Aangepast zoeken

Naar beginpagina
Naar overzicht VD AMOKs

VD AMOK
tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
jaargang 11, nummer 3, 2002


Inhoudsopgave






Colofon

VD AMOK
tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
jaargang 11, nummer 3, 2002.

VD AMOK
verschijnt minstens vier maal per jaar en wordt uitgegeven door Stichting VD AMOK.
Voor de inhoud van met naam ondertekende stukken zijn de auteurs verantwoordelijk.

Copyright
Overname van artikelen uit het lopende nummer is uitsluitend toegestaan na toestemming van de redactie. Overname van artikelen uit eerder verschenen nummers is toegestaan onder bronvermelding en toezending van een bewijsexemplaar aan de redactie.

Adres redactie en abonnementenadministratie
VD AMOK
Obrechtstraat 43
3572 EC Utrecht
tel. 06-14127779
e-mail vdamok@antenna.nl

Redactie
Hans Christian Bouton (fotoredactie), Kees Kalkman, Karel Koster, Guido van Leemput, Tjark Reininga, Egbert Wever

Fotografen en illustratoren
Hans Bouton, Joyce van Belkom. Henk Braam, Judith Scheltema, Jan Willem van Eijk, Kadir van Lohuizen, Elmer Spaargaren
Vormgeving
René Oudshoorn, Egbert Wever

Drukker
Drukkerij De Dageraad, Den Haag

Verder werkten aan dit nummer mee
David Jan Donner, Frank Slijper, Fred van der Spek, Martin Broek, Marije Cornelissen, Mark Akkerman, Marc Stolwijk, Kitanoski B. Bobi, Meindert Stelling, Hylke Tromp

Abonnementen
Een abonnement is minimaal E 14,- per jaar.
Een steunabonnement is minimaal E 18,-.
Over te maken op giro 5567607 t.n.v. VD AMOK, Utrecht.
Nieuwe abonnementen schriftelijk aanmelden. Wacht met betaling op toezending acceptgiro.
Opzegging uitsluitend schriftelijk vóór aanvang van het kalenderjaar.
Losse nummers kosten E 3,- (E 4,- inclusief porto).

Advertenties
Tarieven en opgave bij de redactie.

Sluitingsdatum volgend nummer
15 november 2002



Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Redactioneel
Aanval op Irak



De aanslagen op New York en Washington, al weer een jaar geleden, symboliseerden een omslag in de wereldpolitiek. Vanaf die datum beschouwde een groot deel van de Amerikaanse bevolking, en zeker de Amerikaanse regering, zich als in staat van oorlog met het terrorisme. Die nietszeggende terminologie - wat is 'het terrorisme'? - maakte een Amerikaans beleid mogelijk dat een aantal doelen tegelijkertijd diende. Het verband dat tussen de aanvallers en de infrastructuur van Al Qaeda in Afghanistan gelegd werd, vormde de legitimatie voor de omverwerping van het islamitisch-fundamentalistische Taleban bewind in Afghanistan. Die aanval maakte het weer mogelijk om een aanzienlijke militaire macht en dus Amerikaanse invloed in centraal Azië te projecteren. Aangemoedigd door het voorbeeld van de enige overgebleven supermacht, verklaarden regeringen overal ter wereld hun deelname aan de oorlog tegen het terrorisme en openden de aanval op de eigen vijanden, eventueel met Amerikaanse hulp.

Een cruciale 'bijkomstigheid' was dat in het kader van dezelfde oorlog in een aantal landen, de VS voorop, wettelijke maatregelen werden genomen die een reeks mensenrechten inperkten, terugdrongen of teniet deden. Zo'n oorlog tegen het terrorisme heeft, nog los van de belangen die ermee gediend worden, ook een eigen dynamiek. De repressie creëert overal nieuwe vijanden, die weer de aanleiding vormen voor nog meer maatregelen. De politieke context, de vruchtbare grond waarin het terrorisme gedijt, wordt stelselmatig genegeerd, bestaande rechten afgebroken, internationale verdragen verscheurd en onder de voet gelopen.

Het is dan ook geenszins merkwaardig dat de volgende oorlog al weer in aantocht is. Deze keer zal Irak worden aangevallen; bij ontstentenis van een directe relatie met Al Qaeda wordt nu het punt van de massavernietigingswapens uit de kast gehaald. De Amerikaanse logica voor een oorlog is voor het grootste deel machtspolitiek: ten eerste de behoefte om een ideologisch wapenfeit neer te zetten waarmee de Amerikaanse hegemonie wordt bevestigd; ten tweede de oliebelangen, waarbij het niet zozeer gaat om de eigen behoeften, als wel de controle over een van de grootste reserve voorraden ter wereld. Het derde argument is tevens het propagandistische: namelijk de beschikking van Irak over massavernietigingswapens, waarbij biologische en chemische wapens als een cruciale mogelijkheid worden bezien. Daarmee zou de veiligheid van de VS, direct of indirect, bedreigd worden.

De beweging tegen de nieuwe oorlog, die vermoedelijk ergens tussen begin november en eind februari zal plaatsvinden, zal zich moeten bezinnen op haar argumenten. Men kan volhouden dat de aard van het Irakese regime (de term 'slager van Bagdad' voor Saddam Hoessein is beslist niet af te doen als Amerikaanse propaganda) geen afdoende reden is om een aanvalsoorlog te beginnen tegen een soevereine staat. Ook het bezit van massavernietigingswapens kan geen argument vormen om zo een oorlog te voeren: dan zou die immers ook tegen de acht kernwapenstaten en de tientallen andere landen met biologische en chemische wapens gevoerd moeten worden (en door wie dan?). De crux zit hem in de combinatie van het strategische belang van Irak (olie), het bezit van massavernietigingswapens en de repressieve aard van het regime, dat in het verleden niet aarzelde om chemische wapens tegen haar eigen opstandige bevolking te gebruiken.

Als we vinden dat zo een land niet mag worden aangevallen door andere landen dan blijft slechts de hoop op een succesvol gevoerde oppositie binnen het land zelf over. De progressieve beweging in Nederland steunde jarenlang diverse guerrilla oorlogen in Zuidelijk Afrika tegen het apartheidsbewind. Waarom zou het niet legitiem zijn om een oppositie tegen Saddam Hoessein te steunen? De problemen ontstaan als die oppositie zelf verdeeld is en deels uit figuren bestaat die een nieuwe militaire dictatuur willen vestigen. En ook als die oppositie vraagt om een door de Veiligheidsraad gesanctioneerde interventie om een opstand tegen Saddam Hoessein te ondersteunen. We weten immers nu al dat die steun al wordt georganiseerd door de Amerikaanse regering, met bedoelingen die slechts toevallig zullen samenvallen met de belangen van de Irakese bevolking. Het is daarom zaak voor de Nederlandse anti-oorlogsbeweging om haar oppositie tegen de komende oorlog goed te onderbouwen, wellicht in overleg met (delen van) de Irakese oppositie.




Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Macedonië, een jaar later

Nederlandse troepen gaan op vredeskamp in Macedonië. Maar hoe ziet het er daar uit? Een jaar is verlopen sinds de leiders van de vier grootste politieke partijen (twee Macedonische en twee Albanese1), de president van de republiek én de vertegenwoordigers van de Europese Unie (Francois Léotard) en de Verenigde Staten (James W. Pardew) op 13 augustus 2001 de raamovereenkomst van Ohrid tekenden. Dit akkoord zou (werd destijds beloofd) een eind maken aan de oorlog tussen het Nationale Bevrijdingsleger (NLA) en de Macedonische strijdkrachten en politie, gelijkberechtiging realiseren tussen de verschillende etnische groeperingen in Macedonië (door middel van een groot aantal Grondwetswijzigingen), de vertegenwoordiging in het staatsapparaat bevorderen van "etnische gemeenschappen die niet tot de meerderheid behoren". Kortom, het akkoord was, zo heette het, eindelijk de 'historische overeenkomst' tussen Macedoniërs en Albanezen, die Macedonië op de kaart zou zetten als een staat waarin alle burgers gelijk zijn.

Vrede?
Een jaar later, aan de vooravond van parlementsverkiezingen van 15 september is de toestand nog lang niet zoals beloofd was. Voor veel mensen die gedwongen in de stad Tetovo en omgeving wonen - een gebied dat zich naar het noorden tot de grens met Kosovo uitstrekt - zijn schietpartijen nog steeds een deel van het dagelijks leven en in de regio Lipkovo leeft de bevolking nog steeds in armoede. Maar schietpartijen behoren tegenwoordig ook tot het dagelijks leven in steden die niet in de eigenlijke oorlogsgebieden liggen, zoals Prilep. De meeste worden veroorzaakt door dronken of om een of andere reden opgewonden leden van de reservepolitie. Het aantal mensen dat na het officiële einde van de oorlog is gesneuveld begint het aantal oorlogsslachtoffers angstig dicht te naderen. Eigenlijk weet niemand wie op wie schiet, en waarom. Onlangs protesteerden inwoners van een door Albanezen bewoond dorp in de regio Lipkovo tegen politiekogels, die in hun woningen terecht waren gekomen, maar het officiële politierapport vermeldde alleen dat een politiepatrouille vanuit het dorp was aangevallen. Macedoniërs gaan in Tetovo's avonds nog steeds de straat niet op. En onlangs werden twee Macedonische soldaten gewond nabij het hek van een militair kampement in Skopje.

Dergelijke kleinschalige aanvallen en beschietingen vinden vrijwel elke dag plaats. De favoriete verklaring van de NAVO-troepen voor deze incidenten is, dat het om bruiloftsgangers gaat. De nachtelijke berovingen op de autowegen worden doorgaans toegeschreven aan ongehoorzame voormalige leden van het Nationaal Bevrijdingsleger.

De politie meldt, dat er een nieuwe guerrillabeweging is ontstaan die zich het "Republikeinse leger van Ilirida" noemt. De rapporten berusten deels op informatie over massale militaire acties in Macedonië, die de NAVO verstrekt heeft aan de Macedonische autoriteiten die de door Albanezen bewoonde gebieden moeten verenigen. Tot nu toe heeft de NAVO alleen bevestigd dat zo'n beweging, die acties in Macedonië voorbereidt, bestaat, zij het uitsluitend in Kosovo. Maar de politie kwam slechts enkele dagen later met berichten over diverse acties, waaronder een verijdelde poging van deze organisatie om een brug bij Skopje op te blazen.

De sporadische nachtelijke schotenwisselingen in steden die niet in het eigenlijke oorlogsgebied liggen worden uitsluitend in de pers gemeld, maar alleen als het kwaad al is geschied. Nog steeds worden 12 Macedoniërs en 6 Albanezen, allen burgers, vermist. Ooggetuigen melden dat de meeste vermiste Macedoniërs door geüniformeerde NLA-leden ontvoerd zijn. En de auto van één van de vermiste Albanezen is bij een politiebureau gezien. Hun familie hoopt nog steeds deze vermisten eens terug te zien. Duizenden Macedoniërs kunnen nog steeds niet naar hun huizen terug, vanwege bedreigingen door Albanese buren of omdat hun woning is leeggeroofd en verwoest. Tot zover de vrede, die in Ohrid beloofd werd.

Vrede is veel meer dan de afwezigheid van oorlog. Watvoor vrede werd hierboven beschreven? Wat is het voor vrede waar wapens overal beschikbaar zijn? Watvoor vrede kan worden bewerkstelligd in een land dat onofficieel wereldrecordhouder werkloosheid is (vermoedelijk meer dan veertig procent)?

Verkiezingseuforie
Menduh Taci, vice-voorzitter van de Albanese regeringspartij DPA, heeft tijdens een verkiezingsbijeenkomst gezegd, dat het Raamwerk van Ohrid niet het einde betekent van de aspiraties van de Albanezen. En tijdens een bijeenkomst van de jongerenorganisatie van de DPA dat het geen slechte zaak is te streven naar een situatie waarin ieder volk in zijn eigen land leeft (lees: dat het niet slecht is te streven naar een Groot-Albanië). En DPA-voorzitter Arben Xhaferi zei op een campagnebijeenkomst dat nieuwe eisen een territoriaal karakter zullen hebben wanneer de raamovereenkomst niet volledig wordt uitgevoerd.

Ljubco Georgievski, de huidige premier en leider van de VMRO-DPMNE, de Macedonische regeringspartij, benadrukt in zijn campagne de kracht van het door hem gevormde leger en belooft dat daarvoor in de toekomst meer wapens gekocht zullen worden; hij trekt zijn handen af van de overeenkomst, die hij getekend heeft. En zijn politieminister, de hardliner Ljube Boskovski, krijgt ovationeel applaus voor zijn anti-Albanese toespraken en zijn belofte van "stevige maatregelen". Beiden dragen openlijk bij aan een negatief klimaat voor NGO's, die ze verwijten anti-Macedonisch te zijn en door het Westen te worden betaald.

Ali Ahmeti, ex-leider van het NLA, heeft een partij gevormd met de naam Democratische Unie voor Integratie, waarmee hij een - in vergelijking met de anderen - gematigde campagne voert, maar wel met de symbolen van de overwinnaar uit de strijd en met NLA-commandanten in de voorste rijen.
Het is in Macedonië normaal geworden dat de oppositie - of de partij die de kiezersgunst verliest - harde en rechtse standpunten inneemt. Deze keer is een bijzonder gevaar, dat wapenbezit onder de bevolking breed gespreid is.

Er zijn grote gebieden waaruit niemand in vrijheid kan berichten wat er gebeurd is. En bij de andere gevaren waarop internationale organisaties wijzen komt nog het risico dat leden van de speciale politie-eenheid Lions worden ingezet om de verkiezingen te saboteren. En er zijn veel meer mogelijkheden voor manipulatie en geweld. Waar je ook kijkt kan bijna iedereen zijn eigen legertje huren; het vinden van wapens is geen probleem, die hebben ze al.

Ik geloof niet dat gelijkwaardigheid alleen een "voldoende vertegenwoordiging van verschillende etnische gemeenschappen in de organen van de staat" betekent. Volgens mij bestendigt deze benadering het dominante karakter van de etnische identiteit, zo niet als het enige dat werkelijk waarde heeft. Dit zet de deuren wijd open voor nieuwe nationale leiders die hun carrière bouwen met het gif van nationalisme en haat. Welke gelijkheid is er zonder gendergelijkheid? Hoe zit het met sociale gelijkheid? Een individu kan miljoenen identiteiten aannemen, waarvan de nationaliteit er slechts een is.

Peacekeeping missies
Sinds Macedonië de onafhankelijkheid van Taiwan heeft erkend - een erkenning die dit jaar weer werd ingetrokken - heeft China de vernieuwing van de tamelijk succesvolle en in brede kring gerespecteerde missie van UNPREDEP geblokkeerd. Maar het lijkt erop dat overeenkomsten gesloten zijn met de NAVO en in juni 1999 arriveerden - zoals was aangekondigd - KFOR-troepen in Macedonië om logistieke steun te bieden aan de troepen in Kosovo en de grens tussen Kosovo en Macedonië te bewaken. De NAVO toonde een goed gevoel voor show en voerde in augustus 2001 de operatie Essential Harvest uit, een NAVO-operatie die erop gericht was "etnische Albanezen te ontwapenen". Er zijn 4500 soldaten gestuurd om ongeveer evenveel wapens in te zamelen als het NLA vrijwillig heeft overgedragen2 toen het zichzelf officieel heeft opgeheven. De nieuwe NAVO-missie tenslotte heeft goede kansen op succes, voor de verandering. In september 2001 begon de operatie Amber Fox, die de opdracht had "bij te dragen aan de bescherming van internationale waarnemers van de Europese Unie en de OVSE". Een vraag die daarbij echter niet gesteld wordt is wie eigenlijk die waarnemers bedreigt.

In onze ogen is duidelijk dat de NAVO een effectieve troepenmacht in Macedonië wenst te behouden. Waarschijnlijk omdat de voornaamste aanvoerroute die de NAVO naar Kosovo heeft van Thessaloniki door Macedonië loopt. Deze massale aanwezigheid van rijke Westerse soldaten verhoogt de spanning (er zijn vele gevechten met autochtonen), maar veel verontrustender is de groei van de vrouwenhandel en slavernij, het vreselijke lot dat veel vrouwen uit de Oekraïne, Modavië en Bulgarije ondergaan.

Toekomst?
De toekomst is onzeker. Hier is een samenleving met grote problemen, economisch en politiek. De Macedoniërs, verslagen in de oorlog, beschuldigen internationale organisaties ervan het NLA te steunen. De Albanezen zijn ervan overtuigd dat er bij 'de andere kant' onvoldoende bereidheid bestaat om de overeenkomst van Ohrid uit te voeren. Allen zijn zij arm, met nauwelijks een kans op fatsoenlijk werk voor wie geen lid is van een politieke partij (het lidmaatschap van een van de regeringspartijen is daarbij het meest waardevol).

Er moet tussen hen nog een brug worden geslagen. Een brug die gebouwd wordt op respect en gezamenlijke aspiraties. Het kader dat de nationale identiteit biedt is te beperkt. Er moeten verbanden worden gelegd met het thema gender, met het sociale vraagstuk en de vele andere behoeften, die de mensen die hier wonen delen. Bewegingen in die richting moeten worden versterkt. Tot het zover is wordt de enige brug geboden door corrupte verkopers van dromen in hun run op parlementszetels. Die brug is echter niet realistisch, maar verdwijnt als de TV wordt uitgezet.


Kitanoski B. Bobi


Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Kernwapens
Ontwikkelingen rond Volkel

Zoals algemeen vermoed liggen op de luchtmachtbasis Volkel in Noord-Brabant nog altijd een elftal Amerikaanse kernwapens opgeslagen. De regering doet hierover, net als de regeringen van de vijf andere Europese landen waar Amerikaanse kernwapens liggen opgeslagen, geen mededelingen: de aanwezigheid wordt bevestigd noch ontkend. Dit was één van de redenen dat de afgelopen jaren anti-kernwapenactivisten door middel van zogenaamde burgerinspecties zelf de vliegbasis betraden. Ze wilden informatie verzamelen over deze kernwapenopslag die strijdig is met het internationaal recht. Deze inspecties leverden in Nederland het definitieve bewijs van de aanwezigheid van kernwapens op Volkel op. Op 5 oktober aanstaande zal op de Belgische vliegbasis Kleine Brogel voor de laatste maal een massale burgerinspectie plaatsvinden. Mocht deze nog altijd niet tot het gewenste resultaat, verwijdering van de kernwapens, leiden dan zal er worden overgegaan tot daadwerkelijke ontwapeningsakties: van bomspotting naar bomstopping.

Nucleaire taak verminderd naar één F16-squadron
In tegenstelling tot het voortdurende zwijgen over de aanwezigheid van de kernwapens zelf, wordt er tegenwoordig vanuit de Nederlandse regering wel ondubbelzinnig toegegeven dat twee F16-squadrons op Volkel belast zijn met de laatste Nederlandse kernwapentaak. In een brief van de minister van defensie aan de Tweede Kamer van 21 juni 2002, over een bijeenkomst van de Nuclear Planning Group van de NAVO op 6 juni 2002, valt te lezen dat deze taak teruggebracht zal worden naar één squadron: "Tijdens de Nucleaire Planning Groep is in herinnering gebracht dat Navo's sub-strategische nucleaire bewapening sinds 1991 met 85% is gereduceerd en op een minimum niveau worden gehandhaafd ter bestendiging van vrede en stabiliteit. In die context hebben de Navo ministers aanwijzingen gegeven voor een verdere aanpassing van deze strijdkrachten, bestaande uit gevechtsvliegtuigen die naast de conventionele taak zijn belast met de bondgenootschappelijke kernwapentaak (dual capable aircraft). Deze aanpassing wordt enerzijds mogelijk geacht dankzij de verdere verbetering van de strategische veiligheidssituatie en is anderzijds noodzakelijk gezien de sterk toegenomen operationele belasting in verband met conventionele crisisbeheersingstaken. Tegen deze achtergrond kan de Nederlandse bijdrage aan de bondgenootschappelijke kernwapentaak worden verminderd van twee squadrons naar één squadron. Het gaat om een militair-operationele maatregel zonder financiële of personele gevolgen voor de Koninklijke Luchtmacht. Nederland blijft hiermee overigens voldoen aan de vereisten ten aanzien van de bondgenootschappelijke kernwapentaak. Van verandering van het Navo-kernwapenbeleid als zodanig is geen sprake."
In het Nuclear Posture Review van januari 2002, een herziening van het Amerikaanse kernwapenbeleid waarvan delen naar de pers gelekt werden, werd een herziening van de dual-capable aircraft in Europa al aangekondigd: "A plan is already underway to conduct a NATO review of U.S. and allied dual capable aircraft in Europe and to present recommendations to Ministers in summer of 2002." Of het verminderen van de nucleaire taak van de Nederlandse luchtmacht hiervan de enige uitkomst is - niet erg waarschijnlijk - is niet bekend; in de officiële communiqués die uitgegeven zijn na de bijeenkomsten van de Ministers van Defensie en de Nuclear Planning Group van de NAVO van juni 2002 worden hierover in ieder geval geen verdere mededelingen gedaan.

Joint Strike Fighter
De Nederlandse deelname aan de ontwikkeling van de Joint Strike Fighter houdt de facto ook in dat dit vliegtuig over enige tijd aangeschaft zal worden als vervanging van de F16. In de vele debatten die binnen en buiten de Tweede Kamer gevoerd werden, en die zich uiteindelijk vernauwden tot met name de financiële onderbouwing van de regeringsplannen, kwam nauwelijks naar voren dat de Joint Strike Fighter ook uitgerust zal worden om de nucleaire taak van de F16 over te nemen. Dat de JSF deze taak geruisloos overneemt, betekent ondertussen wel dat er vanuit wordt gegaan dat de nucleaire taak van de Nederlandse luchtmacht nog geruime tijd gehandhaafd zal blijven. Dit is volledig in lijn met het vigerende NAVO-beleid, waar het politieke en militaire belang van de voortdurende aanwezigheid van Amerikaanse kernwapens in Europa steeds benadrukt wordt.

Van bomSPOTting naar bomSTOPping
Het verzet tegen de Amerikaanse kernwapens in Europa is al sinds jaren het sterkst in België. Openlijke burgerinspecties op de vliegbasis Kleine Brogel vonden hun voorlopige climax op Tweede Paasdag 2001, toen ruim 800 mensen de basis betraden. In de loop van de jaren wist de organisatie van deze burgerinspecties zich te verzekeren van steun en van actieve deelname van bijvoorbeeld politici, auteurs en acteurs.
Op zaterdag 5 oktober vindt, in het kader van de wereldwijde Nuclear Abolition Days rond 1 oktober, de voorlopig laatste massale burgerinspectie op Kleine Brogel plaats. Als de Belgische overheid daarna nog niet bereid is zich aan het internationaal recht te conformeren, dan is het wat betreft de Belgische activisten wel genoeg geweest: ze zullen dan overgaan tot effectieve ontwapeningsacties die het gebruik van kernwapens onmogelijk moeten maken. Deze acties zullen, indien nodig, starten na de NAVO-top van eind 2002. Tot die tijd heeft de Belgische overheid de tijd om de kernwapens van haar grondgebied te verwijderen en zich in te zetten voor denuclearisering van de NAVO-strategie.

Deelname vanuit Nederland
In Nederland is er dit jaar voor gekozen om in plaats van een eigen burgerinspectie op Volkel te organiseren, mee te gaan mobiliseren voor de inspectie in België. Vanuit Nederland gaan bussen naar Kleine Brogel vanuit Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Zwolle, Utrecht, Breda en Rotterdam. Informatie over de bus is te krijgen bij Willemijn van der Werf, tel: 0515 573 1039.

Uitslag enquête
Geen burgerinspectie in Nederland betekent niet dat er helemaal niets gebeurt op 1 oktober. Op die dag is het precies een jaar geleden dat Akties Tegen Kernwapens een enquête onder de bevolking startte, waarin gevraagd werd naar de kennis over de aanwezigheid van Amerikaanse kernwapens op Volkel en naar de mening over deze aanwezigheid en het gebrek aan openheid hierover. De enquête werd het afgelopen jaar op diverse dagen op straat gehouden en daarnaast met een aantal tijdschriften meegestuurd. Op 1 oktober zullen de resultaten bekend gemaakt worden aan de leden van de Tweede Kamer, de regering en de rest van Nederland.
Om vooral de nieuwe Kamerleden op de hoogte te stellen van de informatie over kernwapens op Volkel en de eis van openheid hierover, stelden leden van Akties Tegen Kernwapens zich op 3 september, de eerste vergaderdag na het zomerreces, alvast voor aan het parlement in nieuwe samenstelling.

Rechtszaken
Regelmatig staan er voor de rechtbank in Den Bosch nog anti-kernwapenactivisten om zich, al dan niet in hoger beroep, te verantwoorden voor akties van de afgelopen jaren. De rechtszaken verlopen de ene keer wat voorspoediger dan de andere keer, maar op één constante kan altijd gerekend worden: het Openbaar Ministerie en de rechter negeren de strijdigheid van kernwapens met het internationaal recht compleet. Zo blijven carrièrebelangen en het doen van politiek wenselijke uitspraken helaas het doen van juridisch juiste uitspraken in de weg zitten. Het is nog steeds wachten op de eerste Nederlandse rechter die gewoon eens recht spreekt in een zaak rond akties tegen kernwapens.



Mark Akkerman

Meer informatie over akties in Nederland en over kernwapens in het algemeen is te vinden op www.vredessite.nl/kernwapens/


Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Wapenhandel zuid-Azië
Einde van een Nederlands wapenembargo

De confrontatie tussen India en Pakistan gaat door, ondanks een vermindering van de spanning van het afgelopen voorjaar. Het risico dat een oorlog tussen de twee landen uitloopt op een nucleaire confrontatie is nog steeds levensgroot. Alle reden dus, om het wapenembargo dat was ingesteld als gevolg van de kernproeven van 1998, in acht te nemen. Zoals Frank Sljper van de Campagne tegen Wapenhandel hier uitlegt, dacht de Nederlandse regering daar anders over.

Terwijl de relatie tussen Pakistan en India sinds eind vorig jaar een nieuw dieptepunt heeft bereikt, heeft Paars 2 in haar nadagen het bijna vier jaar oude wapenembargo tegen de nucleaire aartsrivalen opgeheven. Stiekum, want kamerleden zeggen van niets te weten. Terwijl hun was beloofd vooraf geïnformeerd te worden.

Half mei dreigden India en Pakistan elkaar voor de zoveelste keer in een oorlog te storten. Directe aanleiding was een zelfmoordaanslag van moslimstrijders op een Indiaas legerkamp in de deelstaat Jammu & Kashmir, waarbij 34 doden vielen. India wees direct met de beschuldigende vinger naar Pakistan, dat ondanks allerlei mooie praatjes de Kashmiri separatisten nog altijd zou steunen. "De tijd voor woorden is voorbij en de tijd voor actie is gekomen", aldus India's hoogste landmachtgeneraal. Zelfbenoemde president Musharraf van Pakistan zei dat zijn land helemaal geen zin in oorlog heeft, "maar als er een oorlog tegen ons ontketend wordt, dan zullen we met alle macht terugslaan en de vijand op gepaste wijze van antwoord dienen". Om die woorden kracht bij te zetten voerde Pakistan tegelijkertijd een drietal testen uit met raketten die met een kernkop uitgerust kunnen worden.

Hoewel de retoriek over en weer haast een ritueel karakter heeft, is de toegenomen spanning wel degelijk reeël. Vanaf 1998, toen beide landen kernproeven hielden, is de situatie langzamerhand verergerd. In de Kargil-oorlog het jaar daarop regende het van beide kanten nucleaire dreigementen. Eind 2001 begon India haar grootste mobilisatie ooit, vlak nadat het parlement in New Delhi doelwit was geweest van een bomaanslag. Gewoon treinverkeer was dagen achtereen amper mogelijk vanwege de naar schatting 750 duizend militairen die naar de westgrens werden gedirigeerd. Aan Pakistaanse kant werden drie- tot vierhonderdduizend soldaten opgesteld. Hoewel een tijdje later de ergste druk van de ketel leek, bleven de troepen aan de grens paraat. Na de aanslag in mei was de spanning weer zo te snijden dat de ene na de andere hoge politicus naar Zuid-Azië afreisde om druk van de ketel te halen. Meer dan ooit werd er rekening gehouden met de mogelijkheid van een nucleair drama.

Ook half mei onthulde het VPRO radioprogramma Argos dat Nederland begin december 2001 op slinkse wijze een einde heeft gemaakt aan het wapenembargo tegen India en Pakistan, dat sinds de kernproeven bestond. Al een aantal keren had de Paarse regering geprobeerd deze wapenstop ongedaan te maken, maar steeds waren zij op het verzet van een meerderheid van de Tweede Kamer gestuit. In oktober vorig jaar had Argos al lucht gekregen van een op handen zijnde koerswijziging, nadat de VS hun embargo hadden opgeheven om steun te verwerven voor hun oorlog in Afghanistan. Toenmalig staatssecretaris Ybema van Economische Zaken ontkende kort na de uitzending nog dat daarvan sprake zou zijn. Toch liet zijn collega van Buitenlandse Zaken, minister Van Aartsen, in een overleg met de Kamer twee maanden later een heel ander geluid horen. "De gewijzigde houding van India en vooral Pakistan sinds die datum (11 september, FS) zal van invloed zijn op het beleid van de regering ten opzichte van deze landen. Overigens betreft het nog steeds een spanningsgebied en zullen de criteria voor het wapenexportbeleid strikt worden toegepast." Kamerleden zeiden achteraf dat zij zich geen moment hebben gerealiseerd dat daarmee het einde van de stop op wapenexportvergunningen voor India en Pakistan een feit was. Zowel Hoekema (D66) als Apostolou (PvdA), beide aanwezig bij het jaarlijkse wapenexportoverleg, zeiden in een eerste reactie niets te weten van een beleidswijziging. Navraag bij Economische Zaken bevestigde echter dat sinds 12 december 2001 weer wapens naar de twee landen geleverd mogen worden. Dat hiervan meteen gebruik is gemaakt blijkt uit het jaarverslag wapenexportbeleid 2001, dat afgelopen juli verscheen. Voor in totaal twee-en-een-half miljoen euro zijn er die laatste maand wapenexportvergunningen goedgekeurd.

Uit onderzoek van het VPRO radioprogramma Argos, in samenwerking met de Campagne tegen Wapenhandel, blijkt verder dat op andere manieren al veel langer aan het wapenembargo is geknaagd. Exportvergunningen waarvan de looptijd - normaal een jaar - is verlopen, werden gedurende het wapenembargo rustig verlengd en alsnog afgeleverd. In een geval gaat het om de uitvoer van Flycatcher radarsystemen van Thales Nederland (voorheen Signaal) met een waarde van ruim 9 miljoen euro. Het leeuwendeel hiervan ging pas in de loop van 2001 de grens over naar India.

Ook een ander radarsysteem van Thales Nederland, de Reporter, kreeg in december 2000 groen licht, direct nadat Van Aartsen en Ybema een brief naar het parlement stuurden waarin zij aankondigen het embargo op te heffen. Hoewel de Kamer met de motie Apostolou de regering een maand later terugfluit, is de Reporter dan al het land uit.

Een andere sluiproute blijkt er te bestaan voor onderdelen van nachtzichtapparatuur. Delft Electronische Produkten in Roden heeft jaren geleden een joint venture gesloten met het Indiase Bharat Electronics, onder de naam BE-Delft. Deze in India gevestigde joint venture produceert zogeheten tweede generatie beeldversterkerbuizen. Hoewel de meeste beeldversterkerbuizen van BE-Delft als nachtkijkers bij het Indiase leger terechtkomen, is de technologie sinds enkele jaren niet meer exclusief militair. Een jager met geld mag tegenwoordig een nachtkijker van dezelfde kwaliteit kopen. Om die reden is ergens eind jaren negentig de kwalificatie voor deze spullen gewijzigd, van 'militaire goederen' naar 'dual-use', ongeacht of de uiteindelijke klant een militair dan wel een burger is. Daarmee vallen ze buiten de veel strengere regels die voor militaire goederen gelden. In Roden moet men erg blij zijn geweest dat deze verandering vrijwel samenviel met het instellen van het wapenembargo tegen India en Pakistan. De lucratieve samenwerking met de Indiërs kon rustig voortgezet worden.

Het is nu afwachten wat de nieuwe regering met dit dossier gaat doen. Gevreesd moet worden dat zolang de vlam niet volledig in de plan slaat, Nederlandse bedrijven volop de kans krijgen de geleden schade van de afgelopen jaren in te halen, of het beleid nu terughoudend zal heten of niet. Dat beide landen een belangrijke afzetmarkt zijn voor Nederlandse wapens bevestigt het Zweedse onderzoeksinstituut SIPRI nogmaals. Onderzoekers hebben berekend dat onze wapenindustrie de afgelopen tien jaar na Rusland de belangrijkste leverancier van de Indiase krijgsmacht is geweest. In het geval van Pakistan is Nederland de achtste wapenexporteur.



Frank Slijper


Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Turkse keuzes
Turkije en de oorlog tegen Irak

Het Turkse establishment moet dit najaar opnieuw positie kiezen in een Amerikaans plan om Saddam Hoessein, de dictator te Bagdad, van zijn troon te stoten. In de herfst van 1990 moest Turkije al eens eerder beslissen over deelname aan een internationale coalitie, toen tegen de Iraakse bezetting van Koeweit. De premier en latere president, Özal, wist de huiverige Turkse elite over te halen mee te werken aan de oorlog die in januari 1991 daadwerkelijk begon. De Turkse ervaringen met dat avontuur worden over het algemeen niet hoog gewaardeerd. Opnieuw huivert de Turkse elite, maakt ze de balans op en trekt ze een wissel op de toekomst.

Ondanks een verschrikkelijke schuldenlast van zo'n 160 miljard dollar, een onverminderd gierende inflatie (zeker 40% dit jaar) en onduidelijkheid over politieke oriëntatie op de toekomst, waaronder een onzeker lidmaatschap van de EU, heeft de politieke en militaire leiding voorbereidingen getroffen op wat onvermijdelijk lijkt. Een Amerikaanse aanval op Irak. De discussies daarover sijpelen door in de Turkse pers. Toch zal een besluit hierover pas na de verkiezingen van 3 november door een nieuwe regering naar buiten worden gebracht.

Dilemma's van Turkije
Maar voor deze plannen gerealiseerd zullen worden moeten enkele keuzes worden gemaakt. Het eerste vraagstuk waarvoor Turkije door de Amerikaanse oorlogsplannen geplaatst wordt is of hieraan moet worden deelgenomen en, zo ja, op welke manier. Een belangrijke overweging is natuurlijk wat de gevolgen van een oorlog tegen het regime van Saddam Hoessein zullen zijn. Tot nu toe hebben de Turkse autoriteiten duidelijk hun afkeer van een oorlog kenbaar gemaakt. Maar sinds eind juli worden concrete oorlogvoorbereidingen getroffen om in ieder geval mee te doen als dat nodig wordt bevonden. Turkije wil ook niet voor onaangename verrassingen komen te staan als ze niet meedoet.

De vorige Golfoorlog heeft de Turkse economie volgens algemeen aanvaarde wijsheid 80 miljard Duitse Mark aan gederfde inkomsten in de handel met Irak gekost. Een offer dat niet opnieuw door de Turkse economie kan worden opgebracht. De afgelopen jaren konden economie en politieke systeem slechts met enorme leningen van het IMF overeind worden gehouden. In totaal staat Turkije voor zo'n 160 miljard dollar in het krijt en menige Turk vraagt zich af hoe dat ooit moet worden terugbetaald. De leidster van de Partij van Het Juiste Pad, Tansu Ciller, ooit premier in de hoogtijdagen van de anti-guerrillaoorlog (1993-1997), heeft zich inmiddels vol verve opgeworpen als kandidaat-premier. Als uitdrukkelijke reden liet zij begin juli al weten, dat zij Turkije wil leiden in de oorlog tegen Irak. Ze wil alleen meedoen aan de strijd als de helft van de schulden wordt kwijtgescholden. Dus als de Amerikanen om te beginnen 80 miljard dollar willen betalen dan valt er verder te praten.

Huurlingenland
De Amerikaanse regering kampt met het vraagstuk of er nog bondgenoten te interesseren zijn voor deelname aan een oorlog op de grond. De Koerden in Irak worden in het zogenaamde Afghanistan-scenario genoemd als meest voor de hand liggende acteur voor de rol van de Noordelijke Alliantie. Toch wordt aan de Koerdische militaire slagkracht getwijfeld. Ze zijn talrijk maar slecht bewapend.
Het is dan ook interessant de volgende speculatie in overweging te nemen. De inzet van zwaarbewapende Turkse (tank) onderdelen zou de situatie gevoelig doen verbeteren voor de coalitie. De prijs daarvan zal hoog zijn. Mevrouw Ciller en haar oorlogsfracties zullen dat waarschijnlijk niet voor de helft van de Turkse schuldenlast willen doen. Een oplossing, in diverse varianten, voor dit probleem zou gezocht kunnen worden in Kirkoek en vooral de olieopbrengsten die daar zijn te behalen.

Scenario's
Militair gesproken zijn er verschillende scenario's. Het relatief simpelste is dat Turkije haar grondgebied ter beschikking stelt om de Amerikaanse luchtmacht in staat te stellen bombardementen vanuit het noorden te lanceren. De bases Incirlik en Pincirlik liggen daarbij het meest voor de hand, maar inmiddels zijn er ook (niet te verifiëren) berichten in de Turkse pers verschenen dat bases bij Malatya en Dyarbakir versterkt zijn.
Maar het grote probleem is natuurlijk de dreigende wisselwerking van nationalisme onder de Koerdische bevolking in Irak en die van Turkije. Bombarderen vanaf Turks grondgebied evenals het tegengaan van Iraakse vergelding, is niet voldoende.
Begin augustus bevestigde premier Ecevit dat de militaire leiding plannen voorbereidt voor een mogelijke aanval op Irak. (Bron: Turkish Probe, 4 augustus 2002: Turkey's strategic decisions ahead of an Iraq operation). In een eind juli uitgebrachte risico-analyse, het Document over de Nationale Veiligheid van het Turkse leger wordt anders dan voorgaande jaren, toen Griekenland en Syrië boven aan de lijst stonden, nu Irak als grootste buitenlandse bedreiging gezien.

Stoelendans
De vraag is welke commandant aan een eventuele operatie leiding moet geven. De nieuwe chef van staven is al benoemd, eind juli. Dat is Hilmi Ozkok. Maar wie de baas wordt van de landmacht, wordt op 30 augustus bekend. De dag van de jaarlijkse stoelendans voor Turkse officieren, de dag dat de commandofuncties herverdeeld worden. Een keuze van de kandidaten voor het commando van de Turkse landmacht is ook een keus van de opperbevelhebber te velde de komende winter. Een keuze waarvan het Turkse leger zich ten volle bewust is. Op moment van schrijven zijn er twee serieuze kandidaten: Edip Baser, de huidige commandant van het Tweede Leger en Aytac Yalman, de commandant van de gendarmerie. De laatste zou de meest waarschijnlijke kandidaat moeten zijn, omdat de gendarmerie het belangrijkste onderdeel was in de anti-guerrillaoorlog tegen de Koerdische bevolking en hij is dus een goede bekende van het Koerdische terrein. Om louter bureaucratische redenen zou Yalmans positie slecht kunnen vallen, hij zou de zorgvuldige afstemming van de benoemingscarrousel zwaar verstoren en daarom is Baser naar voren geschoven. De in Koerdistan gevreesde gendarmerie zelf zou de keuze op Yalman erg goed uitkomen omdat ze sinds het einde van de Koerdische oorlog te groot is voor zo weinig oorlog. Ze onderscheidt zich momenteel met name met anti-corruptie operaties waarvan de pro-Europese kampioen Mesut Yilmaz vorig jaar lelijk het slachtoffer werd.

Veilige haven
In de afgelopen twaalf jaar is er veel veranderd in Irak en in de houding van Turkije ten opzichte van Irak en de Iraakse Koerden in het noorden. Een Vrij-Koerdistan ontstond nadat op initiatief van de Britse premier Major een veilige haven werd ingericht voor de honderdduizenden Koerden die over de Turkse grens waren gevlucht nadat de Iraakse troepen de Koerdische opstand in april 1991 hadden vernietigd. Deze ongenode gasten waren de Turkse autoriteiten een doorn in het oog en tenslotte werd hun een "veilige haven" toegewezen, een gebied dat al snel werd vergroot tot een aanzienlijk deel van het Koerdische gebied en vervolgens uitgroeide tot een gebied met een semi-autonome status.

Kirkoek
Een herhaling van ontwikkelingen in 1991 zegt de Turkse regering zonder meer te willen voorkomen. In antwoord daarop circuleren twee plannen.

Een relatief voorzichtig plan wil een strook grond van zo'n 40 km breed bezet houden die moet dienen als veiligheidszone als zich een herhaling van 1991 voordoet. Onderdeel van dat plan is het inrichten van vluchtelingenkampen. Dat is althans één van de lezingen van de oorlogsvoorbereiding. Dit plan gaat uit van de huidige staatsgrenzen.

Meer van belang is hoe Turkije beloond zal worden voor gederfde inkomsten sinds tien jaar en mag profiteren van de verwijdering van het regime in Bagdad. Buiten kijf staat dat de olie van Kirkoek een van de hoofdprijzen van de oorlog wordt. Deze zeer belangrijke stad valt nu buiten het huidige Koerdische bewind. Als er een Iraakse federatieve staat komt, wat de Koerden officieel zeggen te willen, dan zullen de Koerden de revenuen van Kirkoek nodig hebben om hun maatschappij verder op te bouwen, binnen de federatie Irak. Maar als Turkije invloed wil verwerven in Noord-Irak én schadeloos worden gesteld voor geleverde diensten aan de val van Saddam Hoessein en schadeloosstelling voor twaalf jaar gederfde inkomsten aan de handel met Irak, dan zouden de olieputten van Kirkoek een aantrekkelijke bron van inkomsten voor Turkije worden.

Turkmenen
De vraag is hoe daarop beroep te doen. Dat kan op twee manieren. Door bondgenoten ter plekke naar voren te schuiven, die de Turkse belangen kunnen dienen. Turkije heeft daartoe de laatste jaren al een ijzer opgewarmd. De aanwezigheid van Turkmenen. Turkmenen zijn een aan het Turks verwante taal sprekende minderheid in Iraaks-Koerdistan, die zowel in het vrije Koerdistan wonen (25.000) als in Kirkoek. Hun geschatte percentage van de gehele Iraakse bevolking is 6%, volgens Turkije is dat veel hoger namelijk 12% en Turkije wil dan ook dat Turkmenen ook uitgenodigd worden voor een op te richten Oppositionele Raad (zoals bijvoorbeeld het Iraqi National Congress). Tot nu toe is dat niet het geval. Turkije werpt zich nadrukkelijk op als verdediger van de rechten van deze mensen tegenover het Koerdische bestuur.

Het Nationale Pact van 1920
De vraag is of deze troef voldoende kracht heeft om de Turkse belangen blijvend te verdedigen. De tweede stroming in de huidige discussie in de Turkse elite bepleit veel verdergaande stappen namelijk bezetting van het hele huidige Iraakse Koerdistan.
De minister van defensie Cakmakoglu, lid van de uiterst rechtse MHP en radicaal nationalist heeft half augustus voorgesteld om het hele gebied te bezetten. Hij verwees daarbij naar het zogeheten Nationale Pact dat in 1920 bij het ontstaan van de Turkse Republiek is opgesteld. Tot 1926 was het huidige Iraaks-Koerdistan onderdeel van de Turkse republiek. In het Ottomaanse rijk stond het bekend als de provincie Mosoel. Drie jaar na de vestiging van het koninkrijk Irak kwam de provincie aan Irak toe. Deze uitlatingen van de Cakmakoglu hebben tot ruzie geleid met de KDP, de grootste van de Iraaks-Koerdische partijen.

Turkse militaire aanwezigheid in Mosoel
Turkije heeft niet alleen de enige grensovergang met vrij-Koerdistan in handen, zij heeft sinds 1995 permanent soldaten gestationeerd in het Koerdische gebied. Alleen de schaal waarop dat gebeurt, is afhankelijk van de politieke turbulentie in het gebied. In april 1995 ondernam Turkije een zeer grote operatie die de woede van Europa opriep en zelfs tot een wapenboycot tegen Turkije leidde. Tenslotte was het een invasie. Nu is de Turkse militaire aanwezigheid een voldongen feit waarover geen Europese minister het nog waagt een woord te zeggen. Daarmee is een situatie gegroeid van Turks eigenbelang in Iraaks-Koerdistan.

PKK-bestrijding
In de discussie over de komende oorlog tegen Saddam Hoessein speelt nog een ander punt. Het vernietigen van de PKK die zich ophoudt in de Iraaks-Koerdische bergen. Want wie moet anders de PKK definitief vernietigen? Het valt te verwachten dat een Amerikaanse operatie tegen Saddam vergezeld zal worden van een Turkse operatie tegen de PKK-kampen in Noordoost-Irak.
De uiteenlopende berichten van half augustus 2002 spreken van de aanwezigheid van 3.000 (andere berichten spreken van 5.000 of zelfs 12.000) Turkse soldaten in het Iraaks-Koerdische gebied en het bezit van een vliegveldje in de buurt van Amedia niet ver van de Turkse grens én de plaats waar de PKK zich nu ophoudt. Volgens Talabani, leider van de PUK, zouden zich daar ook Turkse tanks bevinden (Turkish Daily News, 10 augustus 2002). Maar ook aan een definitieve slag tegen de PKK zitten risico's van politieke aard. Want hoe zal de reactie van de Koerden in Turkije en Irak zijn?

3 november
De algemene verkiezingen van zondag 3 november worden een absolute test voor de Turkse politieke verhoudingen en de stand van de Turks-Koerdische beweging. Niet alleen de verhouding met de EU speelt een rol, in de eerste plaats lijkt een oorlog tegen Irak maatgevend te worden voor Turkije. De mening van de EU over een dergelijke oorlog kan daarin overigens ook een rol spelen, maar lijkt van ondergeschikt belang voor Turkije. Hoewel de kiesdrempel maar liefst 10% is, zijn er opiniepeilingen die voorspellen dat de Koerdische HADEP partij deze drempel zou kunnen halen. De definitieve Turkse positiebepaling ten opzichte van een oorlog tegen Irak is dan ook zeker niet voor die datum te verwachten. En daarna zijn de beslissingen in verregaande mate afhankelijk van ontwikkelingen in de VS.


Guido van Leemput
30 augustus 2002




Zijn de Amerikanen al in Irak?

Volgens berichten in de Britse pers zal een niet in gebruik zijnde Iraakse luchtmachtbasis die nu bezet is door Turkse commando's een belangrijke rol spelen in de Amerikaanse oorlog tegen Irak. Er is begonnen met het repareren en verbreden van de landingsbanen van het vliegveld Bamarni dat 80 kilometer buiten de Koerdische zone van Irak ligt. In augustus is deze basis tijdens een geheime militaire operatie bezet door Turkse troepen en Amerikaanse special forces. Het bericht is bevestigd door de Iraaks-Koerdische oppositieleider Talebani de Iraakse vice-president Taha Yassin. In dezelfde maand zijn er verschillende Amerikaanse Hercules militaire transportvluchten gemeld vanuit bases in Turkije naar Bamarni. Uitgeladen werden zware graafmachines en elektronische apparatuur. Terwijl Turkse troepen posities innamen rond dit vliegveld, bezetten Amerikaanse special forces en een Turkse elite-commandoeenheid twee andere strategische militaire punten op heuvels rond de luchtmachtbasis bij Dohoek in Iraaks Koerdistan. Hiermee kunnen de Amerikanen de hele regio met de industriesteden Al Mawsil en Kirkoek beheersen plus de strategische spoorverbinding tussen Syrië en Irak. De verdenking bestaat dat deze spoorweg een smokkelroute is voor wapens naar Irak in ruil voor illegale olie-export.
tijdens deze invasie zou het ook voor het eerst tot vuurcontact gekomen zijn tussen de invasimacht en Iraakse troepen. Amerikaanse militaire bronnen willen alleen bevestigen dat special forces 'ter plekke' zijn in Irak sinds april om Koerdische soldaten te oefenen in het noorden en in het zuiden opstanden van afvallige legereenheden te bevorderen.


Bron: Yvonne Ridley (Sunday Express)



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Antimilitarisme
Dienstweigeren in Europa

Sinds de opschorting van de dienstplicht in 1996 lijkt de aandacht in Nederland voor dienstweigeren in buitenland wat afgenomen. Onterecht, want in een groot deel van Europa bestaat de dienstplicht nog altijd en is dienstweigeren nog steeds een actuele kwestie. In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de stand van zaken rond dienstplicht en dienstweigeren in Europa, met speciale aandacht voor de rol van de dienstweigerbeweging. (De landen in de voormalige Sovjet-Unie komen in een volgend nummer van VD AMOK, 2003 nr. 2, aan de orde).

De toekomst van de dienstplicht in Europa
In West-Europa is de afgelopen jaren de dienstplicht in België (1995), Nederland (1996), Frankrijk (2002) en Spanje (2002) afgeschaft. In Italië en Portugal zijn de laatste lichtingen opgeroepen en zal de dienstplicht in 2003 afgeschaft zijn. De afschaffing van de dienstplicht in deze landen moet met name verklaard worden aan de hand van de veranderende rol van de strijdkrachten sinds het einde van de Koude Oorlog, waarin er niet zozeer behoefte is aan massale dienstplichtlegers maar aan kleine legers die gemakkelijk voor interventiedoeleinden ingezet kunnen worden. De afschaffing van de dienstplicht in West-Europa kan niet zozeer op het conto van de dienstweigerbeweging geschreven worden. De Westeuropese dienstweigerbeweging heeft zich de afgelopen decennia voornamelijk toegelegd op het verbeteren van de condities van de vervangende dienst en niet zozeer op het ondermijnen van de dienstplicht zelf. De vervangende dienst heeft in West-Europa nooit een bedreiging voor de dienstplicht gevormd, maar is er zelfs eerder een legitimatie van. Hiermee heeft het dienstweigeren zich in West-Europa in eerste instantie ontwikkeld als een individueel mensenrecht en niet zozeer als een antimilitaristische strategie. Alleen Spanje vormt hierop een uitzondering: aan het einde van de jaren 90 waren er circa 20.000 totaalweigeraars, hetgeen ontegenzeggelijk heeft bijgedragen aan de afnemende legitimiteit van de dienstplicht.

Ondanks de afschaffingstrend van de jaren negentig is het einde van de dienstplicht in Europa zeker niet nabij. Een aantal Westeuropese landen kiest bewust voor het instandhouden van de dienstplicht, met Duitsland als bekendste voorbeeld. In het jaar 2000 is de toekomst van de dienstplicht uitgebreid in het Duitse parlement besproken waarbij er met uitzondering van de Groenen consensus bestond om de dienstplicht te behouden. Naast Duitsland bestaat er ook in Oostenrijk, Zwitserland en Scandinavië vooralsnog politieke consensus om de dienstplicht in stand te houden.

In Oost-Europa (inclusief de voormalige Sovjet-Unie) valt afschaffing van de dienstplicht evenmin te verwachten. Los van het feit of de politieke wil bestaat, is afschaffing om financiële redenen niet realiseerbaar, aangezien de meeste landen de hogere salarissen van beroepssoldaten niet kunnen betalen. Een aantal Oosteuropese landen hebben, mede met het oog op lonkend NATO-lidmaatschap, weliswaar te kennen gegeven de dienstplicht eventueel op langere termijn te willen afschaffen maar voorlopig heeft dit geen consequenties voor de nabije toekomst.

Tsjechië en Hongarije vormen de enige uitzonderingen. In de herfst van 2001 nam het Tsjechische parlement een plan tot hervorming van het leger aan, dat voorziet in afschaffing van de dienstplicht in 2007. In Hongarije stemde het parlement in 2000 een voorstel tot afschaffing van de dienstplicht met nipte meerderheid weg. Na de verkiezingen van 2002 hebben de liberalen en sociaal-democraten, die beiden de dienstplicht willen afschaffen, een meerderheid in het parlement. De mogelijkheid is hiermee aanwezig dat de komende jaren alsnog wordt besloten om de dienstplicht af te schaffen.

Het Westeuropese dienstweigermodel
In alle Westeuropese landen met dienstplicht is het dienstweigeren al decennia lang gepacificeerd volgens het Westeuropese dienstweigermodel (zoals we dat tot 1996 ook in Nederland kenden). De kenmerken van dit model zijn: zowel religieuze als niet-religieuze bezwaren kunnen erkend worden, geen bemoeienis van het Ministerie van Defensie bij erkenning en tewerkstelling van dienstweigeraars, en ongeveer tien procent van de dienstplichtigen vervult een vervangende dienst die zowel bij de overheid als bij NGO's vervuld kan worden. Dit model is in de jaren tachtig en negentig vastgelegd in verschillende resoluties van de Raad van Europa en de Europese Gemeenschap. In wezen zijn de ontstane Europese richtlijnen een reflectie van de praktijk zoals die zich in de afgelopen decennia in West-Europa, mede onder druk van de dienstweigerbeweging, heeft ontwikkeld.

Binnen het Westeuropese dienstweigermodel hebben de strijdpunten tussen de overheid en de dienstweigerbeweging doorgaans betrekking op de condities van de vervangende dienst en de rechtspositie van dienstweigeraars ten opzichte van dienstplichtigen. Ondanks deze pacificatie van het dienstweigeren zijn er in West-Europa wel degelijk controverses. Met name in Finland zijn de gemoederen rond het dienstweigeren de afgelopen jaren flink opgelopen. Aanleiding is de verkorting van de militaire dienst van acht tot zes maanden in 1998, waarbij de lengte van de vervangende dienst niet evenredig werd verkort en dertien maanden bleef. Uit protest tegen de ontstane discriminerende lengte van de vervangende dienst heeft een groeiend aantal dienstweigeraars zich uitgeroepen tot totaalweigeraar. Zij worden doorgaans veroordeeld tot een half jaar gevangenisstraf. Op dit moment zitten 25 Finse totaalweigeraars in de gevangenis. Sinds 1999 heeft Amnesty International 27 Finse totaalweigeraars als gewetensgevangenen geadopteerd, een nogal beschamende zaak voor een land dat zichzelf graag beschouwt als vooruitstrevend op mensenrechtengebied. Desalniettemin lijkt de Finse regering niet bereid de lengte van de vervangende dienst te verkorten. De campagne van de Finse dienstweigerbeweging kreeg in september 2001 een verrassende wending toen totaalweigeraar Jussi Hermaja, die veroordeeld was tot 197 dagen gevangenisstraf, politiek asiel aanvroeg in België. De Belgische autoriteiten zitten duidelijk met het asielverzoek in de maag en hebben tot op heden nog geen beslissing genomen.

Oost-Europa
Na de val van het IJzeren Gordijn werd verwacht dat het Westeuropese dienstweigermodel zich over de rest van Europa zou verspreiden. Invoering van dienstweigerwetgeving was immers een logisch gevolg van de wens van Oosteuropese landen om te voldoen aan de normen van 'Europees mensenrechtenbeleid'. Een dergelijke export van het Westeuropese dienstweigermodel heeft ten dele plaatsgevonden. In Hongarije, Polen, Tsjechië, Slowakije en Slovenië zijn gedurende de jaren 90 dienstweigerwetten ingevoerd en vertoont de situatie momenteel veel gelijkenissen met die in West-Europa.

De export van het Westeuropese dienstweigermodel gaat echter zeker niet voor heel Oost-Europa op. Roemenië en Bulgarije zijn hiervan goede voorbeelden. In Roemenië en Bulgarije werd het recht op gewetensbezwaren tegen militaire dienst al in 1991 in de grondwet opgenomen. Desalniettemin werden in de jaren negentig enkele tientallen dienstweigeraars tot gevangenisstraffen veroordeeld. De internationale aandacht die dit met zich meebracht was voor de Roemeense en Bulgaarse regering aanleiding om uiteindelijk in respectievelijk 1996 en 1998 een dienstweigerwet in te voeren. Op deze wet is echter slechts door enkele tientallen dienstweigeraars een beroep gedaan. Dit geringe aantal wordt waarschijnlijk veroorzaakt doordat uitsluitend religieuze gewetensbezwaren worden erkend en de vervangende dienst twee keer zo lang duurt als de militaire dienst.

Bulgarije en Roemenië kennen geen brede dienstweigerbeweging en dienstweigeren is eigenlijk uitsluitend een thema voor religieuze groeperingen die hun leden verbieden wapens te dragen, met name de Jehova's Getuigen. Mede vanwege de afwezigheid van binnenlandse politieke en maatschappelijke steun proberen zij vooral via het Europees Rechtshof veranderingen af te dwingen. Zo deed het Europees Rechtshof in mei 2001 een belangrijke uitspraak over de in 1996 ingediende zaak van de Bulgaarse Jehova's Getuige Ivailo Stefanov. Belangrijker nog dan dat Stefanov in het gelijk werd gesteld is de schikking die het Hof en de Bulgaarse regering overeen kwamen. Volgens deze schikking dienen alle sinds 1991 tegen dienstweigeraars gevoerde strafzaken te worden geseponeerd en zal de vervangende dienst in de toekomst even lang duren als de militaire dienst en niet langer onder het Ministerie van Defensie vallen. Momenteel zijn deze beleidswijzigingen echter nog niet doorgevoerd.

Vanuit antimilitaristisch oogpunt is de Roemeense en Bulgaarse dienstweigerstrijd weinig aansprekend. Het gaat de Jehova's Getuigen immers vooral om erkenning van de vrijheid van geweten en religie. Dat is op zich niet zo opmerkelijk, aangezien dienstweigerorganisaties vaker de nadruk leggen op het mensenrechtenaspect en dienstweigeren niet zozeer als onderdeel van een antimilitaristische strategie beschouwen.

Het blijft echter opmerkelijk dat de dienstweigerstrijd zich in Roemenië en Bulgarije niet verbreedt tot andere groepen dan de Jehova's Getuigen. Wellicht komt hier verandering in wanneer dienstweigeren wettelijk aantrekkelijker is gemaakt. Het kan echter ook zijn dat er bij grote groepen simpelweg geen behoefte bestaat aan een dienstweigerwet omdat de overheid niet in staat is om de dienstplicht af te dwingen, zoals dat ook het geval is in veel landen in de voormalige Sovjet-Unie. In deze regio is het gangbaar om door middel omkoping van keuringsartsen en oproepcommissies de dienstplicht te ontlopen, waarmee de urgentie van een dienstweigerwet ontbreekt. (In het volgende nummer van VD AMOK zal uitgebreid worden ingegaan op de situatie in de voormalige Sovjet-Unie en de beperkte relevantie van het Westeuropese dienstweigermodel in deze regio.)

Voormalig Joegoslavië
Internationale Dienstweigerdag (15 mei) is een goede indicatie voor waar het dienstweigeren leeft. Dit jaar werden er op 15 mei akties gevoerd in Kroatië, Joegoslavië, Macedonië en Bosnië. Als gevolg van de oorlogen in de regio is dienstweigeren in de verschillende staten van het voormalig Joegoslavië een thema dat leeft onder bredere groepen in de samenleving, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Roemenië en Bulgarije. Dienstweigerbewegingen in deze regio bestaan dan ook niet uitsluitend uit Jehova's Getuigen, maar uit uiteenlopende vredes-, jongeren- en mensenrechtenorganisaties.

De afgelopen jaren was met name amnestie voor de honderdduizenden gevluchte dienstweigeraars en deserteurs onderwerp van discussie. In de verschillende landen in de regio werden de afgelopen jaren amnestiewetten ingevoerd, meest recentelijk in Joegoslavië waar in 2001 amnestie werd verleend aan de circa 25.000 dienstweigeraars uit de Kosovo-oorlog van 1999. De amnestieregelingen gaan niet in op erkenning van gewetensbezwaren en dienstweigeren blijft in de meeste landen van voormalig Joegoslavië dan ook een omstreden onderwerp.

In Kroatië bestaat al sinds 1994 een dienstweigerwet, maar lange tijd was deze met name bedoeld om het dienstweigeren te ontmoedigen en bestond er slechts de mogelijkheid tot een ongewapende dienst binnen het leger. Na de dood van Tudjman worden dienstweigeraars echter minder vijandig bejegend en sinds mei 2001 bestaat er ook de mogelijkheid tot een vervangende dienst buiten het leger. Dit heeft geleid tot een sterke toename van het aantal dienstweigeraars (momenteel is dit circa 20 procent, in 1999 was dit nog maar 1 procent). Tegelijkertijd heeft het Ministerie van Defensie de afgelopen twee jaar echter geen nieuwe tewerkstellingsplekken meer erkend, waardoor het voor veel dienstweigeraars vooralsnog onmogelijk is om met de vervangende dienst te beginnen.

Ook in Bosnië en Macedonië is de situatie op dit moment onduidelijk. In Bosnië bestaat er vooralsnog geen dienstweigerwet, hoewel de Bosnische regering in 2001 aankondigde een regeling te treffen voor dienstweigeraars. In Macedonië werd in juni 2000 een dienstweigerwet ingevoerd, maar deze functioneert in de praktijk nog niet. Zo is er geen erkenningscommissie ingesteld en is nog niet duidelijk waar een vervangende dienst vervuld kan worden. De afgelopen jaren hebben ongeveer 15 jongeren een beroep gedaan op de wet, maar deze verzoeken lijken vooralsnog te zijn opgeschort. Desalniettemin is de huidige situatie natuurlijk een vooruitgang op de jaren 90, toen verschillende dienstweigeraars tot gevangenisstraffen werden veroordeeld.

De Federale Republiek Joegoslavië kent geen dienstweigerwet. Na het einde van de Kosovo-oorlog en de val van Milosevic zag de Joegoslavische dienstweigerbeweging nieuwe perspectieven. Begin 2001 startte de Joegoslavische dienstweigerbeweging een campagne voor verkorting van de militaire dienst en erkenning van het recht op gewetensbezwaren. Er werden meer dan 30.000 handtekeningen verzameld voor een door de Yugoslav Lawyers Committee of Human Rights geformuleerd voorstel. Dit voorstel werd in juni 2001 aan het parlement aangeboden en had daar binnen drie maanden besproken moeten worden. Dit is echter niet gebeurd aangezien de legerleiding tegelijkertijd met een voorstel kwam om de militaire dienst te verkorten en de regering besloot om dit voorstel in behandeling te nemen. Aangezien het legervoorstel niet inging op erkenning van gewetensbezwaren, is dit dus nog geen stap dichterbij gekomen.

Volgens Women in Black zijn de ontwikkelingen van het vorige jaar een illustratie van de aanhoudende invloed van het leger in de Joegoslavische politiek en desinteresse van politieke partijen in het onderwerp. Ze vormen echter tevens een indicatie van de omvang van de Joegoslavische dienstweigerbeweging. Zo werd aan de handtekeningencampagne meegewerkt door groepen in meer dan dertig steden en heeft zich op initiatief van Women in Black een divers netwerk ontwikkeld van vredes-, mensenrechten en jongerenorganisaties. Hoewel de organisaties zeer verschillen in achtergrond, bestaat er consensus over de wenselijkheid van een dienstweigerwet. Vooral de erkenning dat gewetensbezwaren geen psychiatrische afwijking zijn, is van vitaal belang in de Joegoslavische samenleving.

Griekenland
Zoals gezegd maakt dienstweigerwetgeving min of meer een onderdeel uit van een Europees mensenrechtenbeleid. De resoluties van de Raad van Europa en de Europese Gemeenschap zijn ontegenzeggelijk van invloed geweest op de ontwikkelingen in Oost-Europa. In Roemenië, Bulgarije en delen van voormalig Joegoslavië is er momenteel gedeeltelijk sprake van een export van het Westeuropese dienstweigermodel. Het valt te verwachten dat dienstweigerorganisaties de komende jaren aanpassingen van de dienstweigerwetgeving weten te bereiken, waarmee het aantal dienstweigeraars dat gebruik maakt van deze wet zal toenemen. Desalniettemin dient de betekenis van het Europees mensenrechtenbeleid niet overschat te worden. Er is immers geen enkel land dat aan alle Europese dienstweigerrichtlijnen voldoet en in een aantal lidstaten van de Raad van Europa (met name Albanië, Cyprus en Turkije) wordt het recht op gewetensbezwaren helemaal niet erkend. Griekenland is het meest opmerkelijke voorbeeld van een Europees land dat al jarenlang volhardt in een repressieve benadering van dienstweigeraars.

In Griekenland zijn sinds de jaren 50 naar schatting 3.200 Jehova's Getuigen wegens dienstweigeren tot gevangenisstraffen veroordeeld. Hoewel de meeste Griekse dienstweigeraars nog steeds tot de Jehova's Getuigen behoren, bestaat er sinds de jaren tachtig ook een kleine groep antimilitaristische dienstweigeraars verenigd in de HACOM (Hellenic Association of Conscientious Objectors). Deze verbreding heeft er, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Roemenië en Bulgarije, toe geleid dat Griekenland de bijzondere belangstelling van de internationale dienstweigerbeweging heeft gekregen. Mede als resultaat van de jarenlange lobby van bijvoorbeeld het EBCO (European Bureau for Conscientious Objection) heeft het Europees Parlement het Griekse dienstweigerbeleid in de jaren tachtig en negentig verschillende malen expliciet veroordeeld. Deze internationale druk heeft zeker bijgedragen aan de uiteindelijke invoering van een dienstweigerwet in 1998. Deze wet moet echter als een compromis beschouwd worden. Enerzijds is de wet een uiting van de wens van de Griekse regering om bij Europa te horen, anderzijds hoopt de regering met de wet het dienstweigeren te ontmoedigen. Zo duurt de vervangende dienst twee keer zo lang als de militaire dienst en kan ze niet in grote steden vervuld worden. De Griekse regering lijkt te willen bewerkstelligen dat dienstweigeren beperkt blijft tot Jehova's Getuigen en de 'oude garde' van de HACOM, maar niet populair wordt onder nieuwe generaties. Deze strategie lijkt vooralsnog te werken, want het aantal dienstweigeraars is sinds de invoering van de wet in 1998 niet toegenomen.

Op dit moment vervullen ongeveer 250 dienstweigeraars hun vervangende dienst, in overheidsinstellingen in afgelegen onherbergzame gebieden. Dit zijn hoofdzakelijk de Jehova-dienstweigeraars; de HACOM-leden hebben de vervangende dienst uit protest tegen het discriminerende karakter geweigerd. Tegen een aantal van hen zijn wederom rechtszaken aangespannen. Momenteel speelt de zaak van Lazaros Petromiledes, die weigert zijn vervangende dienst te vervullen en hiervoor al in 1999 tot vier jaar gevangenisstraf is veroordeeld. In april 2002 kwam Petromiledes opnieuw voor de rechter, maar de zitting werd uitgesteld tot dit najaar. Binnenlandse steun is er niet veel, hoewel de Griekse ombudsman Petromiledes in het gelijk heeft gesteld. Geen enkele grote politieke partij maakt zich sterk voor dienstweigeraars en de in de Griekse samenleving nog altijd zeer invloedrijke Grieks-orthodoxe Kerk heeft een rechtszaak aangespannen omdat men de dienstweigerwet in strijd acht met de grondwet. Opmerkelijk genoeg heeft de Raad van Europa in oktober 2001 geoordeeld dat de Griekse vervangende dienst in strijd is met het Europees Sociaal Handvest, maar de Griekse regering heeft zich tot op heden niets aan dit oordeel gelegen laten liggen.


In dit artikel is het dienstweigeren in Europa besproken aan de hand van het Westeuropese dienstweigermodel. Hiervoor is niet gekozen omdat dit model om politieke, morele of andere redenen als 'het beste' model voor dienstweigeren beschouwd moet worden. Het is echter een realiteit dat in een groot deel van Europa het Westeuropese dienstweigermodel bestaat en dat het door een aantal landen in Oost-Europa en voormalig Joegoslavië wordt overgenomen.

In dit artikel wordt niet ingegaan op Turkije aangezien er in VD AMOK de afgelopen jaren al uitgebreid is geschreven over de Turkse dienstplicht en dienstweigerbeweging. In een volgend nummer van VD AMOK, 2003 nr. 2, zal worden ingegaan op de voormalige Sovjet-Unie, waar de meeste landen geen dienstweigerwet en nauwelijks een dienstweigerbeweging kennen. De situatie in de voormalige Sovjet-Unie biedt hiermee tevens meer inzicht in de beperkte relevantie van het Westeuropese dienstweigermodel voor de rest van de wereld.


Marc Stolwijk





EUROPESE LANDEN MET DIENSTPLICHT
  Lengte militaire dienst(in maanden) [1] Lengte vervangende dienst (in maanden) Aantal dienstweigeraars per jaar [2] Individuele toetsing van gewetensbezwaren
Albanië 12 Bestaat niet - -
Bosnië 4 Bestaat niet* - -
Bulgarije 6 12 11 Ja
Cyprus 26 Bestaat niet* - -
Duitsland 9 10 124.000 (50 %) Nee
Denemarken 9 9 750 (7,5 %) Nee
Finland 6 13 3.000 (7 %) Nee
Griekenland 18 36 250 (0.3%) Ja
Hongarije 6 11 5.000 (7 %) Nee
Joegoslavië 9 Bestaat niet* - -
Kroatië 6 8 4.000 (20 %) Nee
Macedonië 9 14 10 Ja
Noorwegen 12 14 2.500 (10 %) Ja
Oostenrijk 8 12 9.000 (20 %) Nee
Polen 12 (academici: 6) 21 (academici: 9) 12.000 (10 %) Ja
Roemenië 12 (academici: 6) 24 (academici: 12) 10 Ja
Slovenië 7 7 2.500 (15 %) Ja
Slowakije 9 (academici: 3) 18 Niet bekend Niet bekend
Tsjechië 12 18 14.000 (50 %) Nee
Turkije 18 Bestaat niet - -
Zweden 7,5 7,5 1.500 (8 %) Nee
Zwitserland 4 6 2.000 (6 %) Ja

Toelichting
* In Bosnië, Cyprus en Joegoslavië bestaat alleen een niet-gewapende dienst binnen het leger, die respectievelijk 9, 34 en 13 maanden duurt.
Ad [1] De lengte van de militaire dienst heeft hier betrekking op de meest gangbare lengte. In sommige landen vervullen officieren of rekruten in de marine of luchtmacht een langere dienstplicht; in sommige landen vervullen mannen die een familie onderhouden een kortere dienstplicht (als ze niet volledig worden vrijgesteld). Dergelijke variaties in de lengte van de militaire dienst zijn niet in deze tabel opgenomen.
Ad [2] Onder een dienstweigeraar wordt hier verstaan iemand die een beroep doet op een wettelijke regeling voor gewetensbezwaren tegen militaire dienst (indien deze bestaat). De term dienstweigeraars slaat hier dus niet op dienstplichtontduikers en anderen die erin slagen om geen gehoor te geven aan de oproep voor militaire dienst. De genoemde cijfers zijn de meest recente bekende cijfers en hebben betrekking op het jaar 2001, 2000 of 1999. Het percentage heeft betrekking op het aantal dienstweigeraars als percentage van het aantal opgeroepen dienstplichtigen.

Gebruikte bronnen (onder anderen):
Gerd Greune and Michaela Lai: European Union Without Compulsory Military Service. A comparative study on the policies in EU-member states, European Bureau for Conscientious Objection and Heinrich Böll Foundation, Brussels, 2000.
Dick Marty: Exercise of the right to conscientious objection to military service in Council of Europe member states. Report Committee on Legal Affairs and Human Rights, Council of Europe, 2001.
European Bureau for Conscientious Objection: The right to refuse to kill, 2000-2002
Amnesty International: Concerns in Europe, 2000-2002.
War Resisters' International: The Broken Rifle, special internationale dienstweigerdag 15 mei 2002
Connection e.V.: KDV im Krieg Rundbrief, 2000-2002



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Internationaal Strafhof
Het Amerikaanse unilateralisme en de internationale rechtsorde

Het buitenland beleid van de Verenigde Staten (VS) vertoont de laatste tijd steeds sterker de kenmerken van het unilateralisme. Dit houdt in dat aan de belangen van andere staten kan worden voorbijgegaan. De Amerikaanse belangen, zoals deze door de Amerikaanse regering worden onderkend, moeten in het buitenland beleid hoe dan ook worden gediend. Dit Amerikaanse beleid is onverenigbaar met de verplichtingen die het internationale recht oplegt.

Gelijke rechten voor staten
Eén van de meest fundamentele beginselen voor de beoordeling van de moraliteit van het menselijk handelen is het gelijkheidsbeginsel. Elk menselijk handelen dat onverenigbaar is met de gelijkberechtiging, dat met andere woorden de gelijkwaardigheid van individuen ontkent, is in moreel opzicht beneden de maat. Dit is zo'n wezenlijk uitgangspunt voor de menselijke samenleving, dat dit ook in diverse rechtsregels tot uitdrukking is gebracht.

Ook waar het gaat om de verhouding tussen in staatkundige eenheden georganiseerde groepen van mensen speelt het beginsel van gelijkberechtiging een belangrijke rol. Het Handvest van de Verenigde Naties (VN) getuigt daarvan. Al in het eerste artikel wordt daar gesproken over "het beginsel van gelijke rechten en zelfbeschikking van volken". Art. 2 heeft het over "het beginsel van de soevereine gelijkheid van al haar Leden" (d.w.z. van alle lidstaten van de VN). Internationale geschillen mogen niet worden opgelost door te dreigen met het gebruik van geweld of door het feitelijk gebruik van geweld (art. 2, vierde lid, Handvest). De ene staat mag zich ook niet inmengen in de binnenlandse aangelegenheden van een andere staat (art. 2, zevende lid, Handvest). Ook in de internationale verhoudingen worden inbreuken op de meest wezenlijke normen strafrechtelijk gesanctioneerd. De overtreding van het volkenrechtelijk geweldverbod is strafbaar. De politieke en militaire leiders die voor een dergelijke inbreuk verantwoordelijk zijn, kunnen zich niet beroepen op immuniteit. Dat geldt ook indien het voortbestaan van een volk willens en wetens wordt aangetast door moordpartijen of het opleggen van onmogelijke leefomstandigheden. De volkenmoord is in het internationale recht een misdrijf. Heden ten dage zien we dan ook dat door de VN ingestelde tribunalen degenen berechten die verantwoordelijk zijn voor recente gevallen van genocide.

Wanneer we de buitenlandse politiek van een staat aan een kritische beoordeling onderwerpen, zal dan ook de vraag naar de gelijkberechtiging centraal moeten staan. De beantwoording van die vraag leidt tot een onpartijdige stellingname ten aanzien van de buitenlandse politiek van een staat.

Het beginsel van samenwerking
Naast het beginsel van gelijke berechtiging speelt binnen de menselijke samenleving het beginsel van samenwerking een belangrijke rol. Wanneer het individu in zijn belangen wordt bedreigd en die bedreiging uitsluitend door het ingrijpen van een ander kan worden weggenomen, is die ander in beginsel ook verplicht tot samenwerking om die bedreiging te keren. Wanneer bijvoorbeeld iemand in een hulpeloze en gezondheid of levensbedreigende toestand verkeert, is de ander die dit ziet, verplicht om hulp te bieden. Het zonder meer voorbijgaan aan de hulpeloze is een strafbaar feit. Ook wanneer het gaat om problemen die alle leden van de samenleving aangaan, wordt uitgegaan van de plicht tot samenwerking. In dit verband kan onder meer worden gewezen op de gezamenlijke strijd in Nederland tegen het water, in het kader waarvan de grondeigenaren aan diverse verplichtingen moeten voldoen.

Het beginsel tot samenwerking geldt ook in de gemeenschap van staten. Zo wordt in art. 1 van het Handvest van de VN uitdrukkelijk aangegeven dat tot de doelstellingen van die organisatie ook behoort:

"Internationale samenwerking te verwezenlijken bij het oplossen van internationale vraagstukken van economische, sociale, culturele of humanitaire aard en bij het bevorderen en aanmoedigen van eerbied voor de rechten van de mens en voor de grondvrijheden voor allen zonder onderscheid naar ras, geslacht, taal of godsdienst."

In de VN-verklaring inzake de beginselen van internationaal recht betreffende vriendschappelijke verhoudingen en samenwerking tussen staten (resolutie van 24 oktober 1970), wordt vervolgens gezegd dat de staten verplicht zijn tot samenwerking met elkaar, overeenkomstig het Handvest. Die verplichting betreft in de eerste plaats de handhaving van de internationale vrede en veiligheid. Maar het gaat ook om de bevordering van economische ontwikkeling, welvaart en mensenrechten.

Haaks op volkenrechtelijke beginselen
De Amerikaanse politiek van unilateralisme staat alleen al vanwege zijn uitgangspunt dat te allen tijde aan de Amerikaanse belangen voorrang dient te worden gegeven, welk ander belang daar ook tegenover zou staan, op uiterst gespannen voet met de volkenrechtelijke beginselen waaraan ook de VS zijn gebonden. Zo wordt bij de bestrijding van het terrorisme door de Amerikaanse regering voorbijgegaan aan het gegeven dat de VS bij voortduring het terrorisme hebben ondersteund en ook nu nog ondersteunen met het oog op de Amerikaanse belangen. De Amerikanen steunden bijvoorbeeld de contra's in Nicaragua met wapens en financiële middelen. Op de Balkan werden Kroaten aan wapens geholpen, terwijl bekend was dat zij zich schuldig maakten aan etnische zuiveringen waarvan de Serven het slachtoffer waren. Thans worden Albanese groeperingen door de CIA van wapens voorzien, die zodoende terroristische aanslagen in Macedonië kunnen plegen.

Op goede gronden zou kunnen worden betoogd dat de CIA de grootste terroristische organisatie ter wereld is. Na de Tweede Wereldoorlog heeft deze organisatie zich overal ter wereld in de binnenlandse aangelegenheden van andere staten gemengd en dood en verderf gezaaid. Daardoor werd de soevereine gelijkwaardigheid van staten in feite door de VS ontkend. Dit alles dus uit naam van de Amerikaanse belangen, die veelal gelijk waren aan die van grote Amerikaanse ondernemingen. Indien de VS het terrorisme daadwerkelijk willen bestrijden en met wortel en tak uitroeien, dan zou eerst in eigen huis orde op zaken moeten worden gesteld. De CIA zou moeten worden ontmanteld en degenen die verantwoordelijk zijn geweest voor de onderscheiden CIA-operaties, waaronder bijvoorbeeld de schrijftafelmoordenaar Kissinger en de illegale wapenhandelaar Oliver North, zouden alsnog moeten worden berecht.

De gelijkberechtiging wordt ook volkomen uit het oog verloren wanneer de Amerikaanse regering met alle middelen wenst te voorkomen dat Irak de beschikking zou krijgen over massavernietigingsmiddelen. De VS houden zelf, in weerwil van een duidelijke uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 1996, vast aan het bezit van nucleaire massavernietigingsmiddelen. Over het bezit van massavernietigingsmiddelen van Israël maken de VS zich geen zorgen. Dit terwijl Israël nog steeds buitenlands territoir bezet houdt en op grove wijze mensenrechten schendt van de bewoners van die bezette gebieden.

De sabotage van het Internationaal Strafhof
Overduidelijk blijkt de Amerikaanse onwil om het gelijkberechtigingsbeginsel te respecteren uit de Amerikaanse sabotage van het Internationaal Strafhof. Telkens hebben de VS in de Veiligheidsraad van de VN steun verleend aan de strafrechtelijke vervolging van politieke en militaire leiders van andere naties die zich schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdrijven, genocide of andere misdrijven tegen de menselijkheid dan genocide. De eigen politieke en militaire leiders moeten evenwel zorgvuldig buiten schot worden gehouden. Dit terwijl de persoonlijke verantwoordelijkheid van politieke en militaire leiders na de Tweede Wereldoorlog als een belangrijke stap werd gezien in de ontwikkeling van de internationale rechtsorde.

Het is ook duidelijk dat de implicaties van een goed functionerend Internationaal Strafhof onmiddellijk werden ingezien door de Amerikaanse verantwoordelijken voor talloze misdrijven naar internationaal recht. De Amerikaanse regering piekert er niet over om bijvoorbeeld Kissinger en North strafrechtelijk te vervolgen voor alle misdaden waarvan zij de aanstichter waren. Indien de VS zouden toetreden tot het verdrag inzake het Internationaal Strafhof, zouden zij gedwongen kunnen worden ofwel Kissinger en North zelf te berechten ofwel hen uit te leveren voor berechting door het Internationaal Strafhof.

Door bilaterale verdragen met andere landen te sluiten, hopen de VS te voorkomen dat de bewegingsvrijheid van Amerikaanse misdadigers wordt beperkt. In deze bilaterale verdragen leggen andere landen zich erop vast geen Amerikanen te zullen overdragen aan het Internationaal Strafhof. Immers, als Amerikaanse misdadigers niet door de VS worden berecht, dan kunnen derde landen hen aan het Internationaal Strafhof uitleveren indien zij dergelijke Amerikaanse misdadigers op hun grondgebied aantreffen. Bovendien wensen de VS te voorkomen dat hun eigen misdaden in een internationaal gezaghebbend strafrechtelijke vonnis tot uitdrukking zouden worden gebracht.

Het is overigens wel de vraag of dergelijke bilaterale verdragen enige gelding kunnen hebben. Het Weense Verdrag inzake het verdragsrecht (1969) lijkt dit uit te sluiten. Een verdrag waarin afbreuk wordt gedaan aan reeds eerder en met andere partijen aangegane verplichtingen is ingevolge dat verdrag nietig.

Bedreiging van de internationale rechtsorde
Inmiddels moet worden gevreesd dat de houding van de Amerikaanse regering vooral wordt ingegeven door de wil om zich in de buitenlandse politieke aan geen enkele beperking van bewegingsvrijheid te onderwerpen. Gevreesd moet worden dat de VS zich niet aan de internationale rechtsorde wensen te houden. In het verleden hebben de Amerikaanse regeringen al talloze malen getoond zich niets gelegen te laten liggen aan het volkenrechtelijk geweldverbod, het oorlogsrecht en het verbod van genocide. Het verzet van de VS tegen het Internationaal Gerechtshof, dat juist ten aanzien van deze misdrijven jurisdictie heeft, geeft aan dat de VS gewoon willen doorgaan met het zonodig plegen van dergelijke misdrijven.

Deze interpretatie is niet alleen gebaseerd op de geschiedenis van de Amerikaanse buitenlandse politiek. Er kan ook worden gewezen op een Engels voorbeeld. Na de beëindiging van de Eerste Wereldoorlog werd in het Verdrag van Versailles voorzien in de berechting van Duitse oorlogsmisdadigers. Bij het opstellen van de lijst van verdachten, verzette de commandant van de Engelse luchtmacht zich ertegen dat de bemanningen van Duitse Zeppelins die Londen hadden gebombardeerd op die lijst werden geplaatst. Het bombarderen vanuit de lucht was weliswaar toen een onmiskenbaar oorlogsmisdrijf, maar de Engelse generaal wilde een precedent terzake voorkomen. Hij was namelijk van plan om een grote bommenwerpervloot te bouwen, die vanuit de lucht de steden van de tegenstander zou moeten bombarderen. In de Tweede Wereldoorlog werd dit plan volledig bewaarheid, met een afschuwelijke tol aan mensenlevens en vernietiging.

De Amerikaanse sabotage van het Internationaal Strafhof geeft dus aan dat de VS zichzelf boven de internationale rechtsorde verheven achten. Geeft aan dat de VS niet uitgaan van gelijkberechtiging van staten en van internationale samenwerking, maar dat zij zichzelf boven de andere staten verheven achten en die andere staten hun wil wensen op te leggen indien dat in het kader van de Amerikaanse belangen nodig zou zijn. Daarmee vormt het Amerikaans unilateralisme de meest ernstige bedreiging van de internationale rechtsorde op dit moment.


mr. Meindert J.F. Stelling
voorzitter van de Vereniging van Juristen voor de Vrede


Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Toen en nu
Steeds dezelfde gebedsmolens

Behalve veel activisten houden ook wetenschappers zich met oorlog en vrede bezig. In de serie Toen en nu dit keer de polemoloog Hylke Tromp.

Uit verontrusting over 'een wereld in beweging', waarin de neiging tot geweldgebruik groot is, maar waarin de moderne wapens dat geweldgebruik ondraaglijk hebben gemaakt is de jurist B.V.A. Röling zich in de jaren vijftig van de twintigste eeuw gaan bezighouden met de wetenschap van oorlog en vrede. Als hoogleraar in de juridische faculteit werd hij de eerste directeur van het Polemologisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen. Hoewel de polemologie grote belangstelling genoot - studenten reisden ver voor de Studenten-OV-kaart regelmatig naar Groningen om Rölings colleges bij te wonen - paste het instituut niet goed in de Juridische Faculteit. In de jaren negentig werd het - net als het Criminologisch Instituut - wegbezuinigd.
Nadat professor Röling met emeritaat gegaan was werd de socioloog Hylke Tromp diens opvolger. Na de opheffing van het Polemologisch Instituut werd zijn leeropdracht omgedoopt in 'Internationale Veiligheidsvraagstukken' (International Security), met speciale aandacht voor de gevolgen van milieuverandering.
Tromp (1935) publiceerde onder andere de boeken 'De Navostaarders - De bewapeningspolitiek voor arbeiders verklaard' (1974) en 'Sociale Verdediging - theorieën over niet-militaire verdediging als alternatief voor geweldpolitiek en nucleaire afschrikking' (1979). Met hem willen we kijken naar de opkomst en (bijna) ondergang van de brede vredesbeweging.
Nadat ik per fax contact had gezocht met professor Tromp - zoals ik hem als oud student maar zal blijven noemen - liet hij weten graag bereid te zijn tot een interview. Door een hersenbloeding had hij echter moeite met spreken en formuleren, waardoor een gesprek problematisch zou zijn. Maar hij was graag bereid in te gaan op schriftelijk voorgelegde vragen. De navolgende tekst is dus grotendeels van zijn hand.

U stond in de gloriedagen van de polemologie wel bekend als de anti-NAVO-professor; wat deed u kiezen voor de polemologie als uw werkterrein? Hoe verhoudt dit werkterrein zich tot de sociologie?
Was ik een Anti-Navo-Professor? En waren er toen werkelijk 'gloriedagen' in die tijd? Zo voel ik dat niet - ik deed gewoon mijn werk. Dat was deel te nemen aan de discussie over veiligheid. Die discussie liep wel eens hoog op, want het ging niet over niks: kernoorlog, Koude Oorlog, massamoord.
Achteraf waren er maar twee kampen: voorstanders en tegenstanders van de NAVO. Tegenstanders waren er niet veel. Voor de NAVO zijn was een artikel des geloofs. "De Russen zouden komen" als de NAVO er niets aan deed, dat stond vast. Het was een soort geloof, dat geen tegenspraak duldt, net zoiets als "God bestaat". Echte Gelovigen hebben geen belangstelling voor een discussie, ze weten alles al. Als je dat bespreekbaar probeerde te maken was je al een afvallige, een ketter. Maar de wetenschap bestaat juist uit discussie.
Sociologie betekende toen ik begon te studeren, vooral een soort algemene oriëntatie, later werd het een specialisme. De studie van oorlog en vrede bestond niet. Wat er dichtst bij kwam, was de militaire geschiedenis, of de "studie van de internationale betrekkingen". Maar de studie van oorlog, met als kern hoe mensen met elkaar omgaan, daar werd nooit veel aan gedaan. En daaraan is niet veel veranderd. Sociologie leek daar het dichtst bij te komen.

Professor Röling wilde met de polemologie bijdragen aan het terugdringen van de oorlog, die in de twintigste eeuw zulke afschrikwekkende vormen had aangenomen. Heeft de wetenschap daaraan inderdaad een bijdrage geleverd? Kan wetenschap zo'n bijdrage leveren, en welke aspecten van de wetenschap zijn het dan die zo'n bijdrage leveren?
Na twee wereldoorlogen binnen een halve eeuw en nadat Europa half was verwoest - Duitsland, Rusland - was de belangstelling inderdaad groot. Oorlog werd in het Kellogg-Briand pakt van 1928 zelfs officieel afgeschaft en de Volkerenbond moest dat bezegelen. Daarna kwam de Tweede Wereldoorlog, en daarna de Koude Oorlog en een bewapeningswedloop met kernwapens. Achteraf kun je alleen maar vaststellen dat "de politiek" opnieuw had gefaald: er was geen oplossing. Steeds nieuwe kernwapens, en nog meer andere wapens: men bleef aan dezelfde gebedsmolens draaien.
Toch zijn die nieuwe middeleeuwen afgesloten. Dat is te verklaren uit een soort kwalitatieve verandering: het was onzin zo verder te gaan. Het was een kleine groep, in Oost en West, die tenslotte die verandering mogelijk maakte. Mensen als Gorbachov en Sacharov, maar ook vele Amerikanen wilden die verandering. Maar die was er nooit gekomen als de discussies in de 'wetenschap' niet hadden bestaan.

En anderzijds, is wetenschap die wordt bedreven met zo'n normatieve doelstelling nog wel in staat de vereiste wetenschappelijke distantie - objectiviteit - op te brengen? Anders gezegd: waar ligt in zo'n opzet de grens tussen wetenschap en actievoeren?
"Normatieve Doelstellingen" zijn er altijd. Tenminste, als het over mensen gaat: die willen altijd wel iets. Het verschil zit in de vraag waar ze beginnen na te denken, waar het "waardevrije" onderzoek met "wetenschappelijke distantie" begint. Dat begint meestal pas nadat eerst een aantal dogma's op de harde schijf is gezet, onwrikbare uitgangspunten.
Zo'n uitgangspunt is bijvoorbeeld dat er altijd een leger nodig is. Het waardevrije onderzoek begint dan over de vraag wat er nodig is - wapens, bommen, soldaten, andere hardware - en hoeveel. De geleerden die de atoombom hebben gemaakt, begonnen eerst ook met uitgangspunten waarover ze nooit serieus hadden nagedacht. Later wel, daarom ontstond de Pugwashbeweging - die ooit de Nobelprijs voor de Vrede kreeg - maar toen was het te laat. Toen waren er al duizenden kernwapens.
Nog scherper is het voorbeeld van een Duitse militair die zich specialiseerde op het doodschieten van kinderen, in de Tweede Wereldoorlog. Hij verklaarde dat hij hen uit hun nood verloste, omdat er voor hen geen toekomst meer was (zie Christopher R. Browning, Ordinary Men, 1992).
Ook bij beestachtige wreedheden blijft er een soort normatief gedrag, of een normatieve doelstelling, en achteraf kun je dat mooi of slecht vinden. Maar er is dus een soort kompas, al wijst het soms in de verkeerde richting.
De vraag blijft wat goed of slecht is. Is mensen doden, vermoorden of terechtstellen goed of slecht? Kan een oorlogsmisdadiger veranderen in een held? Is iemand een terrorist of een vrijheidsstrijder?

Na de Tweede Wereldoorlog is met de anti-kernwapen-beweging de moderne vredesbeweging ontstaan. Was de Vietnambeweging nog vooral een beweging van jongeren, in het kruisrakettendebat van de jaren zeventig en tachtig was een brede doorsnee van de bevolking betrokken. Welke verklaring heeft u er voor, dat die beweging zo massaal kon worden (november 1981 350.000 mensen op het Museumplein, oktober 1983 bijna 500.000 in Den Haag, 1985 3,5 miljoen handtekeningen onder het Volkspetitionnement)?
Omdat er eerst niemand iets van wist. Langzamerhand veranderde dat, en dat had veel te maken met het doordrammen van de vredesbewegingen. Meestal waren die vooral bezig met hun onderlinge ruzies, maar Mient-Jan Faber en het IKV hebben dat langzaam maar zeker veranderd.
De toenmalige NAVO-strategie hielp met opvallende acties. De aanschaf van nieuwe straaljagers (de "order van de eeuw", en er is er weer een op komst), waaraan minister Vredeling zo de pest had dat hij tijdelijk onvindbaar was toen hij de contracten moest tekenen. En de vuurpijl van Luns, de neutronenbom, de mooie nieuwe vondst in het arsenaal die mensen zou doden maar gebouwen zou laten staan.
Binnen een paar jaar veranderde alles. Mensen wisten van het bestaan van kernwapens. Ik placht bij elk college te vragen hoeveel kernwapens er waren, en dat liep dan uit op een bedremmeld zwijgen of op schattingen die nergens op sloegen. Niemand wist er iets van. Dat veranderde toen. Kennis werd tot verontwaardiging, daarna woede, toen angst. Maar daar kon je verder niet veel mee, behalve demonstreren.
De werkelijke veranderingen kwamen pas toen een nieuwe generatie aan de macht kwam in de Sovjet-Unie en de tachtigjarige fossielen - Breznjev, Andropov en Tsjernenko - verdwenen. De doorbraak was alleen al verrassend, omdat die in de Sovjet-Unie begon. Het had meer voor de hand gelegen dat een verandering in de Verenigde Staten was geforceerd, waar een brede en goed geïnformeerde discussie liep.
De doorbraak kwam er tenslotte omdat de regerende elites in Oost en West dat wilden. Gorbachov had de deur geopend en werd in 1990 door Time Magazine uitgeroepen tot de Man of the Decade. Binnen tien jaar was het politieke wereldbeeld totaal veranderd.

Welke rol hebben radicale vredesgroepen daarbij gespeeld? Er is veel gespeculeerd over materiële steun aan dergelijke groepen (Stop de N-bom!) van met name de Sovjet-Unie, wat is u daarover bekend?
Natuurlijk waren er 'radicale groepen' en natuurlijk werden die gesteund door Oost en West. De campagne Stop de N-bom werd gesteund in Moskou, zoals het maandblad Encounter door de Amerikaanse geheime dienst. Het was een breed front waarop de Koude Oorlog werd voorgezet.

Dat het uiteindelijk niet tot plaatsing van kruisraketten in Nederland gekomen is wordt met name toegeschreven aan de opkomst van Gorbachov en diens Glasnost politiek, en aan de vasthoudendheid van de Nederlandse regering aan het dubbelbesluit. Deelt u die opvatting?

De uitvoering van de NAVO-besluiten was voor de achtereenvolgende Nederlandse regeringen door de politieke druk vanuit de vredesbeweging - waarin ook veel politieke geestverwanten van de grote regeringspartijen actief waren - zeer lastig. In hoeverre heeft deze situatie - en dus het bestaan van de vredesbeweging - er aan bijgedragen dat het NAVO-dubbelbesluit uiteindelijk niet is uitgevoerd?

Nederland was niet meer dan een pion in het spel en pionnen hebben niet veel bewegingsruimte. Vaak zie je ze niet staan - en dat gold ook voor Nederland. Een nuisance, die je als een lastige vlieg wegslaat. Het maakte geen verschil.
Dat in Nederland in 1981 massaal was gedemonstreerd werd voor kennisgeving aangenomen. Belangrijker was wat Reagan in 1983 zei: alle kernwapens in de wereld moesten weg (hij had het zelf bedacht, "... impotent and obsolete", dat moesten ze worden). Daarmee had hij zich aangesloten bij het denken van het IKV (tot ontzetting van de NAVO, maar die vond er iets op: Star Wars). Maar toen Gorbachov na 1985 liet weten dat hij dat ook wilde, was de uitkomst voorspelbaar. De Koude Oorlog was voorbij.

Na de Val van de Muur werd vooral vanuit de Verenigde Staten (Fukuyama) het "einde van de geschiedenis" gepredikt. Het zou uitsluitend de verdienste zijn van het standvastig optreden van de NAVO dat Oost-Europa haar vrijheid had herkregen. Er was geen reden meer voor ideologische tegenstellingen. Deze gedachte lijkt te worden weerspiegeld door het teruglopen van de belangstelling voor de vredesbeweging en voor de Polemologie. Hoe verklaart u de snelle terugloop van de belangstelling voor de vragen van oorlog en vrede?
Bureaucratische inertia! Verandering vraagt veel tijd. Maar het vak, de studie van oorlog en vrede, bestaat sterker dan ooit - er wordt veel meer op gestudeerd en gepubliceerd dan ooit tevoren, maar jammer genoeg niet aan de universiteiten. Het Polemologisch Instituut was een uitzondering, naast Clingendael. Aan andere universiteiten waren alleen een paar loslopende geleerden, geen studieprogramma, geen onderzoeksprogramma, geen onderzoekers.

In de jaren negentig zien we anderzijds nieuwe oorlogstheaters ontstaan, vooral in Afrika, westelijk Azië en de Balkan. De publieke reactie op deze oorlogen lijkt heel anders georiënteerd dan die in de jaren zestig tot tachtig; er lijkt veel meer steun voor militair ingrijpen. En na 11 september 2001 lijkt de kritiek daarop zelfs vrijwel verstomd. Hoe kan dat verklaard worden en welk licht werpt dit - wellicht - op de publieke betrokkenheid bij het kruisrakettendebat van de jaren zeventig en tachtig?
Omdat de wereld totaal veranderd is. Toen (tijdens de Koude Oorlog en daarvoor) overheerste het 'manicheïstisch' wereldbeeld, waarin het altijd ging om de strijd tussen goed en kwaad, en daar zat geen derde weg tussen. Maar dat is na de Koude Oorlog snel veranderd. In 1990 zou niemand hebben geloofd dat multi-militaire organisaties, met Russen en Amerikanen erin, zouden samenwerken om vrede te maken, laat staan dat peace-keeping and peace-enforcing hoog op de politieke agenda zouden staan.
De nucleaire bewapeningswedloop, waarin het kruisrakettendebat niet meer was dan een voetnoot, is verdwenen. De meeste arsenalen zijn geruimd, maar een kernoorlog blijft mogelijk. De discussie gaat nu over de zogenaamde schurkenstaten. En daarmee is de agenda totaal veranderd. Dat verklaart waarom veel vredesactivisten van toen zich nu hebben aangesloten bij de pogingen door een militaire interventie de oorlogen in Joegoslavië te stoppen.
Ik herinner me dat Arie Oostlander (CDA), Joris Voorhoeve (VVD), Jan Pronk (PvdA) en niet te vergeten Mient-Jan Faber van het Interkerkelijk Vredeberaad (IKV) keken naar militaire interventies in een totaal perspectief.
Iemand die met een mes op je af komt, kan een moordenaar zijn, maar ook een chirurg die aan een levensreddende operatie is begonnen. Militair geweld is niet per definitie fout. De oorlog in Joegoslavië werd uiteindelijk beëindigd door internationaal militair ingrijpen. Maar dat had ook een paar jaar eerder gekund en een paar honderdduizend mensen het leven kunnen redden.

De vroegere brede vredesbeweging - met name via IKV-secretaris Faber - maakt zich tegenwoordig vooral sterk voor projecten in conflictgebieden. Initiatieven van meer radicale groepen die aandacht vragen voor de invloed van ontwikkelingen in eigen land krijgen echter nauwelijks aandacht. Heeft u hiervoor een verklaring? Welke rol ziet u nog voor de meer radicale vredesbewegingen?
Mient-Jan Faber heeft wat mij betreft groot gelijk. Er is geen eer te behalen met een radicale opstelling in Nederland. Dat gaat over vrijwel niets, als je bedenkt wat nu de problemen zijn.
Nederland is netjes georganiseerd - de opkomst (en de voorspelbare ondergang ) van het LPF verandert dat niet - en staat hoog aangeschreven in de politieke eredivisie. De echte problemen liggen buiten Nederland, buiten de Europese Unie. Voorbeelden zijn Mugabe of Saddam Hussein, of die man - ik ben de naam kwijt - die zijn standbeeld in goud laat maken, ergens in de vroegere Sovjet-Unie in een totaal verarmd land. Er zijn teveel van dat soort potentaten, dat is de ergste bedreiging voor vrede, stabiliteit, welvaart, enzovoorts.

Er zijn twee hoofdlijnen in de motivatie voor (militaire) interventies in zelfstandige staten. De ene, bestrijding van terroristische activiteiten, heeft vooral na 11 september 2001 een hoge vlucht genomen en lijkt algemeen te zijn aanvaard. De andere, het handhaven van de internationale rechtsorde en het tegengaan van genocide, wordt veel minder algemeen aanvaard. Hoe kijkt u aan tegen de toenemende neiging van de internationale gemeenschap, en van sommige staten, in onafhankelijke staten te interveniëren?
Dat is een discussie die al heel lang loopt. De Bush Administration, zoals sommige Amerikaanse kranten steeds afstandelijker zeggen, levert een nieuw hoofdstuk in de continue saga van het bekende lied "Heen en weer", een beleid van nu weer-wel en dan weer-niet. Na de Eerste Wereldoorlog zette de Amerikaanse president Wilson de Volkenbond op stapel (wel). Daarna besloot het Amerikaanse Congres dat het daar niets mee te maken wilde hebben (niet). De vraag was waar het Amerikaanse belang het meest gediend was. Onafhankelijkheid, laat die Volkenbond maar lopen: was dat "samen voor ons eigen" (Koot en Bie); of was het "welbegrepen eigenbelang"? De Europese geschiedenis van de eerste helft van de vorige eeuw laat zien hoe het afloopt met die zogenaamde onafhankelijkheid: "Voor ons eigen" leverde twee wereldoorlogen op.
Misschien was de Tweede Wereldoorlog nooit zover gekomen als Wilson zijn zin had gekregen en de USA lid geworden was van de Volkenbond. Maar de USA deed toen ineens niet meer mee. Voor die zogenaamde onafhankelijkheid heeft de USA later veel moeten betalen. Dat isolationisme heeft er uiteindelijk toe geleid dat de Amerikaanse troepen in Europa en in Japan massaal mee moesten vechten, en daar staan ze nu nog. Bush c.s. hebben weer dezelfde posities in het Congres als na de Eerste Wereldoorlog: toen geen Volkenbond, nu doet de USA niet mee aan het Internationaal Strafhof.
De discussie gaat eigenlijk opnieuw over een "internationale rechtsorde", of een soort statenanarchie waarin iedereen zijn eigen gang gaat. Het bestrijden van terrorisme en genocide behoort tot de handhaving van de internationale rechtsorde. En kan in de laatste instantie leiden tot militaire interventies. Daar heeft niemand veel zin in, en daarom is er tot nu toe veel te weinig geïntervenieerd. Een handjevol Belgische militairen hadden bijvoorbeeld met betrekkelijk weinig moeite de massamoord in Rwanda, miljoen mensen, kunnen verhinderen, maar ze deden niets.
Interventie is nu een fact-of-life, niet alleen in de militaire sector. Het gaat om vrijwel alles, van internationale geldstromen en investeringen tot het gebruik van water.

Zowel in uw colleges als in enkele boeken heeft u zich sterk gemaakt voor het instrument van de sociale verdediging. In hoeverre hebben technieken van sociale verdediging een rol gespeeld in de mondiale politieke situatie en in hoeverre ziet u in de huidige situatie mogelijkheden voor deze technieken? Is interventie met middelen van sociale verdediging een alternatief voor militaire interventie? En dan wellicht beter te verantwoorden?
Sociale verdediging is een strategie in een machtsstrijd waarin beide partijen hebben besloten dat vechten niet loont. Het gebruik van geweld is alleen effectief onder bepaalde voorwaarden, maar ook de strategie van sociale verdediging is alleen onder strikte voorwaarden te gebruiken. Casestudies die daarover zijn verschenen kwamen vaak tot de conclusie dat de geweldloze verdediging uit nood was geboren. Wie geen wapens had, kon immers niets doen, behalve iets nieuws verzinnen. In theorie kun je blijven volhouden dat mensen die geen wapens hebben, toch macht hebben, en dat klopt. Maar dat is nu bijna irrelevant geworden. Bezettingen of stakingen behoren tot de standaardstrategie van sociale conflicten en niemand schrikt daar van op; het is 'gewoon' geworden. Het was - en is - een illusie dat je een strategie van geweldloze verdediging kunt gebruiken tegen gewelddadige tegenstanders. De Joden konden niets doen tegen Nazi-Duitsland, evenmin als Bosnische Moslims iets konden doen tegen Servische milities: in Srebrenica is een harde les geleerd. Als je ten dode bent opgeschreven, hebben geweldloze strategieën geen betekenis meer.


Tjark Reininga


Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





12 juli 2002
Oorlog in Colombia
Amerika moet de haat wegnemen

In Colombia woedt nog steeds een grimmige burgeroorlog. De bekende Amerikaanse publicist Noam Chomsky bezocht een aantal maanden geleden de provincie Cauca, die door de regering noch de guerilla beweging FARC gecontroleerd wordt. Uit zijn relaas blijkt dat in die gebieden de mensen een alternatieve bestuursstructuur ontwikkeld hebben. Van groot belang zijn de opmerkingen over de FARC, die kennelijk haar sociaal-politieke programma heeft verlaten.

Op het moment dat dit geschreven wordt, bombarderen zowel de FARC als de Colombiaanse regering de gemeenten Toribio en Jambalo. Noord-Cauca is het toneel van één van de meest opzienbarende experimenten in het verzet tegen neoliberalisme. Er is een daadwerkelijke ontwikkeling van alternatieven in een moedige en ongewapende strijd voor vrede.

De huidige strijd begon toen FARC de regio binnenviel met de intentie de inheemse burgemeesters van deze gemeenten te executeren wegens 'corruptie'. Deze burgemeesters waren verkozen in een direct-democratisch overlegproces, ontwikkeld door het volk van Cauca. De beschuldiging van corruptie tegen hen was ongefundeerd. De inheemse organisaties in Cauca hebben gevraagd om internationale actie voor bescherming tegen deze bedreiging. Ook hebben zij alle gewapende groepen gevraagd hun regio te verlaten, zodat zij verder kunnen gaan met de opbouw van hun autonomie.

  1. U bezocht recentelijk de inheemsen van Cauca, en nu worden ze hard aangevallen vanuit allerlei hoeken - FARC, de paramilitairen, en gifsproeiing vanuit de lucht door de VS. Waarom gebeurt dit? Worden de verworvenheden in Cauca gezien als een soort "bedreiging door een goed voorbeeld" dat vernietigd moet worden?

    Ik denk dat dat een juiste conclusie is. Ik heb een paar dagen in Cauca doorgebracht, maar met name mensen ontmoet uit het zuidelijke deel, vooral campesinos en inheemsen. Zij legden persoonlijke getuigenverklaringen af die heel pijnlijk waren om te horen. Ik heb ook activisten van allerlei verschillende groepen ontmoet, indrukwekkende mensen, en een aantal uren met de gouverneur gesproken. De gouverneur is Floro Tunubala, een bedachtzame, welbespraakte en trotse inheemse man, misschien wel de eerste inheemse gekozen functionaris op het halfrond. Zijn verkiezing was een schok voor de elites die sinds mensenheugenis de boel bestieren. Het doet denken aan Haïti tien jaar geleden. Zijn verkiezing was een bewijs van het succes van lokale samenwerking tussen de volkssectoren, het Bloque Social - het Sociale Blok. Om uw vraag te beantwoorden zal ik citeren wat hij zei in een gepubliceerd interview. Hij waarschuwde een jaar geleden voor de groeiende aanwezigheid van paramilitairen in het noorden, die een volgende stap vormde in de uitbreiding van hun controle over grote delen van Colombia. Hij schreef hun invasie van Noord-Cauca toe aan het succes van het Sociale Blok, dat "economische en territoriale rechten heeft veroverd, en sociale rechten op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg". Dat "trok de aandacht van de paramilitairen, die zo'n afwijking van de traditionele machtsstructuren die zij verdedigen niet tolereren". Ik denk dat dat het simpele antwoord is op de vraag die u stelt.

    Maar het ligt ingewikkelder dan dat. De laatste jaren, zei hij, hebben de guerilla's "geprobeerd de sociale bewegingen te manipuleren". Persoonlijke getuigenissen maken duidelijk dat zij - met name FARC - worden gevreesd door de Campesinos, de Afro-Colombianen en het inheemse volk. FARC heeft zijn vroegere sociale programma losgelaten naarmate het conflict meer gemilitariseerd werd. Het Sociale Blok probeert de regio af te scheiden van het conflict om zich te bevrijden van het leger/paramilitairen en van de guerilla's, en om een weg naar onafhankelijke sociale en economische ontwikkeling onder eigen controle in te slaan. Geen van de gemilitariseerde machten accepteert dat. Er zijn vergelijkbare inspanningen in veel delen van Colombia, ook in behoorlijk grote netwerken van gemeenschappen, in één geval een regio ongeveer zo groot als El Salvador. De oudste daarvan is waarschijnlijk San Jose de Apartado, die zichzelf dertig jaar geleden uitriep tot vredeszone, en afschuwelijk heeft geleden onder de weigering van de gewapende groepen om dit te accepteren. Ze werden al wekenlang belaagd door paramilitairen toen ik er was. Voedsel en andere goederen worden schaars en de situatie zal wanhopig worden als ze geen hulp van buiten krijgen, afgezien van de mensenrechten- en solidariteitsgroepen die proberen iets te doen en internationale aandacht te trekken.

    Degenen die ik ontmoet heb, beschreven de chemische oorlogscampagne van de VS (gifsproeiing) als een bijzonder venijnige wandaad. Getuigenissen van boeren waren grafisch en hartverscheurend, en zelfs een oppervlakkig bezoekje is genoeg om sommige van de gevolgen meteen te zien. De meesten die ik ontmoet heb, waren koffieboer. Zij hadden de scherpe daling van koffieprijzen (die de levens van de boeren verwoest, terwijl de internationale groothandelaren er warmpjes bij zitten) weten te overleven door een gat in de exportmarkt te ontwikkelen, voornamelijk naar Europa, van zeer hoge kwaliteit organisch geteelde koffie. Dat is door de gifsproeiing voorbij, voor altijd. Niet alleen zijn alle koffiestruiken vernietigd, het land is ook vergiftigd en zal nooit meer een certificaat krijgen. Zelfs niet als de boeren op één of andere manier de jaren die het kost om wat vernield is weer op te bouwen weten te overleven. Dat geldt ook voor alle andere gewassen: yucca, asperges en vele andere. Hun boerderijen en levens zijn geruïneerd, hun dieren gedood en hun kinderen vaak ziek en stervend. Ze zijn volledig berooid achtergebleven, met weinig hoop.

    In ieder geval in de regio's van waaruit ik persoonlijke getuigenverklaringen gehoord heb, had de vernietiging van gewassen weinig tot niets te maken met guerilla's of drugsproductie - absurd als deze projecten zijn. Er is zelfs niet geprobeerd om de gebieden die werden onderworpen aan ruïnerende gewasvernietiging op de grond te onderzoeken. Deze programma's lijken een nieuw stadium te zijn in het historische proces van het verdrijven van arme boeren van het land. Als de biodiversiteit eenmaal vernietigd is, samen met de rijke maar fragiele traditie van boerenlandbewerking, openen waardevolle bronnen voor exploitatie door buitenlands kapitaal zich, en wordt waarschijnlijk een basis gelegd voor landbouwexport onder controle van multinationals, die zaden geproduceerd in laboratoria gebruiken. Samen met de gouverneurs van naburige provincies heeft Tunubala opgeroepen een eind te maken aan de gifsproeiingen. Hij pleit voor handmatige uitroeiing van drugsplantages, gepaard aan programma's voor sociale en economische ontwikkeling. Maar dat past niet in de doelstellingen van de Columbiaanse elite en in Washington's 'Plan Colombia', dus krijgt het praktisch geen steun.

    Er is hier een achtergrond die van belang is. In 2001 had Cauca de slechtste reputatie wat betreft mensenrechtenschendingen in Colombia, hetgeen behoorlijk wat zegt. De één na slechtste was Choco, voornamelijk Afro-Colombiaans, dat het toneel was van een afschuwelijke massaslachting toen een FARC-bom een kerk raakte waar mensen zich hadden verschuild voor een gevecht dat uitbrak nadat paramilitairen het gebied binnenvielen. Dat zijn de meest recente ontwikkelingen in een gruwelijke geschiedenis.

    Al heel lang is het geweld in Cauca, net als elders, een onderdeel van het verdrijven van boeren van de beste landbouwgronden. Dit proces escaleert onder de neoliberale programma's, maar heeft diepe historische wortels. Het leidt naar een sociale orde met een extreme concentratie van rijkdom, gekoppeld aan buitenlands kapitaal, en naar afschuwelijke ellende in een land met rijke en gevarieerde bronnen. Dat is in Cauca al heel lang het geval. Het Sociale Blok keert dit proces, en dat komt de geconcentreerde macht, zowel nationaal als internationaal, niet goed uit.

  2. Hoe geloofwaardig is de bewering van de Colombiaanse regering dat ze klem zitten tussen een guerilla-opstand en een paramilitair leger, die ze beide niet onder controle heeft, en waar ze tegen beide gevallen hulp van de VS nodig hebben?

    Zowel internationale als Colombiaanse mensenrechtenorganisaties schrijven het overgrote deel van de wandaden toe aan paramilitairen, die zo hecht en zichtbaar verbonden zijn aan het leger, dat Human Rights Watch ze de 'Zesde Divisie' noemt, naast de vijf officiële divisies. Er is overweldigend bewijs van hechte contacten en samenwerking, uit zowel persoonlijke getuigenissen als gepubliceerde rapporten van de belangrijkste mensenrechtenorganisaties, die gedetailleerd en informatief zijn. Het gedeelte van de wandaden die toegeschreven worden aan het leger/de para's is over de jaren hetzelfde gebleven: ongeveer 75% - 80%, met een steeds kleinere bijdrage van het leger naarmate de wandaden 'uitbesteed worden' aan de para's, op manieren die elders gebruikelijk zijn. Dat is nuttig voor 'geloofwaardige ontkenning' - geloofwaardig genoeg voor het ophouden van de schijn als het Ministerie van Buitenlandse Zaken in een jaarlijkse poppenkast verklaart welke 'verbeteringen' in het mensenrechtendossier van het leger zijn aangebracht. De meest recente keer met een beschamend optreden van Colin Powell een paar maanden geleden. Hij had daarvoor uitgebreide documentatie van de grote mensenrechtenorganisaties ontvangen, waarin zorgvuldig en gedetailleerd bewezen werd dat goedkeuring een farce zou zijn. De overdracht van wandaden aan paramilitairen is een vorm van privatisering die goed past bij het 'neoliberale model', waarvan Colombia over het algemeen een lichtend voorbeeld is. Deelname van de VS aan de staatsterreur ontwikkelt zich langs dezelfde lijnen. Het wordt steeds verder geprivatiseerd. De taken worden overgedragen aan bedrijven als MPRI en Dyncorps, die militair personeel van de VS inhuren en onder regeringscontracten opereren, maar niet gebonden zijn aan toezicht door het Congres dat directe deelname aan staatsterreur enigszins beknot.

  3. Kunnen bezorgde Noord-Amerikanen daadwerkelijk iets doen om het werk van de mensen in Cauca te helpen beschermen? En hoe dan?

    Het is niet overdreven om te zeggen dat hun lot in onze handen ligt. Het Sociale Blok in Cauca is één van een behoorlijk aantal volksformaties door het hele land. Ze kunnen niet in hun eentje de enorme bronnen van geweld in de handen van de Colombiaanse elite, verbonden aan de VS, weerstaan. Voor wat betreft de guerilla's: de machtscentra mogen hen wel niet kunnen verslaan op een conventionele militaire manier, maar één van de voornaamste doelen is al behaald. De guerilla's zijn ertoe bewogen een militaire macht te worden, zonder sociale programma's van enige betekenis. Daarmee vormen ze slechts een extra bron van terreur voor het volk. Het volk zoekt een manier om het criminele sociaal-economische systeem en het doordringende geweld dat daar zo nauw mee verbonden is te ontvluchten. Dat is wederom een klassiek instrument van staatsgestuurd internationaal terrorisme.

    De moed en toewijding van het Sociale Blok, en de activisten die met hen werken, is buitengewoon en inspirerend. Maar de zware hand van onderdrukking moet juist hier weggehaald worden. Het is ook juist hier dat ze directe hulp voor het zeer indrukwekkende en hoopgevende werk dat ze doen zouden moeten krijgen. Dat gebeurt tot op zekere hoogte met zusterstadsprojecten en andere vormen van solidariteit. Hoe deze processen zich zullen ontwikkelen zal het lot van miljoenen Colombianen bepalen. We observeren het tenslotte niet vanaf Mars, en zelfs een minieme fractie van wat zij elke dag doen, onder onvergelijkbaar moeilijker omstandigheden, kan een enorm verschil maken.

Interview: Justin Podur
Vertaling: Marije Cornelissen


Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Spektakel

Onlangs toonde de Nederlandse TV de bijdrage van Noam Chomsky aan het terrorismedebat. Zijn mening is dat op een verschrikkelijke daad als die van 11 september 2001 niet moet worden gereageerd met bombardementen, maar met een aanklacht in het kader van het internationale recht. Hij verwees naar het voorbeeld uit 1984 van de veroordeling door het Internationale Hof van Justitie van de Verenigde Staten wegens hun bijdrage aan een grootscheepse terreuractie tegen het Sandinistische Nicaragua, waarbij 15.000 doden vielen. Nicaragua had toen niet gereageerd met een bombardement op Washington, zoals Chomsky er fijntjes aan toevoegde.

In diezelfde tijd was het Irak van Saddam Hoessein druk in de weer met het maken van massavernietigingswapens, met medewerking van de Sovjet-Unie maar ook van Westerse landen, vooral de Verenigde Staten en Frankrijk. Saddam Hoessein gebruikte in 1986 chemische wapens in de oorlog met Iran en roeide in 1987 een groot deel van zijn Koerdische bevolkingsgroep uit met dezelfde wapens. In beide gevallen werd er niet of nauwelijks gereageerd door het Westen.

Over chemische wapens gesproken: sinds 1997 is het verdrag op het verbod van chemische wapens in werking. Directeur-generaal van de betreffende organisatie (OPCW) was vanaf het begin de Braziliaan Bustani. Hij werd vorig jaar unaniem herbenoemd voor een tweede termijn, maar afgelopen april plotseling ontslagen door een hardhandige aanval van de Verenigde Staten. De Amerikanen spraken van wanbeleid, maar weigerden dat te onderbouwen. Desondanks stemden Nederland en de andere EU-landen, behalve Frankrijk, met de Amerikanen mee. Dit alles ondanks het feit dat continu onderzoek van de OPCW door deskundigen nooit kritiek op Bustani had opgeleverd. Zij overlaadden wel de Verenigde Staten met kritiek, vooral wegens het intimideren en tegenwerken van inspecteurs en het weigeren van toegang tot delen van hun chemische industrie.

Bustani zelf vermoedt dat de verklaring van dit vreemde Amerikaanse optreden ligt in zijn plan om Irak lid van de OPCW te maken en zo meer greep op het chemische arsenaal van Saddam Hoessein te krijgen, terwijl de Amerikanen juist oorlog met Irak willen. In ieder geval lijkt het alsof de Verenigde Staten van dit chemische-wapenverdrag af willen, zoals bij het ABMverdrag, het kernstopverdrag en het biologische-wapenverdrag.

Noam Chomsky besloot zijn bovengenoemd betoog aldus: toen de Verenigde Staten de uitspraak van het Internationale Hof negeerden werd in de Veiligheidsraad een resolutie over de noodzaak van eerbiediging van het internationale recht aan de orde gesteld. Die werd verworpen door een Amerikaans veto. Hetzelfde voorstel werd daarna in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen met twee stemmen tegen: de Verenigde Staten en Israël.


Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Recensies



De moed om te weigeren
redactie Anneke Jos Mouthaan & Bart Nooy
uitgave SIVM & EAJG
Amsterdam, 2002; 63 pag.

"Wij verklaren hierbij dat we het Israëlische leger zullen blijven dienen, in elke missie ter verdediging van de staat Israël. De missies van bezetting en onderdrukking dienen dit doel niet - en wij zullen er geen deel van uitmaken."

Op 1 februari 2002 publiceerde de Israëlische krant Ha'aretz een verklaring waarin 53 reservisten lieten weten niet - opnieuw - in de bezette gebieden te willen dienen. Die oproep - de conclusie staat hiervoor afgedrukt - is intussen door een kleine 500 anderen onderschreven.

De hele tekst - alsmede een lange lijst ondertekenaars - staat te lezen in de brochure 'De moed om te weigeren', die de stichting Een Ander Joods Geluid (EAJG) en het Steuncomité Israëlische Vredesgroepen en Mensenrechtenorganisaties (SIVMO) dit voorjaar hebben uitgegeven. Daarin rechtvaardigen Israëlische reservisten hun beslissing om niet (meer) deel te nemen aan acties van het Israëlische leger in de door Israël bezette gebieden. Met hun besluit laten deze mensen volgens de redactie zien "dat het Palestijnse zelfmoordterrorisme niet valt te bestrijden met terrorisme van de Israëlische staat".

De teksten zijn stuk voor stuk persoonlijke statements, die veelal voortkomen uit de eigen ervaring van de militair. De meesten blijken uitstekend te beseffen wat hun taak en hun rol is: "De vernedering van die mensen vond ik in het begin vreselijk. Maar in het vijftigste huis zijn de Palestijnen nog altijd bang, en ben jij immuun. Als je verdachten wegbrengt moeten ze in de rij lopen, met één hand op de schouder van wie vóór hen loopt. Daar is dan een man van vijftig bij die je vader zou kunnen zijn. Dan krijg je er wel genoeg van. Eén keer heb ik op het punt gestaan ermee te kappen. De meeste van die terroristen zijn zelf niet verdacht; ze zijn aangehouden omdat ze de vader, de broer of de vriend van een vermoedelijke terrorist zijn en omdat we inlichtingen over die mensen uit hen willen sleuren." Dat zeiden twee dienstweigeraars tegen het Belgische Humo (21-05-02).

In hetzelfde artikel werd een Israëlische luitenant-kolonel geciteerd over het bloedbad in Jenin: "[Hij] vertelde me dat daar geen sprake was van een echt gevecht, behalve de hinderlaag waar we dertien soldaten verloren hebben. Die operatie was geen veldslag, het was niets meer dan uitkammen. In 99 procent van de gevallen schoten we eerst, en pas daarna begonnen we uit te kammen. Er was geen tegenstand." In het licht van latere rapporten is dit een opmerkelijke verklaring.

En wat te denken van de negentienjarige dienstweigeraar die opschrijft wat zo weinigen lijken te willen zien: "Het 'steriele', door de Israëlische staat gecreëerde Joods territorium is een ghetto voor haar Joodse bewoners. Het verhindert hen te integreren in het Midden-Oosten. Niemand - Jood of Arabier - is veilig in dit gebied." Zijn thema is helaas van alle tijden; zijn conclusie is helder. "Ik ben niet bereid een werkelijkheid als deze te aanvaarden. Nog minder ben ik bereid daaraan bij te dragen door in het Israëlische leger of enige andere terroristische organisatie te dienen."

Het is niet vreemd, dat kritiek als deze zowel in als buiten Israël op onbegrip stuit en de dienstweigeraars in kwestie zwaar worden aangerekend. De Joodse geschiedenis bestaat immers uit vervolging en Palestina zou het beloofde land zijn waarin daaraan een einde kwam. Maar niet iedereen in Israël denkt zo en het is goed dat organisaties als EAJG dat laten zien. Ze leggen de weigerende reservisten als het ware bemoedigend een hand op de schouder.

Anderzijds laat de brochure - zoals het bestaan van deze groep dienstweigeraars op zichzelf - zien dat in Israël nog steeds ruimte is voor een kritisch geluid. De meeste teksten zijn namelijk ook binnen dat land gepubliceerd. Vele andere landen zouden daaraan een voorbeeld kunnen nemen. Ondanks alles is Israël waarschijnlijk nog steeds de minst ondemocratische staat in deze regio.

Tjark Reininga



Een Ander Joods Geluid (EAJG) is een inzamelingsactie begonnen ten behoeve van Israëlische reservisten die militaire dienst in de bezette gebieden weigeren. Giften zijn welkom op giro 7401063 van EAJG te Amsterdam, o.v.v. 'De moed om te weigeren'.

De actuele stand van zaken is te vinden op de website www.seruv.org.



Aankondigingen:

Marleen Teugels
Met stille trom - De naweeën van de nieuwe oorlog
Nijgh & Van Ditmar Amsterdam/Antwerpen
ong. 350 blz. E 19,95.
Onderzoek naar de toxische neveneffecten van de oorlog op afstand en de verdoezeling van de feiten door de (militaire) overheden.

Buro Jansen & Janssen
Snuffelstaat
Uitgeverij Fagel. E 15,95.
Hoe de nieuwe AIVD (ex-BVD) infiltreert in milieu-organisaties, zich mengt onder hooligans, zich bemoeit met taxi-chauffeurs, met moskeeën en de georganiseerde misdaad.

Lucas Catherine
Palestina - De laatste kolonie
EPO Berchem/Antwerpen
Het ware verhaal over Sharon, het zionisme, de Arabische en de zionistische lobby's. Geïllustreerd met foto's en kaarten.


Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Wapenhandel
Samenstelling: Frank Slijper

Bestrijding illegale handvuurwapens in Nederland

Het Ministerie van Justitie heeft besloten om de illegale handel in handvuurwapens naar Nederland krachtiger aan te gaan pakken. Betere controle op binnenkomende wapens, hechtere internationale samenwerking, gerichte opsporing van criminele organisaties en preventief fouilleren in risicogebieden zijn de maatregelen waar de minister aan denkt, volgens een persbericht van het ministerie. Het persbericht vervolgt: "De bewindsman reageert hiermee op de uitkomsten van een onderzoek naar smokkel van handvuurwapens vanuit voormalige Oostbloklanden naar Nederland, geschreven door medewerkers van de Universiteit Tilburg." Dit rapport is grotendeels geschreven op basis van politiedossiers, waarin de oorsprong van in beslaggenomen wapens wordt getraceerd en gesprekken met personen van organisaties zoals Europol, Interpol, BVD, en het Bundeskriminalamt. Het rapport biedt veel feiten en gegevens over "een aanzienlijk deel van de illegale wapens die jaarlijks Nederland binnenkomen." Beschreven wordt welke wapens in welk land door welke fabriek vervaardigd worden en zoveel mogelijk ook hoe ze naar Nederland zijn gekomen. Zo wordt ruim 20% van alle handvuurwapens die illegaal naar Nederland vervoerd worden in detail beschreven. Soms ontbreken ook essentiële gegevens. In welk jaar of jaren werden 100 containers met per vracht tientallen tot duizend Belgische wapens via Rotterdam naar het Midden-Oosten, Afrika en Ierland uitgevoerd.

Wapenhandel vanuit de voormalige Oostbloklanden naar Nederland roept ook een voor de hand liggende vraag op. Als ruim 20% afkomstig is uit de landen die eertijds tot het Warschau Pact behoorden, komt een kleine 80% uit andere delen van de wereld. Dit is verrassend - meestal wordt er van uitgegaan dat de wapens vooral uit het Oostblok komen. De vraag dringt zich op welke landen dit dan zijn. Daar kunnen we echter alleen maar naar gissen, maar landen als de Verenigde Staten, België, Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland liggen voor de hand. In het rapport wordt aan deze 80% hier vrijwel geen aandacht aan besteed. Het ligt dan wel buiten de onderzoeksvraag, maar een rapport dat als aanleiding voor de aanscherping van de opsporing dient, verdient een uitbreiding.

Opmerkelijk is ook de aandacht voor de economische rol die deze handel speelt. Die is vrijwel nihil. Transporten zijn risicovol, de wapens moeten worden geproduceerd en leveren in Nederland nauwelijks iets op, zo'n 700-900 Euro voor een pistool bijvoorbeeld, bij een inkoop waarde van een kleine 600 Euro. De exporteur, de tussenhandelaar en de opslag moeten daar ook nog eens van betaald worden. Echter je telt pas echt mee in het criminele wereldje als je beschikt maar vooral handelt in vuurwapens.

Bronnen:
Persbericht Ministerie van Justitie (05/07/02)
Smokkel van handvuurwapens vanuit voormalige Oostbloklanden naar Nederland, IVA Tilburg, mei 2002



FNV-beleggingen

Het gemeenschappelijk beleggingsfonds van het FNV belegt in de kernenergie, milieuvervuilende ondernemingen en bedrijven met beroerde arbeidsomstandigheden en ook in de wapenindustrie, zo meldde NRC-Handelsblad. Het bericht was niet echt verbazingwekkend. De FNV heeft een bad record als het om de wapenindustrie gaat. In de jaren tachtig werden Nederlandse illegale leveranties van kruit aan Iran en Irak goedgepraat, een miljoen doden tijdens die oorlog, maar wel banen in Nederland. Eind jaren negentig zou de vakbond lobbyen voor de opheffing van een wapenembargo naar India. Een bedrijf zou mogelijk een order van 1 miljoen gulden missen door dit wapenembargo en dat was natuurlijk onacceptabel.

De FNV heeft wel een beleid als het gaat om investeringen in de wapenindustrie. Geen beleggingen in bedrijven die "een aanzienlijk deel van hun omzet genereren door de productie van en/of handel in wapens, tenzij dit gebeurt in opdracht van democratisch gekozen regeringen in het kader van hun overheidstaak." Kortom geen vuiltje aan de lucht. British Aerospace verkocht zijn wapens aan Indonesië en Saoedi-Arabië met een fiat van de Britse overheid. Lockheed Martin verkoopt zijn wapens met goedkeuring van de Amerikaanse overheid aan tal van landen. Beide bedrijven zitten in de portefeuille. Op grond van dit beleid kan de FNV gewoon doorgaan met zijn beleggingen in de fondsen van de grootste wapenfabrikanten ter wereld. Dat is lucratief want de aandelen van wapenfabrikanten zijn na 11 september flink gestegen.

De Joint Strike Fighter

De LPF kan niet verweten worden dat ze niet daadkrachtig zijn. Nog niet eens gewend aan het pluche van de Kamerzetels werd al besloten dat deelname aan de ontwikkeling van de Joint Strike Fighter (JSF) door moest gaan. Dat Fortuyn hier niet zo voor was werd al snel weggepoetst door Mat Herben - liefhebber van het vliegende geweld. Hij werd daarbij gevolgd door de LPF Kamerfractie. De maandenlange oppositie van SP, GroenLinks en PvdA-kamerfractie tegen deze deelname verdween als sneeuw voor de zon. De stakende stemmen voor deelname in de Kamer 75/75 werden vervangen door een duidelijke meerderheid.

Overigens meldde Lodewijk de Waal onlangs dat hij voor de Joint Strike Fighter was: "We hebben leden bij Stork en bij de bond aangesloten piloten die in die straaljagers moeten vliegen. Het gaat dus over hun arbeidsvoorwaarden." Bizar hoe hooguit 50 luchtmachtofficieren hier als argument dienen. Bovendien loopt De Waal met deze opmerking vooruit op de - te verwachten - bestelling van de Joint Strike Fighter, daarvan is immers nog geen sprake.

Ook de buitenparlementaire oppositie tegen de geldverslindende aanschaf van de bommenwerpers bleef na het besluit stil. Zeker in tijden van bezuinigingen zou oppositie tegen de standpunten van Herben en De Waal toch mogelijkheden moeten geven. Met deze aankoop zal minimaal 6 miljard Euro gemoeid zijn. Voor het opzetten van een decentrale campagne zijn in ieder geval door heel Nederland mogelijkheden. Ruim 40 Nederlandse ondernemingen zullen mee werken aan de JSF, waaraan wereldwijd zo'n 500 miljard dollar zal worden uitgegeven.



De Nederlandse bedrijven die meewerken aan de Joint Strike Fighter

De Staat, Den Haag
Urenco Nederland B.V., Almelo
Dutch Space B.V., Leiden
Perot Systems Nederland B.V., Amersfoort
Nederlands Centrum voor Laser Research, Enschede
Adimec Advanced Image Systems B.V., Eindhoven
Axxiflex Turbine Tools B.V., Dordrecht
Aircraft Development and Systems Engineering B.V., Hoofddorp
Brandford Engineering B.V., Heerlen
Airborne International B.V., Leidschendam
Philips Electronics Nederland B.V., Eindhoven
Askove Kunststof Industrie B.V., Veghel
Philips Enabling Technologies Group Nederland B.V., Eindhoven
ATOS Origin Engineering Services B.V., Leiden
Stork N.V., Naarden
ATOS Origin Nederland B.V., Utrecht
Fokker Aerospace B.V., Oude Meer
Baan Nederland B.V., Voorthuizen
Stork Product Engineering B.V., Amsterdam
Electronic Data Systems (EDS) int., Leidschendam
Stork Aludra B.V., Vlaardingen
FCS Control Systems B.V., Oude Meer
Stork Special Products B.V., Zwolle
Hankamp Gears B.V., Enschede
RDM Technology Holding B.V., Curacao
IFS Netherlands B.V., Eindhoven
SP Aerospace and Vehicle Systems B.V., Geldrop
Nedtech Engineering B.V., Uithoorn
Eldim B.V., Lomm
Rextroth Hydraudyne B.V., Boxtel
Sulzer Metco Coatings B.V., Lomm
Schreiner Components B.V., Zevenaar
Sun Electric Systems B.V., Weesp
Sergem Engineering B.V., Leidschendam
Thales Nederland B.V., Hengelo
Ten Cate Advanced Composites B.V., Nijverdal
Thales Communications B.V., Huizen
AMCA Hydraulic Fluid Power B.V., Ten Post
Thales Cryogenics B.V., Eindhoven
Van Halteren Metaal B.V., Bunschoten
Thales Optronics B.V., Delft
St. Nationaal Lucht- en Ruimtevaarlaboratorium, Amsterdam
Thales Munitronics B.V., Eindhoven
Futura Composites B.V., Heerhugowaard
Senior Aerospace Bosman B.V., Rotterdam
TNO, Den Haag

Bron: Campagne tegen wapenhandel/FS



Europese defensie-industrie

De nieuwste loot aan de lobby voor een Europese defensie-industrie heet Star 21. Het meest opmerkelijke aan deze organisatie zijn de vele politieke kopstukken uit het Brusselse die lid zijn. Naast een tweetal leden van het Europees Parlement en de directeuren van zes van de grootste Europese wapenfabrikanten, zijn dat vijf Europese commissarissen en Javier Solana (de hoge-vertegenwoordiger van EU voor het gezamenlijke buitenlandse en veiligheidsbeleid). Een zwaardere Brusselse commissie is nauwelijks denkbaar. Veel duidelijker kan dan ook niet onderstreept worden dat de Brusselse beleidsmakers en Europese wapenfabrikanten streven naar een Europese defensie-industrie. De wapenbaronnen maken zich zorgen. Ze zijn bang dat de Europese wapenindustrie een zieltogend bestaan gaat leiden ten opzichte van de Verenigde Staten als deze niet snel Europees gecoördineerd gaat worden en een flinke dosis geld erbij krijgt. Bovendien moeten de wapenexportrichtlijnen aangepast worden en de Amerikaanse markt open voor Europese producten. Deze litanie komt al jaren uit Brussel. Dat Europa op het gebied van luchtvaarttechnologie twee maal zo veel omzet haalt als de rest van de wereld, minus de Verenigde Staten, wordt minder vaak genoemd. Dat Europa net zoveel aan militaire uitgaven besteedt als de rest van de wereld, minus de Verenigde Staten, evenmin. Het is maar naar welke kant je uit kijkt. Washington met zijn excessieve militaire uitgaven lijkt dan niet het beste voorbeeld. Als je echter vindt dat Europa "de vrijheid van aktie hebben in zijn buitenlandse politiek," zoals het rapport stelt dan heb je een eigen sterke wapenindustrie nodig en wacht een gemilitariseerde Europese Unie.

Dat in de nationale hoofdsteden minder waarde wordt gehecht aan een EU-wapenexportbeleid blijkt keer op keer. In Engeland heeft New Labour onlangs besloten om de controle op de levering van onderdelen aan meerdere criteria te onderwerpen, waarbij de veiligheidsrelatie met het afnemende land een voorname rol zal gaan spelen. Maatschappelijke organisaties in Groot Brittannië noemden gelijk een duidelijk voorbeeld waar dit beleid toegepast zou kunnen worden: leveringen aan de Verenigde Staten voor wapens die uiteindelijk naar Israël zouden gaan. Vanuit Groot Brittannië zelf zou dat op bezwaren stuiten, maar volgens de nieuwe richtlijnen over de export van componenten via Washington niet.

Bronnen:
Star 21: 'Strategic Aerospace Review for the 21st century;
Creating a coherent market and policy framework for a Briefing: New Guidance issued by the Government - juli 2002, UK WORKING GROUP


Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Korte berichten
Samenstelling: Kees Kalkman



Japanse bom 'gemakkelijk'

Ichiro Ozawa, de leider van een kleine Japanse oppositiepartij, de Liberale Partij, heeft begin september verklaard dat Japan gemakkelijk kernwapens kan ontwikkelen als het dat zou willen. "Kernwapens maken is gemakkelijk", zei Ozawa tijdens een redevoering in de Japanse stad Fukuoka, die samenviel met het bezoek van de Chinese topman Li Peng aan Japan. "Japan kan in korte tijd duizenden kernwapens maken als het dat wil. Waarschijnlijk heeft Japan genoeg plutonium in kerncentrales voor ongeveer 3 à 4000 kernwapens. Als het erop aankomt zal Japan geen militaire nederlaag lijden." Ozawa zei te spreken in het licht van de toegenomen militaire uitgaven van China, die hij ziet als onderdeel van de pogingen van dit land om een supermacht te worden. Ozawa voegde er nog wel aan toe dat hij meende dat Japan en de Chinese Volksrepubliek in vrede samen zouden moeten leven.
In China zijn de opmerkingen van de Japanse politicus echter slecht gevallen. De staatsmedia noemden ze 'onverantwoordelijk' en een zegsvrouw van het ministerie van buitenlandse zaken vond ze 'provocerend'.
(Bron: Reuters, AP)



Demonstratie tegen VS luchtmacht

Vorige maand vond een protestdemonstratie plaats tegen het voortdurend gebruik van de Ierse luchthaven Shannon door de Amerikaanse luchtmacht.

Tussen september 2001 en juli 2002 hebben in totaal 535 Amerikaanse oorlogsvliegtuigen op Shannon bijgetankt. Regelmatig landen er vliegtuigen van de types C-130 Hercules, F-16 en Galaxy C-5. Ook komen er vaak door het Pentagon gecharterde civiele transportvliegtuigen uit de reservevloot die ze kunnen optrommelen in geval van oorlog. Zo zijn er verschillende meldingen van landingen op Shannon door toestellen van het bedrijf World Airways. World Airways werkt al sinds 1986 vrijwel uitsluitend voor de Amerikaanse militairen, gewoonlijk voor het US Air Mobility Command. Vorig jaar september kregen ze een contract voor 175 miljoen dollar van het Pentagon voor transportvluchten, zowel met militaire passagiers als met vracht. Ze vliegen vaak met DC-10s.

De ongeveer 70 demonstranten die op 17 augustus waren komen opdagen doorbraken een politielijn en blokkeerden de ingang van de terminal. Een demonstrante, Mary Kelly, klom over het hek, bereikte de landingsbaan en werd vervolgens gearresteerd (enkele uren later vrijgelaten). Een Amerikaans Hercules C-130 transportvliegtuig landde tijdens de actie en steeg vervolgens weer snel op, vermoedelijk te snel om te hebben kunnen bijtanken. Mogelijk een klein succesje in de strijd tegen de Amerikaanse oorlogsvoorbereidingen, ondanks de ruime aanwezigheid van luchthavenpolitie, Gardai (politie) en Special Branch (geheime politie).

Op 4 september vond een nieuwe actie plaats. Eoin Dubsky schilderde met rode verf de leuze 'NO WAR" en twee grote vredessymbolen op een Amerikaanse Hercules KC-130 (een tankervliegtuig). Hij werd gearresteerd, maar dezelfde dag op borgtocht vrijgelaten zij het met een verbod van de rechter om binnen een straal van vijf mijl rond vliegveld Shannon te komen.

Bronnen:
A-Infos News Service
Refueling Peace - Campaign to monitor and stop US military refueling in Ireland



MTMC Capelle weer druk

In deze nieuwe oorlogstijden duiken soms oude bekenden weer op. Zo ook het Military Traffic Management Command (MTMC), nog wel bekend bij Reforger-veteranen onder de aktievoerders. Het MTMC is het wereldwijde transportbedrijf van het Pentagon. Daarvan is de 598th Transportation Terminal Group met een hoofdkantoor in Capelle aan de IJssel gevestigd. Deze eenheid is verantwoordelijk voor planning, coördinatie, ondersteuning en uitvoering van laden en/of lossen van Amerikaanse militaire goederen in havens in heel Europa, het Midden-Oosten en Afrika. Het heeft transportbataljons zitten in Bahrain (detachementen in Saoedi-Arabië, Koeweit en Qatar), Rotterdam (eenheden in Bremerhaven, Ipswich en Mannheim), Livorno (eenheden in Piraeus en op de Azoren) en Izmir.

MTMC is natuurlijk van groot belang in de nieuwe oorlog. Zo werd op 11 en 12 januari van dit jaar in Antwerpen het nog uit Sovjet-tijden stammende vrachtschip Balakleya beladen met militair materieel dat bestemd was voor 'voorwaartse lokaties'. Het Oekraïense schip was oorspronkelijk gebouwd voor zwaar materieeltransport van het Rode Leger. Sinds 1999 is het al een aantal keren gebruikt door MTMC, in oktober 2000 nog voor een transport bestemd voor Kosovo. Dit keer werd meer dan 600 stuks materieel aan boord gebracht. Het was onder meer afkomstig uit de Amerikaanse depots in Vriezenveen en Brunssum, Bettembourg (Luxemburg), Kaiserslautern en Ramstein. Het materieel kwam per rijnaak, trein en over de weg in Antwerpen.

Bronnen:
Defensiekrant 4 juli 2002
Translog januari/februari 2002



Luchtmachtbasis De Peel verdubbeld

Ooit was er een bericht dat op de slapende basis De Peel de Nederlandse kruisraketten zouden worden gestationeerd. Toen begon vanuit het gehucht Vredepeel de victorie van de vredesbeweging. Nu wordt het vliegveld stilletjes uitgebouwd tot een enorme raketbasis. Nog dit jaar zullen de eerste bomen worden gekapt om ruimte te maken voor een verdubbeling van het aantal op De Peel actieve luchtmachtmilitairen. Op dit moment zijn er al zo'n duizend van de Groep Geleide Wapens (GGW) aanwezig. Daar komen er vanuit Ede dan nog eens zo'n duizend bij van de Grondgebonden Luchtverdediging (GLVD), een landmachtonderdeel. Landmacht en luchtmacht moeten op De Peel gaan samenwerken bij de raketverdediging.

Bron: De Gelderlander 12 juli 2002)



VS-steun voor Indonesische leger

De Amerikaanse minister van buitenlandse zaken Powell heeft de Indonesische veiligheidsorganen 50 miljoen dollar beloofd in het kader van de 'strijd tegen het terrorisme'. Daarvan is 16 miljoen bestemd voor de politie om een terreurbestrijdingseenheid op te richten. Het leger krijgt een paar miljoen dollar voor training. De Indonesische vereniging voor rechtshulp en mensenrechten (PBHI) heeft hiertegen geprotesteerd en verklaard dat genoegzaam bekend is hoe het Indonesische leger de Amerikaanse hulp voor opleiding en wapens gebruikt om de eigen bevolking te onderdrukken, ook recentelijk nog. Iedereen kan tot 'terrorist' bestempeld worden. Enkele vrouwengroepen hebben bij de Amerikaanse ambassade gedemonstreerd tegen de militaire hulp.

Bron: The Jakarta Post




Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina


Bijeenkomst over Kashmir en de relatie India-Pakistan

Op 28 september organiseert de Landelijke India Werkgroep een bijeenkomst over Kashmir met twee vooraanstaande Kashmiri's van de Jammu & Kashmir Coalition for Civil Society. Het betreft Mr. Parvez Imroz, mensenrechtenactivist en president van de JKCCS en vice-president en kritisch journalist Mr. Zahir Ud-Din. Beide mensen zijn uitgenodigd door het IKV in het kader van de Vredesweek 2002.Verder zijn kamerleden van CDA en PvdA uitgenodigd.

Tijdens de bijeenkomst zullen onder meer aan de orde komen: de (mensenrechten)situatie in Kashmir, de rol van Kashmir in het conflict tussen India-Pakistan, de betekenis van de vredezoekende Civil Coalition, maar ook de mogelijk bijdrage van Europa en Nederland bij het vinden van oplossingen. Moeten Nederland en Europa bijvoorbeeld niet op zijn minst afzien van wapenleveranties aan beide landen tot een definitieve vredesregeling is getroffen?

De bijeenkomst vindt plaats in de Poort van Kleef, Mariaplaats 7 te Utrecht en begint om 13 uur. Graag tevoren uw komst aanmelden bij de LIW: 030-2321340
Zie ook: www.indianet.nl



Tentoonstelling "Onderdrukking en Bevrijding, over dienstweigeraars en deserteurs in het Derde Rijk"

Het Comenius Museum organiseert, in samenwerking met het Museum voor Vrede en Geweldloosheid te Amsterdam en het Antikriegsmuseum in Berlijn, de indringende tentoonstelling "Onderdrukking en Bevrijding, over dienstweigeraars en deserteurs in het Derde Rijk".
Foto's en brieven van mensen die uit christelijke of humanistische overtuiging nee bleven zeggen tegen de nazi-terreur en dat vaak met de dood moesten bekopen. Zeker 20.000 mensen werden ter dood veroordeeld omdat zij weigerden in krijgsdienst te treden of als soldaat op onschuldige (vaak joodse ) burgers te schieten. Van een aantal van deze stille helden zijn de laatste brieven bewaard gebleven, die getuigen van een grote moed in een volstrekt waanzinnige tijd.

Helaas worden deserteurs en dienstweigeraars nog altijd geassocieerd met lafheid en verraad, terwijl hun weigering mee te werken aan de oorlogsmachine eigenlijk de ultieme verzetsdaad was, omdat ze wisten dat ze zwaar gestraft zouden worden.
Jan Amos Comenius(1592-1670) was een van de eersten in zijn tijd die zich openlijk tegen oorlog uit godsdienstige en ideologische motieven uitsprak, en pleitte voor een geweldloze samenleving. Verzet tegen tirannie, van welke aard dan ook, vond hij wel gerechtvaardigd.
Vandaar deze tentoonstelling in het Comenius Museum

In het kader van deze tentoonstelling organiseert de Vereniging voor Medische Polemologie ( de wetenschap die de oorzaken van oorlog en vrede onderzoekt ) op 22 en 29 oktober 19.30 uur een tweetal lezingen over 'hot vredesissues' in het Comenius Museum.

Vanaf 5 september tot 3 november 2002 in het Comenius Museum Naarden.
Inlichtingen:
Comenius Museum Naarden
1411RS Naarden
tel. 035-6943045
Openingstijden: Wo-Zo 1200 uur tot 1700 uur



Themadag Nederlandse wapenhandel

Een informatieve discussie- en filmmiddag wordt op zaterdag 12 oktober gehouden van 14.00 tot 17.00 in de Blauwe Aanslag, Buitenom 214 te Den Haag. Thema: De Nederlandse wapenhandel. De middag dient tevens als voorbereiding op vredesacties op donderdag 17 oktober bij het Congrescentrum, Churchillplein 10, Den Haag. Op die dag houden daar de Nederlandse wapenfirma's, georganiseerd in de Stichting Nederlandse Industriële Inschakeling Defensie-opdrachten (NIID) hun militaire jaarbeurs, met als motto 'Verborgen kennis'.
Inlichtingen, ook over het jaarlijkse Vredesdiner bij het Haags Vredes Platform, Postbus 10500, 2501 HM Den Haag en bij Gerrit (070-3251102)


Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina