti-raketscherm van de VS worden gebouwd. De onthullingen hebben nu tot grote onrust onder de plaatselijke bevolking en politici geleid. Vooral een overeenkomst die de regering in Kopenhagen met de VS hebben gesloten ligt onder vuur. In deze overeenkomst wordt bepaald dat Denemarken het betreffende gebied "zelfs wanneer dit in strijd is met de bepalingen van andere verdragen" in de toestand terugnemen "waarin het is" en "de volledige verantwoording voor mogelijke ecologisch noodzakelijke saneringsactiviteiten op zich neemt." Washington zou alleen verantwoordelijk zijn voor milieuschade die rechtstreeks de menselijke gezondheid bedreigt".

Bron: TAZ 15 mei 2003 (Reinhard Wolff)



Record wapenexporten Israël

Israël heeft vorig jaar voor een recordbedrag van 4,1 miljard dollar (3,5 miljard euro) aan wapens verkocht. in vergelijking met een jaar eerder is dat een stijging van 70%. Dit heeft het Israëlische ministerie van defensie half mei bekendgemaakt. Israël sloot het grootste contract met Turkije. Dat land betaalde Israël 700 miljoen dollar (602 miljoen euro) voor het moderniseren van de tanks van het leger. De Verenigde Staten blijven de belangrijkste klant. Ook India is een grote afnemer van Israëlische wapens en wapentechnologie. Israël is hiermee de vijfde wapenexporteur ter wereld. De Verenigde Staten, de Europese Unie, Rusland en Japan gaan Israël voor. De krant Haaretz heeft gemeld dat de Verenigde Staten er niet langer bezwaar tegen hebben dat Israël Phalcon-radarsystemen naar India exporteert. Begin 2002 vroeg Washington Israël van de verkoop af te zien omdat de spanningen tussen India en Pakistan hoog waren opgelopen. Half mei was het al een paar weken rustig en toen mocht het wel weer. Er is uiteraard niets opgelost tussen deze twee landen die met kernwapens tegenover elkaar staan.

Bron: Telegraaf 22 mei 2003



Laatste VS legerdepots dicht

De Amerikaanse opslagdepots voor militair materieel in Brunssum (Zuid-limburg) en Vriezenveen (Overijssel) worden tegen het eind van het jaar opgeheven. Het personeel in Brunssum (165 mensen) zouden mogelijk werk kunnen vinden in het naburige Eygelshoven waar het Amerikaanse leger een bevoorradingseenheid heeft die verantwoordelijk is voor opslagbeheer en logistiek van Amerikaans materieel in Europa.

Bron: Limburger 14 mei 2003




Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

Berichten van de basis

ENAAT-bijeenkomst en conferentie

Het Transnational Institute (TNI), solidariteitsfonds XminY en de Campagne tegen wapenhandel organiseren op vrijdag 27 juni 2003 een conferentie over de wapenindustrie, wapenhandel en globalisering in Amsterdam. Deze publiek toegankelijke conferentie wordt gehouden in samenhang met de bijeenkomst van het Europees netwerk tegen wapenhandel (ENAAT) de volgende dag.

Kort programma van 27 juni

Plaats:
Zaal 100,
De Wittenstraat 100
Amsterdam

Meer informatie:
Campagne tegen Wapenhandel
020 6164684
www.stopwapenhandel.org



Website VD AMOK

VD AMOK heeft een website. Voor iedereen met een computer en een internetaansluiting zijn we 24 uur per dag bereikbaar op
www.vdamok.nl
Hier zijn onder andere artikelen over Irak, informatie over het tijdschrift en over andere uitgaven van VD AMOK te vinden. De site wordt nog uitgebreid met actuele artikelen, oude nummers van het tijdschrift en links naar vredes- en onderzoeksorganisaties. Commentaar is welkom.



Landelijk Beraad VredesOrganisaties (LBVO)
Symposium Pacifistische Perspectieven

De vereniging Kerk en Vrede organiseert voor het LBVO een symposium dat is gebaseerd op de essaybundel Pacifistische Perspectieven van Stijn van der Putte (ex-redacteur VD AMOK)
"De vredesbeweging zal moeten zoeken naar beelden en verhalen, praktijken en idealen, die in deze tijd vorm kunnen geven aan het pacifistische idee dat macht en veiligheid, machteloosheid en kwetsbaarheid niet hetzelfde zijn."

Twee maal twee workshops over
* macht en veiligheid (humanitaire interventie en de strijd tegen de angst)
* machteloosheid en kwetsbaarheid (stille tochten, kruistochten en geweld als mannenwerk)

Zaterdag 28 juni 2003 12.30 - 17.00
"De Heeren van Utrecht"
Mariaplaats 14 (vlak bij Utrecht CS)
Aanmelding voor het symposium (15 euro, 7,50 voor minima) en bestelling van de bundel Pacifistische Perspectieven (10 euro inclusief porto) bij het secretariaat van Kerk en Vrede, Postbus 1528, 3500 BM Utrecht, tel. 030 2316666 e-mail secretariaat@kerkenvrede.nl



Platform tegen de nieuwe oorlog

Stellingen over de gevolgen van de oorlog tegen Irak

In grote delen van de publieke opinie wordt de indruk gewekt als zou de oorlog tegen Irak achteraf gezien toch een goede zaak zijn. De miljoenen mensen die over de hele wereld ertegen demonstreerden zouden zich vergist hebben, de Iraakse bevolking is tenslotte bevrijd van een tiran. Het Platform stelt dat de immense oppositiebeweging, een van de grootste in de geschiedenis, gelijk had en zich met rede verzette tegen de Amerikaanse oorlog. In een folder heeft het de meest gebruikte argumenten bij elkaar gebracht van degenen die de positie van de Amerikaanse regering ondersteunen en de antwoorden daarop van het Platform.

Platform tegen de nieuwe oorlog
p/a Vredescentrum O'43
Postbus 1528
3500 BM Utrecht
Tel. 030 2714376
e-mail: o43@kerkenvrede.nl
website: www.wereldcrisis.nl
Postgiro 9474165



De Bezorgde Burgers Tegen Oorlog hebben een website opgezet:

www.nijmeegsplatform.net/bezorgdeburgers

Hier is de laatste brief aan premier Balkenende over het Nederlands Irak-beleid te lezen. Ook is er informatie te vinden over de brochure die de Bezorgde Burgers samen met VD AMOK heeft uitgebracht. Ook eerdere briefwisselingen met politici zullen op de website verschijnen.



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

Toespraak Michael Moore bij de Oscar uitreiking

"Namens onze producenten Kathleen Glynn en Michael Donovan (uit Canada) wil ik de Academie bedanken voor deze toekenning. Ik heb mijn mede-genomineerde producenten op het podium uitgenodigd. Ze staan hier samen met mij, omdat we houden van realiteit. We houden van realiteit, maar we leven in fictieve tijden. We leven in een tijdperk waar er sprake is van fictieve verkiezingsuitslagen op grond waarvan een fictieve president wordt gekozen. We leven in een tijd waarin een man ons de oorlog in stuurt om fictieve redenen. Of het nu gaat om de fictie van de afplaktape, of de fictie van alarmfase oranje. We zijn tegen deze oorlog, Mijnheer Bush. U moest zich schamen. Als zowel de Paus als de Dixie Chicks zich tegen u keren, dan weet u dat uw tijd voorbij is. Dank voor uw aandacht."

Michael Moore,
toespraak bij de aanvaarding van de Academy Award voor de beste Documentaire film, 23 maart 2003, Kodak theatre, Hollywood, Californie.



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina