Aangepast zoeken

VD AMOK
archief VredesMagazines

Onderzoeksdossier VD AMOK
Van de Arabische Lente naar de Syrische herfst?

verschenen in het tijdschrift VredesMagazine
nummer 1, jaargang 6, 2013



Inhoudsopgave

Dit dossier is een product van VD AMOK
Redactie: Kees Kalkman



Colofon

VredesMagazine 1e kwartaal 2013
Uitgave van de vereniging VredesMedia waarin samenwerken:
Haags Vredesplatform (HVP), Humanistisch Vredesberaad (HVB), Vereniging Pais, Samenwerkingsverband Stop de Wapenwedloop, Antimilitaristies Onderzoekskollektief VD AMOK, Women’s International League for Peace and Freedom (WILPF) afdeling Nederland.
In Vredesmagazine zijn de tijdschriften Kernwapens Weg!, VD AMOK en de dikke nummers van Vredeskoerier ’t Kan Anders opgegaan.

Redactie
Jan Bervoets, Boudewijn Chorus, Hans Feddema, Benno Houweling, Kees Kalkman, Klaas Meijer, Anke Polak, Jan Schaake, Guido Schokker, Barbara Smedema, Egbert Wever

Aan dit nummer werkten naast de auteurs mee
David-Jan Donner, Frank Feiner, Chris Geerse

De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van een geplaatst stuk. De tekst van artikelen mag worden overgenomen op voorwaarde van bronvermelding. Copyrights van foto’s en tekeningen berusten bij de desbetreffende fotograaf /illustrator.

Fotoredactie
Hans Bouton, Hanneke Suijs, Anne Vaillant

Fotografen en illustratoren
Jan Bervoets, Eric Borda, A. Christiemiller, C.A.Sotomayor Demuth, Brecht Goris, Latuff, Len Munnik, Paulo Nunes dos Santos, Anne Paq, Bas Quaedvlieg, Bert Spiertz, Susanne Stoop, Hanneke Suijs

Vormgeving
Jimmy Slothouwer

Drukker
Drukkerij Mezclado, Tilburg

Abonnementen
Interesse of aanmelding voor een abonnement op Vredesmagazine kan kenbaar gemaakt worden bij de redactie van Vredesmagazine of bij een deelnemende organisatie.
Een jaarabonnement op VredesMagazine (4 nummers) kost 10 euro. U kunt een abonnement nemen via info@vredesmagazine.nl of 015 7850137

Giften
Bedragen die abonnees overmaken boven het verschuldigde abonnementsgeld worden beschouwd als gift voor het werk van de in VredesMagazine samenwerkende organisaties.

Contact VredesMedia
Vlamingstraat 82, 2611 LA Delft, 015 7850137
info@vredesmedia.nl, www.vredemedia.nl

Redactieadres
Obrechtstraat 43 3572 EC Utrecht tel. 06-14127779
e-post info@vredesmagazine.nl
Kopijsluiting volgend nummer: 15 februari
Verschijningsdatum volgend nummer:15 maart

ISSN 1876-0724


Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

De indamming van de Arabische Lente en de gematigde islam

De Arabische opstand die in december 2010 ontvlamde door de zelfverbranding van een Tunesische academicus naar aanleiding van de onteigening van diens groentestalletje, heeft de Verenigde Staten en de Europese Unie een reeks pogingen ontlokt hun invloed op de betrokken landen te herwinnen, nadat aanvankelijke stappen om de wankelende regimes te schragen waren mislukt. De Franse minister van Buitenlandse Zaken Michèle Alliot-Marie, bijvoorbeeld, bood de belaagde Tunesische president Ben Ali een contigent Franse oproerpolitie aan, om hem te helpen het ongenoegen onder de bevolking te onderdrukken. En de directe telefoonlijn van het Pentagon met het Egyptische leger (dat sinds 1979 jaarlijks door de VS met zo’n 1,3 miljard dollar gesubsidieerd wordt, wat alleen minder is dan Washingtons jaarlijkse subsidie aan Israël) werd tijdens de opstand waarbij Hosni Moebarak werd afgezet, op geen enkel moment afgesloten. (noot 1)

Terwijl de volksopstanden oversloegen naar Egypte, Bahrein, Jemen, de door Israël bezette gebieden in Palestina, Libië en Syrië, waren de Verenigde Staten en hun NAVO-bondgenoten vooral bezig met de handhaving van hun controle op deze regio, die geopolitiek en economisch van vitaal belang is voor de mondiale dominantie van het Westen. De NAVO-campagne tegen Libië, die werd gestart onder dekking van een resolutie van de VN-Veiligheidsraad, waarin de handhaving van een no-fly zone werd afgekondigd om de burgerbevolking van Benghazi te beschermen tegen luchtaanvallen, liet dit belang duidelijk zien. Niet alleen werd de strekking van de resolutie uitgebreid tot een mandaat om het regime omver te werpen, waarmee de verdere samenwerking met Rusland en China (die door zich van stemming te onthouden de resolutie mogelijk hadden gemaakt) in de Veiligheidsraad werd geblokkeerd. Het bracht ook luchtsteun van de NAVO voor de islamitische opstandelingen, zoals die in 1999 in Kosovo was beproefd, naar het Midden-Oosten, met als gevolg de militarisering van wat anders een echte revolutie had kunnen worden.

De Arabische Lente in historisch perspectief

Het ingrijpen van de NAVO in Libië was erop gericht de heersende Ghadaffi-clan omver te werpen, maar vernietigde ook de eenheid in het land en ontwrichtte het zuidelijke grensgebied van de Sahara. Het huidige Libië volgt het voorbeeld van Irak en Afghanistan: de ontwikkeling van een regionale verzameling stammen, grootfamilies en regionale gemeenschappen tot een homogene burgerij wordt teruggedraaid, het land valt terug in een pre-moderne, gefragmenteerde samenleving. Ik wil Ghadaffi’s Libië niet idealiseren, noch de politieke stelsels in de gemeenschappen die na diens val uiteengevallen zijn, zoals Mali. Maar sinds het optreden van Oliver Cromwell in de Engelse burgeroorlog, konden moderne staten alleen met dictatoriale middelen tot stand komen. Thomas Hobbes, wiens Leviathan (1651) ten grondslag lag aan Cromwells project, betoogde dat ongeacht welke machthebber kan beschikken over "een onbegrensd recht om de middelen te kiezen om zijn doeleinden te bereiken, zonder voorwaarden en zonder tussenkomst van zijn onderdanen." (noot 2)

De Ghadaffis en Saddams in het Midden-Oosten, doorgaans aan de macht gekomen bij kleinburgerlijke militaire revoluties (ongeacht hun wreedheid), voerden ook zo’n omwenteling door. In principe moest hun pre-moderne samenleving veranderen in een natiestaat met een homogene bevolking. (noot 3) Maar de geschiedenis heeft laten zien, dat het politieke primaat en economische voordeel dat Engeland op rivaliserende grootmachten behaalde doordat het als eerste samenleving deze drempel overging, de latere politieke moderniseringen zwaar beïnvloed heeft. In het zeventiende-eeuwse Frankrijk, dat een omvorming à la Hobbes doorliep terwijl een moderne en veel krachtiger formatie zich uitbreidde en de macht zocht, leverde die omvorming heel andere uitkomsten op dan in het origineel. Dit Franse voorbeeld laat, evenals later de Duits-Pruisische, Japanse, Sovjet-Russische en Chinese varianten op hetzelfde proces (ondanks al hun verschillen), zien dat een transformatie à la Hobbes leidt tot stolling van de moderniseringskrachten in een min of meer permanente regerende klasse.

Zo’n regerende klasse is een groep die zijn macht vooral ontleent aan zijn greep op het staatsapparaat. In het liberale, Engels sprekende Westen, dat vorm kreeg in het tijdperk tussen de Engelse Burgeroorlog en de Amerikaanse afscheiding een eeuw later, heerst een andere klassenstructuur. Nadat de Hobbesiaanse fase is uitgewoed en effectieve staatsmacht gevestigd, wordt de sociaaleconomische macht van de heersende klasse gescheiden van de politieke rol van de bestuurders. Met zijn erfelijke sociale en economische privileges kan de heersende klasse zich in een dergelijk stelsel veroorloven de dagelijkse leiding van het openbare leven over te laten aan een professionele bestuurslaag die, om te kunnen functioneren, de steun van de bevolking moet verwerven. Op dezelfde manier machtigt de heersende klasse een bestuurlijk kader om kapitalistische ondernemingen te leiden. Staten die laat zijn met modernisering hebben traditioneel moeten worstelen om dit stadium te bereiken. Omdat er sociaal geen ruimte is om de ene groep in de besturende klasse door een andere te vervangen, verloopt de overdracht van macht in samenlevingen die door een regerende klasse wordt geregeerd/bestuurd doorgaans weinig doorzichtig, maar eerder tumultueus of feitelijk revolutionair. (noot 4)

Nonchalante steun voor natievorming

Vanuit het perspectief van het Engels sprekende Westen en de daarnaar gemodelleerde samenlevingen, zoals de huidige Europese Unie, is bestuur door een heersende klasse per definitie ‘ondemocratisch’ wegens zijn geforceerde, frauduleuze of ontbrekende politieke procedures om het bestuur te vervangen. Door een merkwaardig geheugenverlies over hun eigen geschiedenis, met name inzake de etnische zuivering en massavernietiging van de inheemse bevolking waarop de Engelstalige gemeenschappen in Noord-Amerika en Australië gebaseerd zijn, neigt de heersende consensus in het Westen naar nonchalance over de problemen waarmee de ontwikkeling van een staat met een homogeen maatschappelijk middenveld te kampen heeft. Daarom is de steun van de Verenigde Staten en het Westen voor ‘natievorming’ (aanvankelijk om controle te krijgen over het dekolonisatieproces na de Tweede Wereldoorlog en tegenwoordig als onderdeel van het project gericht op liberaal mondiaal bestuur) gedoemd te falen. Die steun blijft gebaseerd op de onterechte aanname dat "de geschiedenis van de Verenigde Staten als 'smeltkroes' bewijst dat de fundamentele identiteit van een volk tamelijk gemakkelijk kan worden overgedragen van een etnische groep naar een grotere groep die samenvalt met de staat." (noot 5) Toch worden, zelfs zonder de verstorende gevolgen van het streven van het Westerse kapitalisme naar toegang tot hun markt, veel zich recent moderniserende samenlevingen belast met een verdeelde sociale basis (etno-linguïstisch of religieus), erfenis van een imperialistisch verleden, ongeacht of dit overheersing uit eigen land betrof (zoals in Rusland of China) of door een vreemde koloniale mogendheid.

De Engels-Amerikaanse invasie van Irak in 2003 is slechts het meest recente voorbeeld van het debacle waar een poging tot natievorming onvermijdelijk toe leidt. Zodra de formele missie - Saddam Hoessein te ontdoen van zijn veronderstelde massavernietigingswapens - tijdens de operatie werd omgezet in het omverwerpen van het regime en het bevorderen van democratie, onthulde de ineenstorting van de Baath' Partij een samenleving die weer langs pre-moderne lijnen in clans en stammen uiteen viel, in sjiieten en soennieten, in Arabieren en Koerden.

Daardoor leidde de overdracht van Saddam aan zijn binnenlandse tegenstanders om geëxecuteerd te worden niet tot een democratisch proces, evenmin als later de val van Ghadaffi; het vernietigde alleen de staat. Ook als de loyaliteit uitgedrukt wordt in verkiezingen, doorbreekt ze de sektarische en maatschappelijke grenzen alleen als de vorming van een politieke burgerij is afgerond. Ook onder de meest gunstige omstandigheden is die vorming een langdurig proces.

Uitputting van hulpbronnen

Dat in pas laat gemoderniseerde samenlevingen (die ik liever contender states noem - uitdager-staten) revoluties konden uitbreken, hangt ermee samen dat die samenlevingen de druk van het meer ontwikkelde Westen niet konden verwerken. De Franse en de Russische Revoluties laten dit zien. Beide samenlevingen konden de inspanning niet langer opbrengen, die nodig was om zich te meten met de standaard die gesteld was door de politieke wereldeconomie zoals die was georganiseerd rond Engeland en later Engelstalig Amerika - economisch, politiek noch militair. Napoleon nam de uitdaging van het Engelse liberalisme aan en moderniseerde de Franse staat. En Stalin deed hetzelfde tegenover het Atlantische imperialisme. Het is niet nodig toe te lichten hoe zij daardoor de menselijke en democratische elementen vernietigden van de revolutie die zij zich toegeëigend hadden. Maar er zijn evenveel pogingen om een frontale botsing met het Westelijk blok te voorkomen, zoals de Chinese draai naar de markteconomie na 1979 of de revolutie van bovenaf waarmee delen van de besturende klasse van de Sovjet-Unie hun greep op de macht privatiseerden: zichzelf als particuliere kapitalisten vestigden in reactie op zowel onrust onder de bevolking als druk van buitenaf. (noot 6)

De teloorgang van het staats-socialistische blok heeft ook geleid tot destabilisering van de regerende klasse in de derdewereldlanden die ervan afhankelijk waren. In samenhang met de verdwijning van de slagschaduw van marxistische of marxistisch geïnspireerde analyses van kapitalisme en imperialisme uit het politieke debat, heeft dit alom nieuwe pogingen van heersende klassen teweeg gebracht om hun machtsbasis tegenover zowel hun eigen bevolking als het Westen aan te passen. Vaak verliest de regerende klasse in dat proces volledig de controle, omdat de poging de koers te verleggen onvermijdelijk de tegenstellingen in het vorige beleid en andere onderliggende problemen aan het licht brengt.

Zo heeft in het Arabische deel van het Midden-Oosten en Noord-Afrika de uitputting van natuurlijke hulpbronnen, die kenmerkend is voor de huidige fase van het mondiale kapitalisme, geleid tot afnemende oogsten en een crisis in de voorziening van zoet water. (noot 7) Bovendien heeft de financiële crisis die in 2007 in de Atlantische economie toesloeg en een eind maakte aan tien jaar oplopende neoliberale en speculatieve verrijking, in de regio zwaar doorgewerkt. Zij heeft de onderliggende onevenwichtigheid aangewakkerd tussen de regionale centra voor kapitaalaccumulatie in de staten in de Arabische Golf (Saoedi-Arabië, Qatar en de kleinere vorstendommen in de Gulf Cooperation Council GCC) en Israël, al is het in een andere positie, enerzijds, en de armere landen, zonder olie-inkomsten of speciale status als Westerse voorpost, anderzijds.

Na 2000 heeft de groei van de wereldeconomie de spilfunctie van de GCC-staten op twee manieren versterkt. In de woorden van Adam Hanieh: "Ten eerste was de export van de Golf essentieel voor het ontstaan van de nieuwe internationale patronen als gevolg van de groei en de productie in Azië. En in de tweede plaats waren de geldstromen van de Golf naar de Amerikaanse markten doorslaggevend voor het handhaven van de ongelijke, op kredietverlening gebaseerde consumptiepatronen die kenmerkend zijn voor de periode na 2000." (noot 8) Door te voorzien in China’s astronomische energiebehoefte en thuis met goedkope arbeidsmigranten te werken, konden de grootkapitalisten in en rond de vorstenhuizen zich vrijwaren van compromissen met de eigen arbeidersklasse en het ontwikkelen van een interne markt. Gegeven de effectieve onmondigheid van hun bevolking, zijn de Arabische koninkrijken en vorstendommen, door het Westen tot de tanden bewapend met de nieuwste wapensystemen, niet gevoelig voor een publieke opinie die hen zou willen dwingen tot buitenlands politieke avonturen die niet door Washington of London worden goedgekeurd. Dit alleen al houdt hen ver van enige politieke coalitie tegen de Israëlische bezetting van Palestina. Maar hun afhankelijkheid van Amerikaanse wapenleveranties heeft hen, volgens een lid van de Nationale Veiligheidsraad van de regering Clinton, tevens beroofd van iedere mogelijkheid tot zelfstandig militair optreden buiten hun eigen grenzen. (noot 9)

Zo hebben de Golfstaten, als rentenierend sub-imperialisten, in het Midden-Oosten door gerichte investeringen kunnen groeien, terwijl de heersende klasse in de regio zich voorzichtig is gaan openen om zich in de neoliberale kapitalistische wereldeconomie te kunnen handhaven. Cijfers van de Europese Unie over investeringsprojecten rond de Middellandse Zee (hier gedefinieerd als Algerije, Egypte, Israël, Jordanië, Libanon, Marokko, het gebied van de Palestijnse Autoriteit, Syrië, Tunesië en Turkije) laten zien dat investeerders uit de Golfstaten in de periode 2003 tot 2006 38 procent van de waarde van de projecten voor hun rekening namen, Europa 34 procent en de Verenigde Staten en Canada 13 procent. Het kapitaal uit de Golfstaten gaat vooral naar de Mashreq-landen (Jordanië, Libanon, Egypte, Palestina en Syrië), waar in deze periode zestig procent van de investeringen van de Arabische Golfstaten terechtkwam. (noot 10)

Neoliberale hervormingen

De heersende klassen in de ontvangende staten hebben voorzichtig het neoliberalisme omarmd, dat wil zeggen zonder hun eigen familie- en clanbanden op te geven die door een sterke staat gesteund worden. In zekere zin belichaamt het incident met de groentekraam in Tunesië de kern van de tegenstellingen: werkloosheid en armoede, bureaucratische koppigheid en onderdrukking, en een kleine elite binnen de heersende klasse, de familie Ben Ali, die zich zelf over de rug van het met EU-kapitaal uitgevoerde privatiseringsproces blijft verrijken. (noot 11) Op dezelfde manier heeft Bashar al-Assad, die in 2000 de teugels van zijn vader overnam, in Syrië neoliberale economische hervormingen doorgevoerd, zoals de vestiging van particuliere banken en verzekeraars (in 2004) en de opening van een effectenbeurs vijf jaar later, en heeft hij de telecommunicatiesector, de handel met Turkije en het toerisme vrijgegeven. Droogte en voedselschaarste, in combinatie met groeiende werkloosheid en ongelijkheid, ondermijnden echter de steun voor deze maatregelen onder de bevolking, terwijl de familie en de entourage van de president binnenliepen via nieuwe zakelijke ondernemingen - zoals Rami Makhlouf, een neef van de president die een van de nieuwe aanbieders van mobiele telefonie controleert. (noot 12)

De opstanden tegen Ben Ali (Tunesië), Moebarak (Egypte) en de clan van Assad (om de meest voor de hand liggende te noemen) werden dan ook in belangrijke mate bepaald door de beproevingen waaraan de bevolking werd blootgesteld: de tegenstelling met de verrijking van toonaangevende groepen in de heersende klasse. Daarom was de volksbeweging die de Arabische Lente werd niet alleen gericht tegen de dictatoriale regimes. Ze richtte zich vooral tegen het neoliberale beleid van de heersende klasse die hun markt opende voor buitenlands kapitaal uit de Golf en andere bronnen, en binnenliep terwijl ze haar bevolking zwaar onder druk hield. Er was zelfs een zekere onderstroom die zich verzette tegen het neoliberale kapitalisme als zodanig, zoals bleek uit stakingen van arbeiders in Egypte en andere landen. "De logica achter deze strijd," schrijft Hanieh, "heeft het belang van grotere eenheid in het Midden-Oosten aan het licht gebracht, om de kolonialistische fragmentatie van de natiestaten terug te draaien, die er uitsluitend op gericht was de totaal onevenwichtige ontwikkeling van de regio te versterken." (noot 13)

De regionale spil van het internationale kapitaal, de Arabische Golfstaten, zagen zich tot op heden echter nog niet gedwongen hun belangen direct te verdedigen. Net als de koningen van Marokko en Jordanië hebben zij de reikwijdte van de Arabische revolutie goeddeels weten in te dammen. Hier klonk geen Westerse roep om “vrije en eerlijke verkiezingen”: in Bahrein slaagde een Saoedi-Arabische inval erin de heersende soenni-minderheid te steunen tegenover een volksopstand die de marinebases had kunnen bedreigen die de thuisbasis vormen voor de Amerikaanse Vijfde Vloot tegenover Iran. En als de Saoediërs zouden mogen stemmen, vroeg Zbigniew Brzezinski in februari 2011 (dus voor de Amerikaanse moordaanslag in Pakistan) aan een radioverslaggever van de BBC, “bent u er echt zeker van, dat zij dan Osama bin Laden niet zouden kiezen?” Natuurlijk hebben Westerse regeringen geen bezwaar tegen een greintje ontspanning, maar niet te veel. In de woorden van Elliott Abrams, tijdens verschillende Republikeinse regeringen medewerker van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken: "de constitutionele monarchie is een vorm van democratie." (noot 14)

De autocraten in de Golf hebben mede voorzien in de politiek-ideologische component van het antwoord op de Arabische Lente. Terwijl de Verenigde Staten en de belangrijkste Europese landen (via de NAVO) in Libië luchtsteun verzorgden, namen colonnes salafistische Islamitische strijders deel aan de strijd op de grond, met wapens uit Qatar en een positieve berichtgeving door Al Jazeera. Door het uitblijven van direct Westers militair ingrijpen duidelijk zichtbaar, zijn Saoedi-Arabië en Qatar, met Turkije, betrokken geraakt bij de steun aan de opstandige milities die strijden tegen het Syrische Baath-regime en zijn leger. Dit heeft er sterk aan bijgedragen dat de democratische beweging in dat land is uitgemond in een sektarisch conflict, gegeven de gefragmenteerde religieuze samenleving in Syrië en de nauwe banden met naburig Irak. Een bestendige stroom salafistische jihadisten trekt over de Syrisch-Iraakse grens naar Syrië, waaronder echte al-Qaida strijders die de roep van hun leider Ayman al-Zawahiri volgen, om de strijd tegen Assad op te pakken.

Het gematigde model van de AKP

Voor het Westen en Israël zou het uitschakelen van het bewind van Assad een verder isolement betekenen voor Iran, de voor de hand liggende volgende kandidaat voor een gewelddadige omverwerping van het regime; de karavaan van interventionisten komt voor dat land, net als voor Rusland en China, iets te dichtbij om zich nog op zijn gemak te voelen. Maar van het onverdunde salafistisch-islamitische project van de Arabische Golf mag niet verwacht worden dat het de ideologische leegte vult die is ontstaan door de ineenstorting van de Hobbesiaanse staten in het Midden-Oosten. Democratisch verlangen heeft een te belangrijke rol gespeeld om volledig tot zwijgen te worden gebracht en hun geschiedenis als seculiere staten kan ook niet eenvoudig worden teruggedrongen. Hier komt de gematigde islam, het project van Turkije’s AK Partij, om de hoek kijken als de politieke component van een nieuwe politiek-economische formule. Doordat het een neoliberale economie en een pro-Westerse houding combineert met een islamitische politieke cultuur, is het AKP-model van voor de hand liggend belang in het nieuwe Midden-Oosten. De gematigde islam zoals die in Turkije vorm krijgt met een islamistische stroming die het Anglo-Amerikaanse overwicht en neoliberale kapitalistische regels accepteert, houdt op dit moment de mogelijkheid open dat de Arabische opstand tot rust komt langs lijnen die passen binnen het Westerse concept van good governance. "Anders dan Iran, Algerije en Egypte heeft Turkije een politiek compromis bereikt tussen de seculiere en de islamitische politieke elites." (noot 15)

De paradox van de volksopstanden in de Arabische wereld is dat zij weinig hebben bereikt op het gebied van radicale democratisering, maar de neoliberale inslag van hun economieën ernstig hebben vergroot. Natuurlijk maakt het verschil over welke revolutie we het hebben. Sommige zijn in de kiem gesmoord of uitgemond in een patsituatie - hoe dichter bij Saoedi-Arabië, dat zelf onrust tegemoet ziet in de olierijke, door Sjiieten beheerste gebieden langs de Perzische Golf, hoe moeilijker het voor volksbewegingen is hun positie te behouden. Andere, zoals Libië en Syrië (evenals Irak na de Anglo-Amerikaanse invasie), hebben toegegeven aan de druk de vorming van een moderne staat terug te draaien. Zoals eerder aangegeven opent dit vooruitzichten naar eindeloze conflicten en economische achteruitgang, hoewel op dit moment de afloop van het Syrische drama nog onbeslist is. De derde categorie, de (relatief) geweldloze omverwerping van de dictators in Tunesië en Egypte, vormt een proefterrein voor de vraag of het seculier-islamistische compromis, dat in Turkije heeft geleid tot een gematigde islam die leiding geeft aan pro-Westers neoliberaal economisch beleid, kansen heeft.

Hier is de paradox dat de ontwrichting als gevolg van de volksopstanden zodanige economische verliezen veroorzaakt heeft, dat de regeringen die na de opstand aan het bewind kwamen drastisch hebben moeten bezuinigen en een beroep moesten doen op buitenlandse hulp en investeringen. Volgens schattingen van de centrale bank van Tunesië en het Egyptische ministerie van Economische Zaken, zullen in die twee landen twintig tot dertig miljard dollar nodig zijn om de levensstandaard van de bevolking te verbeteren, door met nieuwe infrastructuur voor energie en vervoer grote gebieden open te leggen. Westerse landen hebben hierop tijdens de vergadering van de G8 in Deauville (mei 2011) gereageerd met de toewijzing van circa 14,7 miljard dollar, maar dat betrof bij nader inzien leningen die al aan de door de opstanden omver geworpen regimes waren toegezegd. (noot 16)

Omarming van de IMFadviezen

Bij gebrek aan echt nieuw geld zagen de nieuwe regeringen, de seculiere regering in Tunesië en de uit de Moslimbroederschap voortgekomen president in Egypte, zich gedwongen het dringende advies van het IMF en de Wereldbank te volgen de liberalisering van hun economisch systeem te versnellen. De verbijsterende werkelijkheid is dat de afgezette dictators (Ben Ali respectievelijk Moebarak) zich verzetten tegen dit advies en de volle kracht van neoliberale hervormingen beperkten uit angst voor een volksopstand (hoewel zij, zoals aangegeven, een vriendenkapitalisme ontwikkelden ten gunste van een kleine coterie in de heersende klasse), terwijl de nieuwe regimes het advies door de omstandigheden gedwongen omarmden. Onder het motto public-private samenwerking worden grote delen van de infrastructuur voor de publieke dienstverlening geprivatiseerd nu bedrijven, zowel binnen- als buitenlandse, aanbieden water- en energievoorziening, en de gezondheidszorg ‘voor’ de regering te verzorgen.

De Moslimbroederschap is het verst gegaan met het overnemen van de neoliberale doctrine. Zoals Samir Amin laat zien heeft zij een economisch systeem overgenomen dat op marktwerking gebaseerd is en volledig van de buitenwereld afhankelijk. Zij heeft zich ook gekeerd tegen de stakingen van de arbeidersklasse en de strijd van de boeren voor het behoud van hun grond, die al een decennium gaande zijn.

"De Moslimbroeders zijn dan ook alleen 'gematigd' in de dubbele betekenis dat ze altijd geweigerd hebben een economisch of sociaal programma te formuleren (en feitelijk het reactionaire neoliberale beleid ook niet hebben betwist) en door de facto hun ondergeschiktheid aan de overheersing van de regio door de Verenigde Staten te accepteren." (noot 17)

Deze beoordeling onderschat misschien de mate waarin de Moslimbroederschap haar nieuwe macht gebruikt om de structuren waarmee de Verenigde Staten en Israël de Egyptische belangen beheersen langzaam te ondermijnen. Ook moet de vraag gesteld worden wat er gebeurt, waar de ongelijkheid die werd uitgelokt door het selectieve neoliberalisme van de vriendjespolitiek van de dictators al een massabeweging op gang bracht, als hun uitstapjes naar de vrije markt voor enkelen uitgroeien tot het kader voor de hele economie. En dat in een mondiale structuur die al zucht onder alle onevenwichtigheden.

Kees van der Pijl
Kees van der Pijl is emeritus-hoogleraar internationale betrekkingen van de universiteit van Sussex. Hij publiceerde eerder in VredesMagazine het artikel Een streep in het zand - Het einde van de NAVO-uitbreiding? VredesMagazine 2009 nr. 2

(vertaling: Tjark Reininga)

Noten:
  1. Zie mijn Arab Revolts and Nation-State Crisis, New Left Review, 2nd Series (70), 2011, pp. 27-8.
    Terug naar tekst
  2. Ellen Meiksinds Woods Liberty and Property. A Social History of Westen Political Thought from Renaissance to Enlightenment (London: Verso, 2012), p. 254.
    Terug naar tekst
  3. Voor een doorknede analyse van het ontstaan van de staten in het Midden-Oosten zie Isam al-Khafai, Tormented Births. Passages to Modernity in Europe and the Middle East (London: IB Tauris, 2004) en Nazih N. Ayubi, Overstating the Arab State. Politics and Society in the Middle East (London: IB Taurus, 2009 [1995]).
    Terug naar tekst
  4. Ik heb deze redenering in diverse artikelen uitgewerkt, met name in Transnational Classes and International Relations (London: Routledge, 1998) en Global Rivalries (zie noot 1)
    Terug naar tekst
  5. Walker Connor, Nation-Building or Nation-Destroying? World Politics, 24 (3) 1972, p. 344
    Terug naar tekst
  6. David M. Kotz [met Fred Weir], Revolution from Above. The demise of the Soviet system (London: Routledge, 1997)
    Terug naar tekst
  7. Lester Brown in The Guardian, 23 april 2011
    Terug naar tekst
  8. Adam Hanieh, Finance, Oil and the Arab Uprisings: The global crisis and the Gulf States in L. Panitch, G. Albo en V. Chibber, eds. ‘Socialist Register 2012’ (London: Merlin Press, 2011), p. 7
    Terug naar tekst
  9. Zoals geciteerd in Alan Cafruny en Timothy Lehmann, Over the Horizon? The United States and Iraq, New Left Review, 2nd Series (73) 2012, pp. 6-7.
    Terug naar tekst
  10. Adam Hanieh, Capitalism and Class in the Gulf Arab States (New York: Palgrave Macmillan, 2011) p. 151
    Terug naar tekst
  11. De economische banden van Tunesië met Europa betreffen vooral toerisme (met 7% BNP en 400.000 werknemers) en textiel (50% van de totale export en 250.000 werknemers). In 2006 ging de vlag van United Colours of Benetton uit boven de stad Kasserine, een van de vele investeringen vanuit de EU in een land waar bij ondervragingen routinematig de techniek van de ‘gegrillde kip’ (het branden van de geslachtsdelen) wordt gebruikt. Zie Le Monde, 20 januari 2011: Tunisie - Le sursaut d’une nation.
    Terug naar tekst
  12. Patrick Seale, Les limites d’une posture anti-impérialiste. Fatal aveuglement de la famille Al-Assad en Syrie. Le Monde Diplomatique, May 2011 (CD-Rom ed. 1954-2011).
    Terug naar tekst
  13. Hanieh, Finance, Oil …, op. cit., pp. 18-9
    Terug naar tekst
  14. Geciteerd in de International Herald Tribune, 26-27 februari 2011.
    Terug naar tekst
  15. Atasoy, Cosmopolitan Islamists …, op. cit., p. 134; cf Atasoy, Islam’s Marriage with Neoliberalism, op.cit p. 12.
    Terug naar tekst
  16. Akram Belkaïd, En Tunisie et en Egypte, l’ivresse des possibles. Après les révolutions, les privatisations …, Le Monde Diplomatique, October 2011 (CD-Rom ed. 1954-2011).
    Terug naar tekst
  17. Samir Amin geciteerd in ibid.
    Terug naar tekst

Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

Zes-puntenplan is de enige oplossing voor Syrië

Hoe moet het verder met de oorlog in Syrië? In Washington en de andere Westerse hoofdsteden heerst thans grote onzekerheid. Met een zekere overmoed werd anderhalf jaar geleden besloten aan te sturen op een oorlog om president Assad te verdrijven. Maar na de mislukte oorlogen in Afghanistan en Irak voelde de Amerikaanse regering niets voor een nieuwe Westerse inval. Bovendien was er door verzet van Rusland en China geen mandaat voor van de Verenigde Naties. Daarom werd in nauwe samenwerking met Arabische bondgenoten op een burgeroorlog aangestuurd door de opstandige groepen van wapens te voorzien. Het resultaat is tienduizenden oorlogsdoden, honderdduizenden vluchtelingen en rampzalige verwoestingen in het hele land. Maar ook de Westerse landen zien nu in dat hun beleid gefaald heeft en dat het regime na twintig maanden oorlog voeren nog steeds stevig in het zadel zit.

Net als de Amerikaanse aanval indertijd op Afghanistan en op Irak werd ook deze oorlog gebaseerd op een simplistische en onrealistische inschatting van de situatie in Syrië. Er zijn nu naar schatting 70.000 gewapende islamitische strijders, maar dat zijn vaak lokaal gebonden groepen die meestal geen opdrachten van anderen aanvaarden. Hoe zouden deze lichtbewapende eenheden en enkele duizenden radicaal-islamitische buitenlandse bondgenoten een oorlog kunnen winnen van een goed opgeleid en zwaar bewapend Syrisch leger van 300.000 man plus 100.000 paramilitairen? Vanaf het begin was duidelijk dat deze ongelijke strijd alleen kon worden gewonnen als grote groepen van het regeringsleger naar het verzet over zouden lopen. Blijkbaar was de Amerikaanse regering ervan overtuigd dat dit zou gebeuren, maar er liepen slechts een beperkt aantal eenlingen over. Waren de Amerikanen misleid door hun eigen propaganda over de enorme onvrede onder de bevolking over Assad?

Van het voorjaar 2011 tot de afgelopen zomer stond de berichtgeving die wij aangeleverd kregen geheel in het teken van een simplistische boodschap zoals die door de Westerse regeringen en hun Arabische bondgenoten werd uitgedragen. Ons werd ingeprent dat de bevolking van Syrië tegen het bewind van Assad in opstand was gekomen. Nu geeft men voorzichtig toe dat een groot deel van die bevolking - mogelijk ruwweg de helft - helemaal niets ziet in een machtsovername door de vanuit Saoedi-Arabië en Qatar bewapende soennitische rebellen en hun buitenlandse extremistische handlangers. Zij vrezen dat er na een islamitische machtsovername weinig of niets zal overblijven van de godsdienstvrijheid en de bescherming van minderheden onder het bewind van Assad. En terwijl aanvankelijk het bloedbad onder de bevolking geheel aan de wrede Assad werd toegeschreven, werd pas na een jaar toegegeven dat de rebellen zich net zo weinig van de mensenrechten aantrekken en ook hun tegenstanders en verdachten afmaken.

Zes-puntenplan

Pas afgelopen zomer zagen de Westerse landen in dat hun beleid alleen maar tot massaal bloedvergieten heeft geleid en dat een overwinning er niet in zit. Daardoor begonnen ze voorzichtig bij te draaien. De doorbraak kwam op 30 juni 2012 op een door de Verenigde Naties en de Arabische Liga belegde conferentie over Syrië op het VN-hoofdkwartier in Genève. Daar werd in aanwezigheid van Ban Ki-moon door enerzijds Rusland en China, anderzijds de Westerse permanente leden van de Veiligheidsraad (Verenigde Staten, Groot Brittannië, Frankrijk) en verschillende buurlanden van Syrië een zes-puntenplan voor Syrië (noot 1) aanvaard dat was opgesteld door bemiddelaar Kofi Annan. Dit plan komt erop neer dat er een eind aan de oorlog moet komen via onderhandelingen tussen de Syrische regering en de oppositie om een overgangsregering te vormen die een nieuwe grondwet en verkiezingen voorbereidt. Of Assad in die overgangsregering wordt opgenomen wordt aan de onderhandelende Syriërs overlaten. Alle aanwezige landen steunden en aanvaardden het zes-puntenplan, ook de Verenigde Staten. Hillary Clinton, die zelf in Genève aanwezig was, verklaarde wel dat Washington zou blijven streven naar de uitsluiting van Assad.

De Europese Unie sprak op 23 juli haar steun uit voor het besluit in Genève, (noot 2) en bevestigde deze stellingname op 3 augustus in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Tijdens deze zitting verklaarde de vertegenwoordiger van de Syrische regering nogmaals het zes-puntenplan te aanvaarden en bereid te zijn mee te werken aan het implementeren van dit plan. Hij riep bovendien alle landen op om het project te steunen. Opvallend is dat over deze belangrijke ontwikkeling nauwelijks in onze media werd bericht.

Maar in Washington bleef het opvallend stil. Achter de schermen werkten de Amerikanen ondertussen aan een heel ander project. Op grote schaal werden de laatste maanden leden van de Syrische oppositie voor gesprekken benaderd om ze door te lichten: waar staan jullie, hoe denken jullie, wat hebben jullie gedaan en welke contacten onderhouden jullie binnen de Syrische samenleving? En bovendien: wat weten we van jullie en wat horen we van anderen over jullie? Kortom: hoe bruikbaar zijn jullie voor onze Amerikaanse politiek? Daarbij werden in alle stilte zelfs opposanten die binnen Syrië politiek actief zijn, heimelijk naar Washington overgevlogen.

Doel van deze exercitie was om de overkoepelende organisatie van het Syrische verzet, de Syrische Nationale Raad, opzij te schuiven en te vervangen door een voor Washington bruikbaar alternatief. Op 11 november werd de nieuwe Nationale Coalitie voor Syrische Oppositionele en Revolutionaire Krachten op een conferentie in Doha (Qatar) geïnstalleerd. Dit project werd doorgezet ondanks het verzet van de Syrische Nationale Raad en veel andere Syrische personen en organisaties uit het verzet. Bovendien heeft de nieuwe club nauwelijks iets te zeggen over de gewapende oppositie die binnen Syrië tegen het regime van Assad strijdt. Sommige Westerse landen zoals Frankrijk en Groot Brittannië willen deze Nationale Coalitie al erkennen als tegenregering en vertegenwoordiger van de Syrische bevolking, de Amerikaanse regering is voorlopig nog wat voorzichtiger en wil eerst aanzien wat de Coalitie wil en presteert.

Voortzetting van oorlog een ramp

Het is ondertussen onduidelijk wat Obama uiteindelijk met deze nieuwe organisatie wil doen. Eén mogelijkheid is dat hij de Syrische Nationale Coalitie wil inzetten voor het in Genève aangenomen zes-puntenplan, waarbij de Coalitie in het overgangsproces de onderhandelingspartner van de regering Assad zou moeten worden. Daarbij zou ze er waarschijnlijk voor moeten zorgen dat Assad niet in de overgangsregering komt. De kans is echter groot dat Obama zich niets aantrekt van de afspraken die zijn regering in Genève maakte en dat de Coalitie de tegenhanger van de Syrische regering moet worden, een soort regering in ballingschap die langzamerhand steeds meer erkenning en wapensteun van de Westerse en Arabische landen krijgt. Dat is dan een keuze voor voortzetting van de onmenselijke burgeroorlog.

Zelfs als de regering Assad zo wordt verdreven, zullen de gevolgen voor de regio zeer ernstig zijn. Zonder een geregelde machtsoverdracht gaat het bestuurlijk apparaat verloren en moet het helemaal opnieuw door onervaren mensen worden opgebouwd. Gebieden waar minderheden wonen zullen zich hoogstwaarschijnlijk afsplitsen, lokaal zal wanorde heersen en zullen nieuwe oorlogen ontbranden. Nu al zijn de Koerden in het noordoosten van Syrië begonnen met het vormen van een eigen autonome staat, die zowel tegen het Syrische leger als tegen de rebellen oorlog voert. En wie krijgt de omvangrijke wapenvoorraden in handen? Vooral voor de enorme hoeveelheid chemische wapens is dat een enorm probleem.

Voortzetting van de oorlog wordt niet alleen voor de Syriërs een ramp, maar ook voor de omliggende landen. In Libanon, Jordanië en Irak heerst nu al grote instabiliteit, en de bevolking heeft nauwe banden met de mensen over de grens in Syrië. De oorlog in Syrië zal waarschijnlijk op deze landen overslaan en hen ontwrichten. Nu al lijdt bijvoorbeeld Irak onder voortdurende bomaanslagen door soennitische strijders uit Syrië. Daarom is het dringend gewenst dat het in Genève aanvaarde zes-puntenplan wordt uitgevoerd.

Volgens de laatste berichten in de media maakt Obama zich sinds de Amerikaanse verkiezingen in toenemende mate zorgen over de duizenden buitenlandse al-Qaida-strijders in Syrië, die via hun strijd tegen Assad een machtsbasis in het land krijgen en daar hoogstwaarschijnlijk nieuwe rekruten werven. Tijdens de verkiezingscampagne maakte tegenkandidaat Romney een belangrijk punt van de moord op vier Amerikaanse diplomaten in Libië, die waarschijnlijk werd gepleegd door al-Qaida-achtige strijders die door Amerika zelf aan wapens en aan de overwinning waren geholpen. Obama beseft dat bij het ineenstorten van het regime in Syrië het gevaar levensgroot is dat zwaar wapentuig en chemische wapens van de Syrische regering in handen van al-Qaida zullen vallen.

Sietse Bosgra

Noten:
  1. De volledige tekst van de overeenkomst: Action Group for Syria - Final Communiqué (pdf 0.1 MB) 30-06-2012
    Terug naar tekst
  2. Europa.eu - EU Council conclusions on Syria
    Terug naar tekst

Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

Koerdische oppositie in Syrië

De Koerden in Syrië grijpen de opstand in het land aan om werk te maken van hun culturele en nationalistische agenda. Sinds deze zomer beschikken ze over een Koerdische autonome regering en oefenen ze militaire en bestuurlijke controle uit in de 'bevrijde' Koerdische gebieden, in het noorden van Syrië.

De Koerdische bevolking leeft verspreid in de grenszones van Turkije (15 miljoen), Irak (6 miljoen), Syrië (2 miljoen) en Iran (8 miljoen). In al deze landen vormen de Koerden een belangrijke minderheid en zijn ze politiek georganiseerd in legale of illegale partijen. De Syrische Koerden vormen de grootste etnische minderheid van Syrië, met naar schatting meer dan 2 miljoen mensen (10% van de totale bevolking). De Koerdische oppositie is ook een van de oudste van het land. De eerste moderne Koerdische partij in Syrië dateert van 1957, de Koerdische Democratische Partij van Syrië (KDPS).

In de daaropvolgende 55 jaar veranderde het Koerdische politieke landschap drastisch. Veel van de huidige partijen zijn het gevolg van diverse linkse en rechtse afsplitsingen van de Koerdische Democratische Partij van Syrië. Damascus zag die partij als een bedreiging voor de Syrische nationale eenheid, waardoor de KDPS van bij zijn ontstaan ondergronds moest opereren. Volgens artikel 8 van de Syrische grondwet zijn partijen op regionale of tribale basis nog altijd verboden.

Onder de regering van Hafiz al-Assad (1970-2000) konden de Koerdische partijen toch relatief vrij opereren omdat ze te zwak en te verdeeld werden geacht om een echte bedreiging te vormen voor het regime. Assad hield zich bovendien zelfs bezig met het voor zijn kar spannen van de Koerdische partijen in de buurlanden. Damascus haalde de banden aan met de twee belangrijkste Iraaks-Koerdische partijen, de PUK (Patriottische Unie van Koerdistan onder leiding van Talabani) en de KDP (Koerdische Democratische Partij onder leiding van Barzani). Beide Iraaks-Koerdische partijen konden probleemloos kantoren oprichten in de Syrisch-Koerdische stad Al-Qamishli, aan de grens met Turkije, van waaruit ondermeer peshmergas ('zij die de dood trotseren') werden gerekruteerd om de strijd aan te binden met het Iraakse leger.

In de jaren 1980 en 1990 tolereerde het regime van Assad ook de activiteiten van de Turks-Koerdische guerrillabeweging PKK. Goed een vijfde van de PKK-strijders heeft het Syrische staatsburgerschap en PKK-leider Abdullah Öcalan resideerde een hele tijd in de Syrische hoofdstad Damascus. Daar kwam een eind aan in 1998 toen Assad, onder zware druk van Turkije, het 'Adana-akkoord' ondertekende. Voortaan beschouwde Syrië de PKK als een 'terroristische organisatie' en waren PKK-activiteiten en kantoren op Syrisch grondgebied verboden. Abdullah Öcalan werd verplicht om Syrië te verlaten en begon aan een odyssee die zou eindigen in Turkse gevangenschap.

Politisering van de Koerden

De aanwezigheid van de buitenlandse Koerdische bewegingen in Syrië is niet onlogisch. Er bestaan sterke culturele, linguïstische en historische banden tussen de Koerden van Syrië en Turkije, maar ook met die van Irak. Hun aanwezigheid beïnvloedde in sterke mate de Syrisch-Koerdische politieke beweging. De Iraaks-Koerdische KDP en PUK hadden elk hun Syrische afdelingen, die bovendien konden rekenen op financiële steun vanuit Iraaks-Koerdistan. Ook dat werd getolereerd door Assad. De jarenlange aanwezigheid van de PKK had vooral bij de jongere generatie Syrische Koerden een politiserend effect.

Koerdische intellectuelen waren ook heel actief in de politieke salons van de 'lente van Damascus' na het aantreden van Bashir al-Assad (juli 2000). Het ging om een tijdelijke politieke opening waarbij oppositiefiguren discussieerden over politieke hervormingen. In Damascus werd daar echter gauw een eind aan gemaakt. In het noorden, waar de Koerden politieke en culturele activiteiten konden ondernemen, kwam het daarentegen zelfs tot ontmoetingen tussen vertegenwoordigers van de regerende Baath-partij en de Koerdische politieke leiders. Toen de Iraakse voorlopige grondwet het autonoom statuut van de Koerden in Noord-Irak op 8 maart 2004 formaliseerde, zorgde dat voor nationalistische oprispingen in Syrië tijdens een voetbalmatch tussen (het Koerdische) Al-Qamishli en (het soenni-Arabische) Deir el-Zor. De Koerdische supporters vierden de oprichting van de Koerdische Regionale Regering, waarop de tegenpartij foto's omhoog hield van Saddam Hoessein. Er vielen zeven doden in de schermutselingen. In de daarop volgende dagen vielen er bij pro-Koerdische betogingen nog eens 32 doden en vele tientallen gewonden. De Syrische troepen reageerden met harde hand en arresteerden honderden Koerden. Toen de situatie weer gekalmeerd was, werden de arrestanten uiteindelijk weer vrijgelaten en kregen zelfs amnestie. Maar wat er bestond aan culturele activiteiten - zoals het onderwijs in het Koerdisch - werd verboden.

De Koerden tijdens de opstand

Bij het uitbreken van de huidige opstand in Syrië was de participatie van de Koerden duidelijk niet al te groot. Voor een stuk had dat te maken met het wantrouwen ten aanzien van een deel van de Syrische oppositie die een Arabisch nationalistische agenda naar voor schoof. Maar ook het feit dat Turkije heel gauw zijn steun zou toezeggen aan het oppositieplatform van de Syrische Nationale Raad (waarin de Arabisch soennitische Moslimbroeders de belangrijkste fractie vormen), maakte de Koerden wantrouwig. Turkije heeft immers een traditie van het miskennen van de Koerdische rechten in eigen land. Het regime van president Bashir al-Assad heeft onmiddellijk op dit wantrouwen ingespeeld door een minder repressieve politiek in te voeren en aan een aantal van de verzuchtingen van de Syrische Koerden tegemoet te komen. Zo hoopte Assad te vermijden dat het noorden ook tegen zijn regime en zijn beleid in opstand zou komen. Op 7 april 2011 kondigde de president in zijn decreet 49 aan om het Syrisch burgerschap te verlenen aan 225.000 Koerden. De meesten van hen zijn afstammelingen van de 125.000 inwoners van de noordoostelijke regio Hasaka, van wie in 1962 arbitrair het burgerschap werd ontnomen na een volkstelling.

De huidige opstand in Syrië heeft de politiek verdeelde Koerden dichter bij elkaar gebracht vanuit het besef dat het beter is om in het licht van de Arabische Lente gemeenschappelijke standpunten naar voor te schuiven. In mei 2011 ontvouwde een brede coalitie van Koerdische partijen haar ideeën voor de aanpak van de politieke crisis in Syrië. Het land moet volgens deze Koerdische coalitie evolueren van een eenpartijstaat naar een rechtsstaat waarbinnen 'echte' gelijkheid heerst tussen alle burgers. Van een eis voor Koerdische onafhankelijkheid is daarbij geen sprake. Daarvoor leven de Syrische Koerden te verspreid, zonder een aaneengesloten Koerdisch grondgebied.

De gemeenschappelijke eisen van de Koerden zijn gelijkaardig aan die van de democratische oppositiebeweging in de rest van het land, met dat verschil dat veel Koerdische politici geloven dat de Arabische oppositie, eens aan de macht, niet bereid zal zijn de rechten van de Koerden te erkennen. Het wantrouwen van de Syrische Koerden tegenover de Arabische oppositie werd extra in de verf gezet tijdens de conferentie van de - voornamelijk buitenlandse - Syrische oppositie in juli 2011 in de Turkse stad Istanboel. De weinige Koerdische vertegenwoordigers verlieten de bijeenkomst toen bleek dat er geen overeenstemming bereikt kon worden over de naam van het toekomstige nieuwe Syrië. De door de Moslimbroeders gedomineerde bijeenkomst hield vast aan de benaming 'Syrische Arabische Republiek', in plaats van 'Syrische Republiek' zoals gevraagd werd door de Koerden. Eerder hadden de Syrisch-Koerdische partijen al een gezamenlijke verklaring afgelegd naar aanleiding van een andere bijeenkomst in het Turkse Antalya: “Dergelijke bijeenkomsten in Turkije kunnen alleen maar schadelijk zijn voor de Koerden in Syrië, omdat Turkije tegen de Koerdische aspiraties is, niet alleen voor wat betreft Noordelijk Koerdistan [Turks Koerdistan], maar voor alle vier delen van Koerdistan [Turkije, Irak, Iran en Syrië], met inbegrip van de Koerdische regio in Syrië.”

Vanaf dan zou de kloof tussen de Arabische en de Koerdische oppositiegroepen alleen nog maar groeien. De Arabisch-Syrische oppositie zou in augustus 2011 een oppositieplatform oprichten onder de naam 'Syrische Nationale Raad' (SNC), met de Moslimbroeders als een van de belangrijkste componenten. De SNC telt 310 leden, die een achttal groepen vertegenwoordigen. Veel van de leden zijn bannelingen in het buitenland en de organisatie onderhoudt dan ook goede relaties met de VS, met bepaalde Europese landen, en vooral met Turkije, Saoedi-Arabië en Qatar. De Koerdische oppositie organiseerde zich twee maanden later (oktober 2011) in een aparte 'Koerdische Nationale Raad' (KNC). De KNC werd opgericht in Erbil, de hoofdstad van de Koerdische autonome regio in Irak, en staat dan ook onder invloed van de Iraaks-Koerdische regering. De oprichting van de KNC is het gevolg van de weigering van de Syrische Nationale Raad om de Koerdische eis tot autonomie in post-Assad-Syrië te weerhouden.

Turkije en de Syrische oppositie

Naast de Syrische Nationale Raad (SNC) en de Koerdische Nationale Raad (KNC) is er in Syrië nog een ander, zij het veel linkser georiënteerd, nationaal oppositieplatform: het Nationaal Coördinatie Comité voor een Democratische Verandering. Dit Nationaal Coördinatie Comité (NCC) werd opgericht in juli 2011 en bestaat vooral uit linkse partijen en figuren uit Syrië zelf. Anders dan de Syrische Nationale Raad stond de NCC tot september dit jaar open voor een oplossing samen met het regime, maar de escalatie van het geweld leidde tot de aanpassing van dit standpunt. De NCC verwerpt uitdrukkelijk een militaire interventie en heeft maar weinig vertrouwen in de rol van de Moslimbroeders in de SNC.

Verschillende Koerdische partijen maakten tot voor kort deel uit van het Nationaal Coördinatie Comité, maar op de Koerdische Democratische Unie Partij (PYD) na, verlieten zij in oktober 2011 allemaal dit linkse oppositieplatform om vervolgens op te gaan in de nieuwe Koerdische Nationale Raad (KNC). De Democratische Unie Partij (PYD) werd in 2003 opgericht door voormalige PKK-leden en is nog altijd nauw verbonden met deze Koerdische organisatie in Turkije. Het gevolg hiervan is dat Turkije, de belangrijkste buitenlandse steunpilaar van de Syrische Nationale Raad, de PYD beschouwt als een afdeling van de PKK.

Hoewel de Democratische Unie Partij zich van bij haar ontstaan kritisch opstelde ten aanzien van het regime in Damascus, wordt de partij er door leden van de Syrische Nationale Raad (SNC) van beschuldigd met Assad samen te werken. De SNC beweerde zelfs dat het Syrische leger zijn posten overdroeg aan de gewapende leden van de PYD. Door samen te werken met de PYD zou Assad niet alleen de oppositie verdelen, maar ook Turkije het leven zuur willen maken als weerwraak voor de steun van dat land aan de Syrische Nationale Raad en het Vrije Syrische Leger (de belangrijkste gewapende oppositiebeweging in Syrië, die bestaat uit verschillende min of meer samenwerkende lokale milities).

Gespannen sfeertje

Tussen de PYD en de Koerdische Nationale Raad (KNC) heerste er een gespannen sfeertje en het kwam geregeld tot botsingen. De rivaliteit tussen de PYD en de KNC heeft te maken met de moeilijke relatie tussen hun respectievelijke broodheren de PKK en de Koerdische Regionale Regering in Irak, die zelf erg afhankelijk is van Turkije op vlak van handel en investeringen. Nagenoeg 80% van alle geïmporteerde voedsel en kledij (ter waarde van 6 tot 9 miljard dollar in 2010) in Iraaks Koerdistan, komt uit Turkije. Meer dan 60 % van de bedrijven in het Koerdische noorden van Irak is in Turkse handen.

Deze zomer slaagden de Democratische Unie Partij (PYD) en de Koerdische Nationale Raad (KNC) er toch in om tot een akkoord te komen over de vorming van een autonome regering in Syrië: De Koerdische Hoge Raad. De meeste plaatsen in het Koerdische noorden van Syrië vallen momenteel onder de militaire controle en zelfs het bestuur van deze Koerdische Hoge Raad. Dat de KNC uiteindelijk tot zo'n akkoord werd bewogen heeft wellicht te maken met de krachtsverhoudingen op het terrein. In de Turks-Syrische grensregio is de PYD immers veruit het best georganiseerd op militair vlak. Dit zeer tot ongenoegen van het Vrije Syrische leger, dat de PYD ervan beschuldigt zijn operaties te hinderen. Het Vrije Syrische Leger heeft immers van Turkije zijn uitvalsbasis gemaakt. Turkije van zijn kant is er vooral voor beducht dat de PKK de nieuwe situatie in de Turks-Syrische grensstreek zou kunnen uitbuiten ten voordele van de Koerdische strijd tegen de staat. Turkije volgt de ontwikkeling in de Syrisch-Koerdische regio dus met argusogen. De gewelddadige grensincidenten waarbij het Turkse leger verschillende keren Syrische stellingen bombardeerde als antwoord op mortiervuur vanuit Syrië, tonen hoe destabiliserend dit alles kan werken.

De aangegane allianties tussen Syrische oppositionele groepen en regionale machten dragen volop bij tot de complexiteit van de oorlog in Syrië. Zonder de medewerking van al die regionale machten zal het moeilijk worden om stappen te ondernemen in de richting van vrede.

Ludo De Brabander
Ludo de Brabander is medewerker van Vrede vzw in Gent

Koerdische Democratische Partij van Syrië (KDPS - 1957): opgericht als links-nationalistische partij. Wordt als de erfgenaam beschouwd van de allereerste Koerdische partij Xoybun ('Onafhankelijkheid') uit 1927. De KDPS was het alternatief voor de Syrische communistische partij die vrij populair was onder de Koerden, maar, hoewel geleid door een Koerd, niet echt opkwam voor specifieke Koerdische rechten. In 1960 zou de partijnaam veranderen in Democratische Partij van Koerdistan in Syrië.

Democratische Unie Partij (PYD - 2003): momenteel de dominante kracht binnen de Koerdische oppositie. Sterk verwant aan de Turks-Koerdische PKK die in het Westen als 'terroristisch' gebrandmerkt staat.

De Populaire Beschermingseenheden (YPG) zijn nauw verbonden aan de PYD en oefenen de militaire controle uit over de 'bevrijde' Koerdische gebieden. Volgens sommige bronnen opereren ze nu namens de recent opgerichte Koerdische Hoge Raad.

De Koerdische Nationale Raad (KNC - november 2011): is een coalitie van 16 Koerdische partijen opgericht met de actieve steun van Massoud Barzani, de president van de Koerdische Regionale Regering in Noord-Irak.

De Koerdische Hoge Raad (zomer 2012) is de autonome Koerdische regering in Syrië.


Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

Is de wapenstilstand in Gaza een doorbraak?

Van veel kanten is er op gewezen dat de positie van Hamas door de laatste ronde gevechten in Gaza is versterkt. Plotseling blijkt het mogelijk met Hamas te onderhandelen en zelfs een overeenkomst te sluiten. Maar de Europese Unie heeft aan deze uitkomst geen enkele bijdrage geleverd, terwijl dat wel verstandig was geweest.

Jarenlang drong de EU er bij Hamas op aan haar doelstellingen niet door middel van geweld maar via de politieke weg na te streven. Van 1997 tot 2004 was er voor de dialoog zelfs een Special Security Adviser aangesteld, die Hamas via vertrouwelijke gesprekken moest bewegen om de weg van het terrorisme te verlaten.

Zowel de EU als de VS reageerden dan ook positief toen Hamas in 2006 voor het eerst deelnam aan de verkiezingen voor het Palestijnse parlement. Dat enthousiasme verdween, toen bleek dat Hamas de verkiezingen had gewonnen (Hamas 76 zetels en Fatah 43). Weliswaar werd er aanvankelijk een gezamenlijke regering van Hamas en Fatah gevormd, maar deze werd getroffen door een financiële boykot door Israël, de VS en de EU. De Palestijnse regering viel vervolgens in onderling geruzie uiteen, waarbij Hamas de macht greep in Gaza en Fatah bleef zitten op de West Bank. Het Westen had onvoldoende onderkend, dat de deelname van Hamas aan de verkiezingen een breuk met haar verleden inhield, die aangemoedigd had moeten worden.

Politici en media in het Westen hielden de volgende jaren een leugen in stand. Hamas werd afgeschilderd als een club radicale islamieten, gesteund door Iran. Geen aandacht was er voor feit dat Hamas als Palestijnse tak van de Moslim Broederschap in februari 2011 brak met het Assad-regime in Syrië, en daarmee ook voor een deel met Iran, op het moment dat Hillary Clinton Assad nog publiekelijk prees. Geen aandacht voor het feit dat in Gaza Hamas de gematigde partij is, die moeite heeft de radicale aanhang van onder meer de Islamitische Jihad in toom te houden.

Uri Avnery, de Israëlische vredesveteraan, ziet een verband tussen de Israëlische Operatie Wolkkolom in Gaza (door hem eerder spottend betiteld als Operatie Kort van Memorie) en de erkenning van Palestina als waarnemerstaat bij de Verenigde Naties. “Een van de effecten van de operatie was dat het prestige en de populariteit van Hamas steeg tot ongekende hoogte, terwijl die van de Palestijnse autoriteit van Mahmoed Abbas een nieuw dieptepunt bereikten. Dat was een resultaat dat het Westen met geen mogelijkheid kon accepteren. Een nederlaag van de ‘gematigden’ en een overwinning voor de islamitische ‘extremisten’ was een ramp voor president Obama en het hele westerse kamp.” De erkenning van de Palestijnen bij de VN was een oplossing. De prijs daarvoor was het symbolische isolement van Israël, dat bij de stemming alleen nog maar gesteund werd door een minimaal aantal bondgenoten, waaronder de VS.

Avnery trekt ook een interessante vergelijking met de ontstaansgeschiedenis van de staat Israël. Toen was er ook een splitsing tussen het ‘officiële’ verzet tegen de Britse kolonisator rond Ben-Goerion en radicalere gewapende groepen zoals de Irgoen en de Stern-groep, die ook terroristische technieken gebruikten. Dat lijkt erg op het onderscheid tussen de Palestijnse Fatah en Hamas. De historische les is dat de Palestijnen nu weer moeten gaan samenwerken, om de door Hamas bevochten positie te consolideren. Anders dreigen Gaza en de West Bank verder uit elkaar te groeien.

Kees Kalkman
(met een bijdrage van Sietse Bosgra)

Uri Avnery, The Strong and the Sweet, 30 november 2012.


Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina