Aangepast zoeken

Naar beginpagina
Naar overzicht VD AMOKs

VD AMOK
tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
jaargang 15, nummer 4, 2006


Inhoudsopgave

Vaste rubrieken:

Colofon

VD AMOK
Tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
Jaargang 15, nummer 4, 2006

VD AMOK
Verschijnt minstens 4 maal per jaar en wordt uitgegeven door Stichting VD AMOK.
Voor de inhoud van met naam ondertekende stukken zijn de auteurs verantwoordelijk.

Copyright
Overname van artikelen uit het lopende nummer is uitsluitend toegestaan na toestemming van de redactie. Overname van artikelen uit eerder verschenen nummers is toegestaan onder bronvermelding en toezending van een bewijsexemplaar aan de redactie. De artikelen staan op deze website

Adres redactie en abonnementenadministratie
VD AMOK, Obrechtstraat 43, 3572 EC Utrecht
tel. 030-8901341, e-mail vdamok"at"antenna.nl

Redactie
Kees Kalkman, Karel Koster, Guido van Leemput, Tjark Reininga, Barbara Smedema, Egbert Wever

Fotoredactie
Mustapha Bah, Joop Blom, Hans Christian Bouton

Fotografen en illustratoren
Joop Blom, Lorette Dorreboom / Greenpeace, Karin van Haasteren, Bert Spiertz, Siegfried Woldhek

Vormgeving
René Oudshoorn

Drukker
Mittelmeijer Drukkerij in Amsterdam

Verder werkten aan dit nummer mee
Martin Broek, Nico Faber, Henk van der Keur, Frank Slijper, Fred van der Spek, Behnam Taebi, Peter Vanhoutte

Abonnementen
Een abonnement is minimaal € 14,- per jaar.
Een steunabonnement is minimaal € 18,-.
Over te maken op giro 5567607 t.n.v. VD AMOK, Utrecht.
Nieuwe abonnementen schriftelijk aanmelden. Wacht met betaling op toezending acceptgiro.
Opzegging uitsluitend schriftelijk vóór aanvang van het kalenderjaar.
Losse nummers kosten € 3,- (€ 4,- inclusief porto).

Advertenties
Tarieven en opgave bij de redactie.

Sluitingsdatum volgend nummer
1 maart 2006



Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

- Redactioneel -

Verder op het oorlogspad?

Voor de anti-oorlogsbeweging zijn twee recente verkiezingen van vanzelfsprekend belang: die in Nederland en de Verenigde Staten. De installatie van een nieuwe regering in Nederland zal vermoedelijk nog vele maanden duren: volgens sommigen tot na de provinciale verkiezingen van 7 maart, als de toekomstige samenstelling van de Eerste Kamer ook enigszins voorspelbaar wordt. Maar de standpunten van de deelnemende partijen over de belangrijkste oorlog waarbij Nederland betrokken is, kennen we. Mocht er een CDA-PvdA-CU combinatie of een rechts minderheidskabinet komen, dan zal de militaire operatie in Uruzgan ongetwijfeld voor de volledige periode worden voortgezet - en vermoedelijk daarna. Bij deelname van de SP - nogal onwaarschijnlijk - worden er misschien een paar maanden afgeschaafd. Een links minderheidskabinet - nog onwaarschijnlijker - is intrigerend: het zou betekenen dat de PvdA moet terugkomen van haar enigszins conditionele ondersteuning van de NAVO-operatie.

Voor elke regering geldt echter, dat zaken van oorlog en vrede van ondergeschikt belang zijn zolang ze de levensomstandigheden van de gemiddelde Nederlandse burger niet treffen. Die desinteresse bleek al in de verkiezingscampagne. Ons inziens is het een levensgevaarlijke blindheid, omdat geen land straffeloos kan deelnemen aan buitenlandse oorlogen zonder dat het daar de gevolgen van ondervindt. De suggestie van Rob de Wijk in zijn pas verschenen boek ‘Doelwit Europa', dat er een terroristische aanslag te verwachten is in Nederland, deels als gevolg van dat beleid, is niet zo onwaarschijnlijk. Een cruciale factor bij het volgen van dit oorlogspad vormt de transatlantische band met de VS. Ook daar hebben verkiezingen, onder meer voor het Congres, plaatsgevonden, waarvan de resultaten alom worden gezien als een afwijzing van het oorlogsbeleid van de regering van de Republikeinse president Bush. In de Nederlandse media is met opluchting gereageerd: het door de Democraten gedomineerde Congres, dat vanaf 1 januari in zitting gaat, zal vast een wezenlijk ander beleid afdwingen. Maar tegen zulk optimisme moeten wij waarschuwen. De meest waarschijnlijke Democratische presidentskandidaat (voor de verkiezingen van november 2008), Hilary Clinton, is op geen enkele wijze een anti-oorlogs politica. Integendeel - in haar uitspraken doet ze haar best om het kiezerspubliek te overtuigen van haar eigen flinkheid. In de redeneringen van de Amerikaanse politieke elite, daarin deels gevolgd door Nederlandse deskundigen, overheerst het idee dat de bloedige chaos in Irak het gevolg is van ‘vergissingen' - niet genoeg troepen, een domme aanpak, foute inlichtingen. Nooit zullen ze in het openbaar bekennen dat ze volledig fout zaten in hun oproepen voor oorlog. In de VS weerspiegelt Clinton de houding van de leiding van de Democratische Partij, die in weerwil van de achterban, volhardt in een dubbelzinnig beleid aangaande de Amerikaanse bezetting van Irak. Dat houdt ze ook vol na de recente publicatie van het Baker rapport, dat wel de realiteit erkent maar geen terugtrekdatum noemt. Dat is niet zo vreemd, aangezien diezelfde Democratische leiding zich in november 2002 ernstig geblameerd heeft door het oorlogsbeleid van de president te steunen. Boven alles moeten we niet vergeten dat er bij de leiding van beide Amerikaanse partijen overeenstemming bestaat over de belangrijkste politieke en dus oorlogsdoelen in de Golfregio: namelijk het beheersen van de oliebronnen. Hun meningsverschillen betreffen de manier waarop. Dat wordt in de komende tijd van energietekorten een steeds ernstiger zaak. Het grote gevaar bestaat dat een nieuwe Nederlandse regering om die reden volhardt in het volgen van de Amerikaanse agenda, misschien in een nieuwe oorlog tegen Iran. In de oude Tweede Kamer werd op schandalige wijze een dringend noodzakelijk onderzoek naar de redenen voor het volgen van de Amerikaanse oorlogspolitiek in 2002-2003, steeds geblokkeerd. Het nieuwe parlement moet dat onderzoek alsnog laten doen. Dat is van immens belang om de parlementaire controle over de regering te herstellen en om toekomstige avonturen te helpen blokkeren. Natuurlijk zal straks elke interventie op een heel andere manier aan ons verkocht worden: om redenen van stabiliteit, humanitair en vrede-brengend. Imperiale politiek is in de geschiedenis nooit anders verkocht. Het wordt hoog tijd om die leugenachtige voorstelling van zaken te doorbreken. Er is nog veel werk voor de anti-oorlogsbeweging.

De redactie



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

- Dienstweigeren -

“In het land der blinden is éénoog koning”

Op 6 november 2006 veroordeelde de meervoudige militaire kamer in Arnhem de 20 jarige militair Jonas W. voor dienstweigeren. De soldaat der eerste klasse van het 44ste pantserinfanteriebataljon in Havelte weigerde in maart 2006 om deel te nemen aan een missie naar Uruzgan (Afghanistan).

Het is nog niet eerder voorgekomen, dat beroepsmilitairen vooraf weigeren om deel te nemen aan buitenlandse missies. Deze eerste zaak werd dan ook met belangstelling gevolgd door de media. Op 18 december moeten twee andere militairen voorkomen vanwege de weigering om naar Uruzgan te gaan.

Jonas W. weigerde niet, omdat hij principiële bezwaren had tegen de uitzending, maar omdat hij leed aan posttraumatische stresstoornis (PTSS). Al wist hij dat zelf niet op het moment dat hij weigerde naar Uruzgan te gaan. Op de eerste zitting op 3 juli drong zijn advocaat, mr. Dudink, aan op een psychologisch onderzoek door prof. Van Marle, een bekend psychiater. De rechtbank stemde hiermee in en hield de zaak aan tot 23 oktober. De conclusie van het rapport van Van Marle was dat Jonas W. ten tijde van zijn weigering leed aan PTSS. Er was echter geen sprake van wilsonbekwaamheid.

In april vertelde Jonas W. zijn verhaal aan twee journalisten van Vrij Nederland. Volgens zijn advocaat, omdat het de enige manier was om zich te verweren tegen het beeld dat defensie van hem schetste, namelijk dat hij een lafaard en een verrader zou zijn.

Jonas W. was 17 toen hij tekende voor het leger. Het was een droom van hem en defensie spiegelde hem een mooie toekomst voor, met opleidingsmogelijkheden, veel sporten en een rijbewijs halen.

Hij bereidde zich goed voor op zijn eerste uitzending naar het noorden van Afghanistan in 2004. Maar hij kwam terug met een grote kater. Hij beschreef zijn peloton als ‘een kippenhok', ‘een kindercrèche' en ‘een groep randgroepjongeren'. (VN, 15 april 2006)

Op de zitting van 23 oktober vertelde hij de drie rechters over twee traumatische gebeurtenissen tijdens die eerste uitzending. Zo moesten ze een groep van zijn peloton, die beschoten werd, helpen, en op dat moment realiseerde hij zich dat de missie levensgevaarlijk was. Was dit wel wat hij wilde? Op zijn collega's kon hij niet vertrouwen. Toen hij tijdens een wacht aan zijn collega vroeg, waarom hij zich zo vreemd gedroeg, kreeg hij een doorgeladen wapen op zijn hoofd. Hij deed aangifte bij zijn commandant, maar die deed er niks mee. Terug in Nederland bleek dezelfde collega te zijn bevorderd tot korporaal. (VN, 15 april 2006)

Eenmaal terug in Nederland wilde hij niet meer worden uitgezonden. Zijn nieuwe luitenant wist hem toch over te halen om nog een jaar bij te tekenen door hem te beloven dat hij studiefaciliteiten kreeg, inclusief een stage van vier maanden. Dat betekende dat hij niet meer uitgezonden werd … dacht hij zelf.

Eind 2005 kwamen de eerste geruchten dat het Kabinet mogelijk een nieuwe missie naar Afghanistan zou sturen. In januari bleek dat zijn peloton mee moest. Hij deed mee met de voorbereidingen omdat hij zijn collega's niet wilde laten vallen.

De voorbereiding op de uitzending stelde niet veel voor, één eindoefening, veel meer was het niet. Jonas W. haakte af tijdens de eindoefening en vertelde zijn commandant en collega's dat hij niet mee kon gaan, die toonden begrip. Jonas W. was echter absoluut niet van plan om zijn luitenant over zijn problemen te vertellen. En dat verweten de rechters hem. Hij werd er tijdens de zitting flink op doorgezaagd.

Jonas W. beantwoordde de vragen van de rechters doordacht. Ze probeerden hem te laten zeggen dat hij dienst had geweigerd, maar hij liet zich die woorden niet in de mond leggen. In zijn pleidooi verweet de advocaat de rechters tunnelvisie, ze hamerden slechts op de weigering van Jonas W.

De advocaat benadrukte de falende nazorg. Zijn cliënt was op jonge leeftijd in dienst gegaan, hij was kwetsbaar. “Hij was negentien! Hoe kun je verwachten dat iemand op die leeftijd zegt ‘luister eens, ik kan niet mee op de missie, want ik denk dat ik PTSS heb.'”

Advocaat Dudink raakte zelf het spoor bijster in de hulpverlening binnen defensie. “Korthals Altes (VVD) kwam in 1996 tot de conclusie, dat de nazorg na de uitzending naar Cambodja, als inadequaat was ervaren. ‘Het individu was ondergeschikt aan het bedrijf en de gezondheid week voor het dienstbelang.' Je zou zeggen dat defensie na 60 jaar ervaring een geoliede hulpverleningsmachine heeft, maar niets is minder waar,” aldus de advocaat.

Defensie erkent wel dat er meer aandacht moet komen voor de zorg om veteranen, maar die zorg blijkt vooralsnog alleen op papier te bestaan.

Een maatschappelijk werker bij de landmacht rapporteerde dat er niks mis was met Jonas W. Onbegrijpelijk vindt de advocaat dat: “In het land der blinden is éénoog koning. Zelfs ík zag meteen dat er iets niet goed met hem was. Jonas W. gaf aan, dat hij slechts enkele uren per nacht sliep, hij was dertien kilo afgevallen en hij had een alcoholprobleem. Hoeveel duidelijker moet je zijn?” “Het zijn een stel empathische horken,” oordeelt de advocaat over defensie.

Volgens de Nota Veteranenzorg moet defensie niet alleen goede nazorg bieden aan militairen die terugkeren van een missie, maar ook zorg besteden aan het voortraject: is degene die wordt uitgezonden wel geschikt om mee te gaan? En, zo luidt een advies, de screening vooraf - is iemand wel geschikt voor Defensie? - zou jaarlijks herhaald moeten worden, want het gaat om jonge mensen die in dienst gaan en er kan in korte tijd veel veranderen.

Jonas W. is nummer negen die weigert naar Uruzgan te gaan, maar niet iedereen wordt vervolgd. Waarom wordt hij zo hard aangepakt? Volgens Dudink is alle nuance weg in deze zaak doordat defensie in de media heeft aangegeven om weigeraars keihard aan te pakken en defensie wil geen imagoschade lijden. De Officier van Justitie ontkent dat echter.

De rechtbank veroordeelde Jonas W. wel voor dienstweigeren, maar legde geen straf op. Reden: hij is al genoeg gestraft doordat hij ontslagen is, alle media aandacht is hem niet in de koude kleren gaan zitten, bovendien heeft hij drie jaar lang goed gefunctioneerd, hij lijdt aan PTSS en is daarvoor in behandeling. De rechtbank legt de verantwoordelijkheid zowel bij Jonas W. als bij defensie, defensie had betere nazorg moeten bieden. Hiermee lijkt de rechtbank een middenweg te hebben bewandeld tussen de eis van de officier en de verdediging.

De advocaat vindt het een doekje voor het bloeden. “Er wordt voorbijgegaan aan alles wat hij heeft meegemaakt: een veteraan die terugkomt met problemen. Blijkbaar moet er een voorbeeld gesteld worden.”

De officier is ook niet tevreden en is in hoger beroep gegaan. Waarom? Het OM vindt dat bij een veroordeling voor dienstweigeren een straf hoort. Er zit echter ook een kans in dat Jonas W. in hoger beroep alsnog wordt vrijgesproken.

Barbara Smedema



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

- Midden-Oosten -

Islamitische republiek Iran - een kijk van binnenuit

Iran bekleedt al geruime tijd een prominente positie in de top tien van landen waar de persvrijheid stelselmatig onderdrukt wordt. Tegelijkertijd herbergt het land circa 100.000 webloggers. Iran, een behoudzuchtige samenleving van de conservatieven of een dynamisch land van de overwegend jonge bevolking? Een reportage van een land in rep en roer. Een land waarvan het beeld in de wereldmedia vooral gedomineerd wordt door vooroordelen en misvattingen. Hoe staan Iraniërs tegenover sancties en een oorlog?

Wie een voet op Iraanse bodem zet, kan zich vrij snel ontdoen van vele vooroordelen die in de mainstream Westerse media heersen over dit land. Iraniërs zouden een streng gelovig volk zijn dat een fanatiekeling onder hen tot president heeft gekozen; de islam zou in dit paradijs hoogtij vieren. Wie verwacht dat het hele land gehuld zal zijn in een grote chador - de Iraanse versie van de islamitische kleding waarmee het lichaam van de vrouw bedekt wordt - komt bedrogen uit. Er zijn weliswaar strenge kledingsvoorschriften, maar de jongeren die veelal het straatbeeld van Teheran bepalen, interpreteren die voorschriften alsmaar ruimer. Hoofddoeken nemen steeds meer in omvang af en glijden van het voorhoofd - waar ze thuishoren - af richting het middelpunt van het hoofd, zodat kokette haarlokjes aan de voor- en achterkant van het hoofddoek het signaal van de kleur en de pracht van het vrouwelijke haar versterken.

Versace in de straten van Teheran

Wanneer je 's avonds in de gegoede wijken over straat loopt, krijg je eerder de indruk in een modeshow van Versace met mantels en hoofddoeken te zijn beland, dan in de hoofdstad van de islamitische republiek Iran. Iraniërs - jongeren in het bijzonder - zijn gewend om steeds door trial and error de grenzen van wat wel en niet mag op te zoeken om meer ruimte voor zichzelf te creëren. Verzet heeft in Iran vele gezichten en burgerlijke ongehoorzaamheid is een van de populairste methodes.

Natuurlijk loopt dit trial and error niet altijd goed af. En dan wordt de zedenpolitie weer een vast onderdeel van het straatmeubilair. Dat was afgelopen zomer meteen na het aannemen van een resolutie in de Veiligheidsraad - voor het stopzetten van uraniumverrijking - het geval. Maar wat heeft verrijkt uranium met verleidelijke haarlokjes te maken? Elke vorm van onderdrukking in Iran moet in het kader van internationale politiek en de positie van het land geplaatst worden. Wanneer het buiten Iran benauwd wordt, trekt het bewind in Iran de teugels harder aan om te bewijzen dat het dáár nog steeds de baas is. En dat beperkt zich niet tot de aanwezigheid van die nare zedenpolitie. Maar andere vormen van protest met meer potentieel gevaar, worden juist harder aangepakt.

Perzisch is de derde taal op internet

Internet is als een van de snelst groeiende media in toenemende mate een bron van zorg voor de islamitische republiek. De explosieve groei van internet in het land en de immense overheidscontrole daarop getuigen van de kracht van dit medium. Perzisch is inmiddels de derde taal op het internet en Iran is ongeveer 100.000 webloggers rijk. Hoewel er steeds harder gecontroleerd én gestraft wordt, slagen de webloggers er steeds vaker in om hun mening daar te ventileren en met anderen te delen. Internet zorgt ervoor dat gelijkgestemden in en buiten Iran elkaar makkelijker kunnen vinden en zich beter kunnen organiseren

Ongegronde angst in het Westen jegens Iran

Er wordt wel eens beweerd dat het niet alleen de machthebbers zijn die een gevaar vormen, maar dat men ook moet uitkijken voor de gevaarlijke Iraniërs die niets van het Westen moeten hebben. Niets is minder waar. Iraniërs verlangen al jaren naar contact met de buitenwereld, met name met het Westen, en nemen elke gelegenheid te baat om dat te realiseren. Naast internet zijn satellietschotels een populair middel om dit contact te bewerkstelligen. Het is niet voor niets dat het bewind in Iran een grootschalige jacht heeft geopend op deze ‘bron voor het verspreiden van westerse verdorvenheid'. Sinds een paar weken worden schotels met grof geweld van de daken verwijderd.

Politiek van intimidatie

‘Vanzelfsprekend' blijft het verzet - met name het georganiseerde verzet - nooit onbeantwoord. Een van de vaste ingrediënten in de dagelijkse politiek in Iran is intimidatie. Wie het bijvoorbeeld aandurft om ondanks alle beperkingen toch contacten op te doen in het buitenland, riskeert vervolging als ‘spion voor het westen'. Een weinig benijdenswaardige titel die je in of buiten de gevangenis zal blijven achtervolgen.

De media vervullen een centrale rol in de propaganda van de overheid en worden daarom voortdurend ‘gezuiverd' van kritische ‘ruis'. Daartoe is de Persrechtbank in het leven geroepen, die onder toezicht van het Ministerie van Cultuur en Islamitische begeleiding de dissidenten in kaart brengt en berecht. Sinds het aantreden van Ahmadinejad is de persrechtbank weer in ere hersteld. Vrijwel elke journalist of prominente figuur in het publieke domein heeft namelijk een ‘dossier' bij deze rechtbank naar aanleiding van een ‘overtreding' en kan in geval van ‘recidive' hard aangepakt worden. Met dit krachtige instrument worden kranten en tijdschriften in enkele uren gesloten; nog belangrijker is dat de intimidatie die daarvan uitgaat tot structurele zelfcensuur moet leiden. Desalniettemin kent Iran een exceptioneel groot aantal kranten en tijdschriften. Hoewel sluitingen aan de orde van de dag zijn, komen er steeds weer nieuwe bij met min of meer dezelfde mensen. En wie het werken bij de schrijvende pers geheel onmogelijk wordt gemaakt, neemt zijn toevlucht tot het populaire medium van de weblog; al dan niet onder een pseudoniem.

Stopplaats van verzet, solidariteit met Hezbollah

De enorme propagandamachine van de islamitische republiek bestaat - naast het domineren van de schrijvende pers - uit de staatstelevisie en -radiozenders en het beheersen van het straatbeeld met grote muurschilderingen en immense spandoeken. Het straatbeeld stond afgelopen zomer geheel in het teken van de oorlog in Libanon. In een mum van tijd rezen er op vrijwel alle belangrijke pleinen en straten van het metropool Teheran tenten met de naam Stopplaats van het verzet, solidariteit met Hezbollah. De foto's van Hassan Nasrallah waren gedurende de oorlog prominenter aanwezig dan die van de oprichter én de geestelijke leider van de revolutie - Khomeini en Khamanei - bij elkaar.

Maar wie denkt dat deze stopplaatsen warm verwelkomd werden door grote groepen Iraniërs heeft het goed mis. Deze steunbetuiging was namelijk bedoeld voor Hezbollah en niet het Libanese volk. Hoewel de Iraanse Hezbollah een totaal ander karakter heeft dan de Libanese en niet met deze geassocieerd mag worden, is de Iraanse naamgenoot van deze organisatie bij veel Iraniërs niet bepaald geliefd; veel politieke activisten en sympathisanten wier organisaties in de beginjaren van de revolutie in de ban zijn gedaan, koesteren haat jegens deze Hezbollah. Vlak na de revolutie begon ayatollah Khomeini met het uitbannen van alles wat links en progressief was op het politieke toneel; deze ‘partij van God' was de enige legale politieke organisatie die overeind bleef. Hezbollah-i - behorend tot de Hezbollah - betekent sindsdien in de volksmond dat je iemand niet moet vertrouwen, hij is namelijk één van hen.

Geen concessies aan het Westen

Een trend in de overheidspropaganda is dat elke vorm van concessie aan het Westen uit den boze is. De exponent hiervan is de conservatieve krant Keyhan die in de hitte van de onderhandelingen dagelijks in het hoofdredactioneel commentaar of anderszins de onderhandelaars prijst voor hun rechte rug. “Verrijking is ons onvervreemdbaar recht, gevolgen nemen we daarbij op de koop toe”, is de centrale boodschap van deze propaganda, waarmee mensen alvast klaargestoomd worden voor economische sancties en zelfs een eventuele oorlog. De publieke opinie wordt volledig overheerst door deze boodschap; de enkeling die de moed kan opbrengen om voor een gematigdere opstelling in deze te pleiten of zich hardop afvraagt of elke prijs voor het verkrijgen van nucleaire energie geoorloofd is, wordt óf niet gehoord óf hardhandig het zwijgen opgelegd.

En het is een misvatting te denken dat sancties het bewind in Teheran zullen verzwakken. Het tegendeel is waar, want sancties van het Westen verschaffen Ahmadinejad en de zijnen een uiterst bruikbare vijand. Een gezamenlijke vijand waarnaar Ahmadinejad al sinds zijn aantreden smacht om zijn positie te verstevigen. En met sancties en slechte economische omstandigheden hebben Iraniërs ruime ervaring: in de acht jaar durende oorlog met Irak golden er ook sancties tegen het land en was er ook een continu tekort aan de basisvoorzieningen. Saillant detail is dat die periode in de recente Iraanse geschiedenis te boek staat als de tijd waarin de grootste politieke onderdrukkingen en het elimineren van andersdenkenden hebben plaatsgevonden en dat heeft de islamitische republiek uitsluitend versterkt.

Westers implantaat in het Midden-Oosten

Doemdenkers dichten het bewind van Teheran irrationaliteit toe, en redeneren dat daar - gezien de uitspraken van Ahmadinejad aan het adres van Israël - een immens gevaar van uitgaat voor de wereld. Irrationaliteit is ook het Kremlin in de Koude oorlog toegedicht en dat was de reden dat Rusland zó gevaarlijk was. Over één ding kan er geen twijfel bestaan: de islamitische republiek hecht ontzettend veel waarde aan haar voortbestaan en zal alles daarvan laten afhangen. Wie een nucleaire mogendheid aanvalt, kan op een terugbetaling met gelijke munt rekenen of in geval van Israël een veel hardere klap terug verwachten; daarover spreekt de recente geschiedenis in Libanon boekdelen.

Hoe moeten we dan de uitspraken van de Iraanse president opvatten? Israël wordt in de islamitische wereld gezien als een ‘westers implantaat' in het Midden-Oosten. Velen zien in Israël het ultieme bewijs dat de VS nog altijd bij het reilen en zeilen van de regio een dikke vinger in de pap hebben. Deze afschuw wordt op velerlei manieren geventileerd: de Iraanse president vertolkt deze mening in de meest onsmakelijke en ondiplomatieke bewoordingen, maar de inhoud van zijn boodschap wordt onderschreven in de meeste islamitische staten die het zelf niet zo scherp durven te stellen, vaak omdat ze hun banden met de Verenigde Staten niet willen verstoren. Dat maakt Ahmadinejad populair in deze landen. In een recente opiniepeiling in Egypte prijkte de Iraanse president samen met Hassan Nasrallah en de Hamas leider Khalid Meshal in de top drie van de populairste leiders in het Midden-Oosten.

Het westerse implantaat Israël mag wel politieke afstotingsverschijnselen vertonen, maar het is zeer de vraag of de woede en de woordkeuze van Ahmadinejad in zijn land gedeeld worden. Zijn toon is zelfs velen ín het regime ook in het verkeerde keelgat geschoten. Niet alleen omdat daarmee de inspanningen van acht jaar verzoeningspolitiek van Khatami in één klap overboord zijn gegooid, maar er gaan ook in het conservatieve kamp en onder de gelijkgestemden van de president steeds meer stemmen op, die hem verwijten dat hij met zijn onervarenheid in de internationale politiek het land in een crisis heeft gebracht.

De volgende vraag is of deze toon onder het Iraanse volk aanslaat. Is Iran een antisemitisch dan wel anti-joods land? De Holocaust-tentoonstelling waarin de islamitische republiek de grenzen van de westerse vrijheid van meningsuiting beproefde, kon op bar weinig steun en enthousiasme rekenen en werd ronduit een flop. Stilletjes werd de tentoonstelling opgeruimd; niemand praat er meer over. De aanwezigheid van het jodendom en de joden in Iran heeft een geschiedenis langer dan twee millennia. Pas na de islamitische revolutie hebben veel joden het land moeten verlaten, even goed als mensen met een ‘afwijkende' politieke mening; dat paste in de centrale ideologie van de islamitische republiek. Formeel behoort het jodendom nog steeds, samen met het christendom en de islam, tot de religies van Iran.

Verzet tegen oorlog verenigt Iraniërs

Na de verkiezingsnederlaag van de conservatieven in de VS in november, beweren vele analisten dat een militair ingrijpen tegen Iran definitief van de baan is. Desalniettemin is het oppassen geblazen: de beroemde onderzoeksjournalist Seymour Hersh bericht in een recent stuk in The New Yorker van geheime plannen van het Pentagon om - ondanks de overwinning van de Democraten - de militaire plannen tegen Iran door te zetten: “Het Congres moet zich niet teveel bemoeien met het Witte Huis”, is een uitspraak die Hersh aan Dick Cheney toeschrijft. Hersh stelt verder dat er plannen zijn om steeds meer Amerikaanse troepen richting de grenzen met Iran en Syrië te verplaatsen. En de reis van premier Olmert naar Washington en zijn niet mis te verstane aanval aan het adres van Iran bewijzen temeer dat Israël een potentieel gevaar vormt voor Iran en niet andersom, zoals in de westerse media vaak wordt aangenomen.

De dreiging van een oorlog tegen Iran verenigt op een wonderbaarlijke wijze iedereen in het land. Zelf de geharnaste tegenstanders van dit regime - zoals de befaamde dissident Akbar Ganji - zijn glashelder in hun standpunt over een militair ingrijpen van de VS of welk ander land dan ook.

Geboorte van een vredig Midden-Oosten

De oplossing van het conflict met Iran zit niet in het uitslaan van stoere taal - noch Ahmadinejad noch Bush schieten daarin te kort - maar begint met het wegnemen van het oorlogsgevaar. Condoleezza Rice sprak recent van de geboorte van een nieuw Midden-Oosten, waarvan de recente oorlog in Libanon de geboorteweeën zouden zijn. We moeten uitkijken dat de VS met een nieuwe oorlog geen miskraam veroorzaken in deze regio. Een nieuw Midden-Oosten moet er één worden van vrede en stabiliteit en daarin horen de VS en hun recente geschiedenis aldaar niet thuis.

Iran isoleren is een vurige wens van Bush en Ahmadinejad; elk vanuit zijn eigen perspectief. Maar laat ons de fanatici achter ons laten en vertrouwen hebben in de jonge en dynamische Iraanse samenleving die ondanks de onderdrukking, censuur en hoge straffen, graag in contact blijft met de rest van de wereld en steeds op zoek gaat naar nieuwere middelen voor haar strijd. Laten we de Iraniërs waar mogelijk steunen in hun strijd in plaats van die te dwarsbomen met sancties of een oorlog.

Behnam Taebi
Behnam Taebi is mede oprichter van de Campagne Geen Oorlog Tegen Iran. Hij is van Iraanse komaf en afgelopen zomer heeft hij zijn geboortestad Teheran na tien jaar weer bezocht. Momenteel doceert hij Ethiek en Techniek aan de TU Delft.



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

- Voormalig Joegoslavië -

Kosovo - wachten op het eindspel

Het internetcafé in Mitrovica-noord: een groep opgroeiende Kosovo-Serviërs voert een virtuele oorlog met Quake. Hun tegenstanders: een groep Albanese Kosovaren in Mitrovica-zuid. Het is slechts één voorbeeld van de wijze waarop beide kanten het verleden en heden trachten te verwerken.

Met vallen en opstaan is de internationale gemeenschap er de afgelopen jaren in geslaagd om het conflict in Kosovo onder controle te krijgen. Vandaag de dag heerst er een relatieve rust, af en toe verstoord door stenengooiende jongeren, een gewapende aanslag of een moord. Of een ernstig incident: een jonge Albanees gooit een handgranaat naar café Dolce Vita, pleisterplaats voor Kosovo-Serviërs vlak bij de brug die de twee delen van de verdeelde stad verbindt. Meestal gaat het om banale incidenten die vooral door de internationale gemeenschap sterk worden uitvergroot, incidenten die in andere landen nauwelijks enige aandacht zouden krijgen.

En toch, de problemen zijn verre van opgelost. De internationale gemeenschap is er zich terdege van bewust dat de terugtrekking van de militairen uit Kosovo van de ene dag op de andere opnieuw tot etnisch geïnspireerd geweld zal leiden en tot de verdrijving van de resterende Serviërs uit de enclaves. De afgelopen zeven jaar heeft de internationale gemeenschap zich verbeten ingespannen om in Kosovo een multi-etnische samenleving te creëren. Op lokaal vlak waren er succesvolle initiatieven. Meestal blijven de resultaten echter beperkt tot een vernislaagje op de dagelijkse realiteit. In Mitrovica, dé plaats waar de verdeeldheid dagdagelijks aan de oppervlakte komt, bestond ook voor de jaren negentig geen multi-etnische samenleving. Gebruikten Albanezen meestal het voetpad aan de linkerkant van de straat, de Serviërs liepen bij voorkeur rechts. Elkaar ontmoeten was alleen mogelijk wanneer het nodig was. Zo ook vandaag: business en georganiseerde misdaad zijn de enige activiteiten waar geen etnische grenzen bestaan, de rest van het leven verloopt keurig langs de afgebakende etnische scheidslijnen.

Dat de kloof tussen Albanezen en Serviërs bijzonder diep is, blijkt ook uit de aanpak van de speciale VN-ambassadeur voor Kosovo Ahtisaari bij de onderhandelingen over de toekomstige status van Kosovo in Wenen. Van echte onderhandelingen was er de afgelopen maanden geen sprake. Verder dan een reeks verkennende gesprekken en de uitwisseling van posities kwam het niet. Vanaf de aanvang was duidelijk wat de einduitkomst van de ‘onderhandelingen' zou zijn en wat de positie van beide kampen was, dus waarom dan nog onderhandelen. Toch beseffen steeds meer landen dat enkel een onderhandeld akkoord tussen alle partijen op termijn enige stabiliteit in de regio kan garanderen.

Het theater is nu verplaatst van het cynische schouwspel in Wenen naar de VN-Veiligheidsraad. Het lijdt weinig twijfel dat de Albanese Kosovaren uiteindelijk zelf het heft in handen zullen nemen en in hun parlement de onafhankelijkheid uitroepen, waarna erkenning door een deel van de Westerse wereld kan volgen. Of de Europese Unie volmondig in een dergelijk scenario zal meestappen, is onduidelijk, gezien het Servische belang in de regio uiteindelijk zwaarder weegt dan dat van Kosovo.

Enkele maanden geleden bleek dat ook Rusland niet echt storm loopt voor een onafhankelijk Kosovo. Mocht het zover komen, dan komt voor Rusland ook de onafhankelijkheid van Abchazië en Zuid-Ossetië in beeld, twee autonome gebieden die formeel nog deel uitmaken van Georgië, ook al roepen andere leden van de internationale gemeenschap, met de VS op kop, dat Kosovo geen precedent is maar een uniek geval. Zij veronachtzamen daarmee een van de basisprincipes van rechtspraak in het algemeen, dat iedere uitspraak een precedent creëert voor volgende gelijkaardige gevallen. Ook volgens het internationaal recht danst de internationale gemeenschap op glad ijs. Het afsplitsen van een deel van een land en het vastleggen van nieuwe grenzen, waardoor de soevereiniteit van dat land wordt aangetast, vindt er geen enkele legale grond. Met in het achterhoofd de Russische positie, het internationaal recht én het feit dat Rusland in geval van onafhankelijkheid van Kosovo zijn positie in Servië aanzienlijk zal weten te versterken, lijken steeds meer Europese landen terug te schrikken voor de consequenties van een dergelijke stap. Helemaal afzien van onafhankelijkheid is onmogelijk, gezien de verregaande toezeggingen die daartoe de afgelopen jaren steeds gedaan werden.

De positie van de Kosovo-Albanezen

Het standpunt van de Kosovo-Albanezen is duidelijk: “onvoorwaardelijke onafhankelijkheid, en anders zullen we laten zien waartoe we in staat zijn.” Door het verlenen van onafhankelijkheid zal ongetwijfeld de idee opgang maken dat het land onafhankelijk wordt omdat de internationale gemeenschap ‘schrik' heeft van een nieuw conflict. Aan Albanese kant is de vechtlust nog niet afgenomen. Ten dele kan dit verklaard worden door de explosieve bevolkingsaangroei - zeventig procent van de bevolking in Kosovo is jonger dan 30 jaar - en het absolute gebrek aan perspectief: geen degelijk onderwijs, geen werk, geen mogelijkheid om op legale wijze een goed inkomen te verwerven.

Het gebrek aan inkomsten is ook een van de redenen waarom Kosovo er niet in slaagt om de corruptie doortastend aan te pakken. Op de begroting van Kosovo zal volgend jaar minder geld beschikbaar zijn, omdat de donoren het laten afweten. Om een onafhankelijke staat te realiseren is echter meer geld nodig, alleen al omdat een hele reeks nieuwe instellingen moet worden opgericht, waaronder een nationale bank, ambassades en wellicht een eigen leger.

De instituties in Kosovo die de afgelopen jaren onder UNMIK (het bestuur van de Verenigde Naties) georganiseerd werden, zijn allesbehalve klaar voor onafhankelijkheid. Het is enkel dankzij de intensieve bemoeienis van de internationale gemeenschap dat het project nog geen schipbreuk lijdt.

De gevolgde aanpak bewijst in ieder geval dat het opstarten van een democratie geen sinecure is, zeker niet na een conflict dat resulteerde in het versneld uiteenvallen van de bestaande sociale cohesie en een regime van totale wetteloosheid. En tot slot blijft er het feit dat de overgang van een rurale samenleving naar de eenentwintigste eeuw ook in dit deel van de wereld hard aankomt. Veel Albanezen hebben het moeilijk om zich aan te passen aan de snel veranderende werkelijkheid en het feit dat niet langer de clan of de locale gemeenschap, maar Pristina de wetten voorschrijft.

De positie van de Kosovo-Serviërs

Game over'. Ze zijn het beu, de Kosovo-Serviërs, oorlogsmoe. Ze lijden aan een collectieve depressie die zich vertaalt in een toegenomen aantal zelfdodingen bij jongeren uit de middenklasse. Behalve de nationalistische partijen, gelooft niemand in alle redelijkheid nog dat Kosovo binnen Servië een toekomst heeft. In regeringskringen in Belgrado is men het er over eens dat men Kosovo alleen al om economische redenen beter kwijt dan rijk is. Het zijn echter enkelingen die dat ook publiekelijk durven toe te geven. Het is één ding binnenskamers een mening te hebben, het is iets anders om die ook publiekelijk te verkopen. Zelfs President Boris Tadic blijft uitermate vaag wanneer het erom gaat de bocht in het beleid voor te bereiden.

In Kosovo zelf wensen de Serviërs enkel nog in vrede te leven, zonder de permanente psychologische druk van mogelijk nieuw geweld en blijvende onveiligheid. Tekenend is dat de hardline nationalisten aan de Servische Universiteit van Mitrovica de duimen hebben gelegd tegen de door Otpor gesteunde studentenvereniging, hetzelfde Otpor dat in Oktober 2000 een sleutelrol speelde bij het omverwerpen van het Milosevic-regime.

Als Serviër leven in Kosovo blijft problematisch. Ook al garandeert de internationale gemeenschap de vrijheid van beweging in heel Kosovo, als Serviër blijft het steeds een avontuur rond te trekken buiten de veilige begrenzing van de eigen gemeenschap omdat het minste incident tot bloedvergieten kan leiden. Een van de vele interne vluchtelingen (internally displaced persons), vertrouwde mij onlangs toe: “Ik wil alleen de garantie van de internationale gemeenschap dat mijn huis niet voor de derde keer verwoest wordt.” Een garantie die niemand vooralsnog kan geven.

De internationale gemeenschap heeft er de afgelopen jaren hard aan gewerkt om de rechten van de minderheden te garanderen. Bij gebrek aan een goed functionerende politie en gerechtelijk systeem blijft dit echter ijdele hoop. De regionale tv-zender van de Serviërs, TV-Most, slaagde er bijvoorbeeld niet in om een licentie te verwerven voor heel Kosovo, ondanks het feit dat de drie andere zenders die over heel Kosovo actief zijn, met uitzondering van de publieke omroep, die een beperkt aanbod aan Servische programma's heeft, uitsluitend in het Albanees uitzenden. Ook de internationale gemeenschap is vooralsnog niet geneigd om de Serviërs bij hun rechtmatige vraag te steunen; ze ziet dit probleem zelfs niet als een vorm van discriminatie.

Bij internationals die in Pristina actief zijn, is er dikwijls weinig begrip voor de positie van de Servische minderheid. Men identificeert zich daar nog steeds met de Albanese slachtofferpositie eind jaren negentig, terwijl nu de andere kant in het conflict als zwakste partij bescherming nodig heeft. In Pristina is men zich onvoldoende bewust van het feit dat het uitsluitend te danken is aan de stevige financiële injecties door Servië, dat er nog Serviërs in de enclaves en in het noorden van Kosovo aanwezig zijn. Het voorbeeld van het Servische noorden van Kosovo spreekt boekdelen. Na afloop van het conflict in 1999 werd deze regio ongemoeid gelaten, zodat het merendeel van de Servische instellingen, dikwijls ten onrechte parallelle instellingen genoemd, gewoon bleef voortbestaan. Het is deze houding van desinteresse vanwege de internationale gemeenschap, die naast een aantal onopgehelderde moorden uiteindelijk de aanleiding vormde voor het starten van een boycot. De internationale gemeenschap schrok plots wakker en trachtte middels quick impact projects (kleine projecten die op korte termijn zijn te realiseren) de schade enigszins te beperken.

Weinigen echter realiseren zich dat het probleem veel dieper zit: de Serviërs hebben niets te verwachten van Pristina. Zij zijn geen vragende partij om onafhankelijk te worden van Belgrado. Zeker in het noorden is men er vast van overtuigd dat alle goede dingen, zoals elektriciteit 24 uur per dag, nieuwe scholen en investeringen in de gezondheidszorg en nieuwe wegen, van Belgrado komen, terwijl alle slechte dingen, zoals water (ondrinkbaar en slechts halve dagen beschikbaar), onvoldoende financiële middelen voor de gemeenten, nauwelijks investeringen in infrastructuur, van Pristina komen. Wie een mooi Servisch pensioen heeft of een dubbel maandloon betaald door Servië om de moeilijke leefomstandigheden te compenseren, moet wel goed gek zijn om daarvan afstand te doen en genoegen te nemen met een habbekrats uit Pristina. Bovendien, Serviërs zijn Serviërs, Servië is hun thuisland, dus waarom zouden ze daar weg willen? Het afsplitsen van het quasi uitsluitend door Serviërs bewoonde deel van Servië heeft veel weg van de ultieme vernedering die België de Duitsers aandeed door na de Eerste Wereldoorlog nog snel een stukje Duitsland in te pikken.

Ook merkwaardig klinkt de uitleg van de leden van de Contactgroep, dat de grenzen niet veranderd mogen worden en dat heel Kosovo van Servië zal worden afgesplitst. De logica lijkt zoek: enerzijds wijzigt men de grenzen van Servië, anderzijds bevestigt men dat grenzen niet gewijzigd mogen worden, waarbij men ook nog eens vergeet dat een groot deel van het noorden van Kosovo tot het einde van de jaren zestig bij Servië hoorde, maar bij Kosovo werd gevoegd om zo aanspraak te kunnen maken op het steunfonds dat Joegoslavië in 1964 voor het verpauperde Kosovo oprichtte.

De andere gemeenschappen

De Turken, Gorani, Roma, Bosniaks en andere minderheden houden zich gedeisd en trachten zo goed en zo kwaad mogelijk met de Kosovo-Albanezen in vrede te leven. Dat ze er daarbij dikwijls het zwijgen aan toe doen heeft zijn redenen, zoals mij door een Kosovo-Turks parlementslid werd toegelicht: “Wij kunnen toch de veiligheid van onze eigen gemeenschap, familie en vrienden niet op het spel zetten door ons openlijk te verzetten tegen maatregelen die indruisen tegen ons belang als minderheid.” In deze atmosfeer van gedwongen knikken en zwijgen, lijkt het alsof de niet-Servische minderheden steeds instemmen met de meerderheid.

Groot-Albanië

Het spook Groot-Albanië waart nog steeds rond. De inwoners van het toekomstige Kosovo hebben vandaag de dag geen Kosovaarse identiteit. Het zijn Albanezen, die bij ieder trouwfeest en manifestatie en bij het voltooien van elke nieuwe woning boven op het dak de Albanese vlag plaatsen. Zij noemen zichzelf Albanezen. Hetzelfde gaat uiteraard op voor de Serviërs. Een hooggeplaatste Albanees vertrouwde mij ooit toe dat Groot-Albanië uiterlijk na integratie van de regio in de Europese Unie zal worden gerealiseerd, door een Albanese taalregio tot stand te brengen. Niemand kan of wil echter uitsluiten dat Groot-Albanië er al eerder komt. Voor de internationale gemeenschap is dit het echte dilemma: door het aanbieden van de onafhankelijkheid voor Kosovo is de stabiliteit in de regio allesbehalve gegarandeerd. Integendeel, de vraag is niet of, maar waar het volgende conflict zal losbarsten: meest waarschijnlijk in Macedonië, al maken ook Zuid-Servië en het Albanees sprekend deel van Montenegro een goede kans. Per slot van rekening blijft de interne eenheid van de Albanese gemeenschap groter dan de druk van de internationale gemeenschap om middels allerlei complexe akkoorden nieuwe grenzen vast te leggen die niet met bepaalde etnische gevoeligheden stroken.

Europa

Onafhankelijkheid of niet? Het is niet voor het eerst dat deze vraag opduikt in delen van het voormalige Joegoslavië. De EU ziet onafhankelijkheid en het tot stand brengen van nieuwe natiestaten als een opstapje naar Europese integratie. Het getuigt echter van een ontstellend gebrek aan visie en creativiteit om gebieden als Montenegro en nu ook Kosovo een negentiende-eeuws concept aan de hand te doen dat elders volledig achterhaald is. Pas wanneer de nieuwe natiestaten hun deugdelijkheid bewezen hebben, zullen de toegangsdeuren tot de EU worden geopend. Dergelijke aanpak getuigt vooral van de middelmaat van onze Europese politici en van het feit dat men er zelfs in de Europese achtertuin, die Zuidoost-Europa is, niet in slaagt de interne tegenstellingen te overbruggen en uit te pakken met een vernieuwende uitdagende visie, een project dat mee de toekomst van het volledige Europese project kan veilig stellen.

Peter Vanhoutte
De auteur is gewezen Belgisch federaal volksvertegenwoordiger en momenteel in Kosovo actief als politiek adviseur.



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

- Proliferatie -

Het geval Noord-Korea

De nucleaire test van Noord-Korea van begin oktober vestigde de internationale aandacht weer eens op een voor de publieke opinie grotendeels onbekend feit: namelijk het voortbestaan van het kernwapenprobleem, waarvan we met zijn allen dachten dat het wel verdwenen zou zijn aan het einde van de Koude Oorlog. De kernproef illustreerde niet alleen dat dat niet het geval was, maar signaleerde ook een veel groter probleem: namelijk de proliferatie van kernwapens naar steeds meer landen.

Het geval Noord-Korea maakte ook iets anders duidelijk: dat de kernwapenstaten er in geslaagd zijn om de aandacht af te leiden van hun eigen omvangrijke nucleaire arsenalen en hun verplichtingen om tot nucleaire ontwapening te komen. Tijdens de deels kunstmatige crisis rond Iran werd dat geïllustreerd door de mislukking van de toetsingsconferentie van het Non-proliferatieverdrag (NPV) in New York, in mei 2005. Op zulke conferenties worden de oorspronkelijke afspraken geëvalueerd. Het beleid van de formeel erkende kernwapenstaten (VS, Rusland, Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en China) is om vast te houden aan kernwapens, terwijl zware middelen worden ingezet om te verhinderen dat andere landen ze krijgen. Met dien verstande dat er uitzonderingen worden gecreëerd. Drie daarvan zijn India, Pakistan en Israël: elk in het bezit van omvangrijke kernwapenstrijdkrachten, die gebouwd konden worden dankzij substantiële hulp voor hun nucleaire programma's door de oorspronkelijke vijf, of hun bondgenoten zoals Noorwegen en Canada. Geen van de drie hebben het NPV ondertekend; ze varen een eigen nucleaire koers, die gehonoreerd wordt met de facto erkenning, ontheffing van strafmaatregelen of sancties en, zoals bij het recentelijk in het Amerikaanse Congres aangenomen nucleaire verdrag met India, zelfs met een beloning. Dat verdrag maakt het mogelijk om het civiel-nucleaire programma van India te steunen, waardoor de eigen middelen van dit land (zoals uraniumvoorraden) vrijkomen voor de uitbouw van het kernwapenarsenaal. De overeenkomst is het gevolg van Amerikaanse buitenlandspolitieke overwegingen gericht op de vorming van een strategisch bondgenootschap tegen China, en staat in scherp contrast met de behandeling van Iran. Dat laatste land is een ondertekenaar van het NPV maar wordt beschuldigd van militair-nucleaire aspiraties. Volgens het internationale inspectieorgaan, het Internationale Atoomagentschap (IAEA) is er geen bewijs daarvoor. Ook in die confrontatie spelen Amerikaanse strategische overwegingen (controle over de olievelden) een belangrijke rol.

Mislukte test

Noord-Korea is een geval apart: nadat het in 1995 lid werd van het NPV kwamen er onderhandelingen op gang tussen Noord-Korea, omringende landen en de VS, om er voor te zorgen dat het Noordkoreaanse nucleaire programma civiel bleef. In het zogenaamde KEDO-verdrag werden afspraken gemaakt om nucleaire reactoren te leveren die minder buikbaar waren om kernwapens te bouwen, en werd ook andere steun toegezegd, zoals de leverantie van niet-nucleaire brandstof, om de energievoorziening in Noord-Korea te ondersteunen.

Het verdrag werd slechts met grote vertraging uitgevoerd. Het door de Republieken beheerste Amerikaanse Congres verhinderde de financiering van de beloofde brandstofleveranties. De bouw van de reactoren liep vertraging op. Toen de regering Bush in 2001 met steun van een voortgezette Republikeinse meerderheid in het Congres aantrad, werd alras een nieuw Amerikaans beleid zichtbaar. De beruchte toespraak van president Bush van januari 2002, waarin Noord-Korea werd gekenschetst als onderdeel van een ‘as van het kwaad' (samen met Iran en Irak) symboliseerde de nieuwe harde lijn, die in feite al in werking was gesteld. De onderhandelingen van 2002, bedoeld om het KEDO-verdrag alsnog uit te voeren, faalden toen de VS-onderhandelaar Kelly Noord-Korea beschuldigde van de bouw van een geheim verrijkingsprogramma. Als NPV-ondertekenaar mocht Noord-Korea dit (net als Iran) wel doen, maar was melding verplicht. Met deze beschuldiging, en de dubbelzinnige reactie van Noord-Korea die leek te bevestigen dat men een verrijkingsprogramma bezat, werd een keten van gebeurtenissen op gang gezet die uitmondde in het ontbinden van het KEDO-verdrag, de verwijdering van de meetinstrumenten van de IAEA uit de Noordkoreaanse nucleaire installaties en het opzeggen van het NPV door Noord-Korea in februari 2003. Het land was daartoe gerechtigd volgens een clausule in het verdrag, maar daarmee werd ook de zwakte van het verdrag duidelijk. Elke ondertekenaar kan op legale wijze alle nucleaire technologie aanschaffen (voor vreedzaam gebruik zoals kernenergie, in overeenstemming met artikel 4 van het NPV) maar vervolgens uit het verdrag stappen en die technologie gebruiken om een kernwapen te ontwikkelen. De aard van de nucleaire technologie is immers zodanig dat het bezit en beheersing ervan de bouw van een kernbom mogelijk maakt.

Sedert het uittreden zijn er door de omringende landen en de VS, verenigd in een ‘groep van zes' (China, Zuid-Korea, Noord-Korea, Rusland, Japan en de VS), nieuwe pogingen gedaan om tot een vergelijk te komen. Noord-Korea gebruikt zijn kernwapenprogramma om meer concessies af te dwingen in de vorm van economische en technologische hulp, investeringen en voedselhulp. Aan dat laatste is grote behoefte vanwege de steeds terugkerende hongersnood. Desondanks besteedt de Noordkoreaanse regering een groot deel van haar begroting aan het handhaven van een enorm conventioneel bewapend leger en aan het bouwen van een raketstrijdmacht die inzetbaar is tegen de omringende landen. Daarnaast heeft ze nu ook met haar nucleaire programma een kernbom weten te maken. De consensus onder deskundigen is dat het daarbij ging om een mislukte test van een eenvoudig bomontwerp. Het zal nog veel werk vergen om een inzetbaar kernwapen te maken, laat staan het geschikt te maken voor inzet met een raketsysteem. Intussen exporteert Noord-Korea die raketsystemen (met conventionele koppen) naar andere landen, als een van de weinige manieren om inkomsten te genereren voor het handhaven van zijn strijdkrachten. Bovendien redeneert de Noordkoreaanse regering waarschijnlijk dat als Irak in 2003 werd aangevallen op grond van een niet bestaand kernwapenprogramma, het net zo goed een echt kernwapenprogramma kan ontwikkelen om zo een aanval af te schrikken.

Onderhandelingen en sancties

Deze exportactiviteiten zijn al jaren het doel van Amerikaanse sancties, die worden uitgevoerd parallel aan het onderhandelingsproces. Dat heeft tot gevolg dat cruciale successen in de onderhandelingen worden gedwarsboomd door het beleid van de VS. Een duidelijk voorbeeld was vorig jaar september een economische sanctiemaatregel tegen een voor de Noordkoreaanse regering belangrijke bank in Macao vlak nadat de ‘groep van zes' tot overeenstemming was gekomen over een verklaring voor nucleaire ontwapening van het Koreaanse schiereiland. Na de éénzijdige Amerikaanse maatregelen mislukten verdere onderhandelingen en ging de Noordkoreaanse regering over op een beproeft recept: bluf. Men voerde een reeks raketproeven uit in juli 2006 (die deels mislukte) maar in de regio onmiddellijk werden geïnterpreteerd als een dreiging.

Daarop volgde nog meer unilaterale economische strafmaatregelen (nieuwe strafwetgeving in het Amerikaanse Congres) waarop Noord-Korea op 9 oktober weer reageerde met de kernproef. De consensus in de daarop volgende VN-resolutie (VR 1718) die opriep tot versterkte sancties, was slechts schijn. China, de belangrijkste buur en bondgenoot van Noord-Korea wil geen sanctieregime helpen uitvoeren dat leidt tot de plotselinge ineenstorting van het Noordkoreaanse regiem. Zuid-Korea wil dit ook niet, en stuurt bovendien aan op een verzoeningsgezind beleid dat leidt naar hereniging. Japan en de VS hebben zo hun eigen interpretatie van de sancties. Via het Proliferation Security Initiative, een door de VS geleid informeel verbond van landen die de handel in technologie voor massavernietigingswapens wil tegengaan (Nederland doet daar ook aan mee), oefent men jaarlijks het onderscheppen van schepen op volle zee. Omdat de wettigheid van zulke onderscheppingen in internationale wateren hoogst dubieus is, kan zo'n onderschepping tot een conflict leiden. Zuid-Korea heeft dan ook geweigerd om hier aan mee te doen. Wellicht herinnert men zich het Tonkin Golf incident van 1964 toen een door de VS verzonnen aanval van Noordvietnamese schepen op Amerikaanse leidde tot een oorlogsverklaring door de VS.

Karel Koster

kaft boek 'Nucleaire bewapening nog steeds bittere noodzaak' kaft boek 'Nucleaire bewapening nog steeds bittere noodzaak'

Nucleaire bewapening nog steeds bittere noodzaak

Karel Koster beschrijft in zijn nieuwe boek “Nucleaire bewapening, nog steeds bittere noodzaak” de kernwapendreiging anno 2006. Het boek is voor € 17,50 (inclusief porto) te bestellen bij het NVMP-bureau, door overmaking van het bedrag op giro 4395340 tnv NVMP Utrecht ovv uw naam en adres en ‘Boek Nucleaire Ontwapening' of via de boekhandel ISBN: 90-75307-03-9.
Lees meer



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

- Wapenindustrie -

De JSF na de verkiezingen

Zo snel na de verkiezingsuitslagen van 22 november jl. valt er nog weinig te zeggen over de uiteindelijke regeringscoalitie, laat staan over het kabinetsprogramma. Toch is mogelijk om naar aanleiding van de meest recente ontwikkelingen rond de Joint Strike Fighter enkele scenario's te schetsen, en om een aantal belangrijke beslismomenten die de komende regeerperiode van belang zijn op een rijtje te zetten.

Allereerst werd kort na het zomerreces bekend dat het pas ontstane minderheidskabinet Balkenende-3 nog voor de verkiezingen een vervolgbesluit voor deelname aan de ontwikkeling en productie van de JSF wilde forceren, ondanks bezwaren van de grootste oppositiepartijen. Met een vrijwel zekere kamermeerderheid in het vooruitzicht hakte het kabinet niettemin de knoop door. Kennelijk bedoeld om de schijn weg te nemen dat een nieuw kabinet voor voldongen feiten zou worden gesteld, werd daarbij aangetekend dat een handtekening onder het Production Sustainment & Follow-on Development (PSFD) akkoord nog steeds niet betekende dat er daadwerkelijk gevechtsvliegtuigen werden besteld.

Dat besluit wordt namelijk door een nieuw kabinet genomen, misschien zelfs al in 2007 of 2008. Bovendien zou een nieuw kabinet indien gewenst het contract alsnog kunnen verbreken tegen betaling van de 5 miljoen euro inleggeld van het eerste jaar.

Dat kan allemaal waar zijn, de ondertekening van de overeenkomst minder dan twee weken voor de verkiezingen, bovendien als eerste van alle internationale partners in het project (waar juist van Amerikaanse zijde met het oog op de verkiezingen begrip was getoond voor uitstel tot begin 2007), laat zien hoe Balkenende c.s. erop gebrand waren om in geval van een voor hen ongunstige verkiezingsuitslag een nieuwe regering voor het vrijwel voldongen feit te stellen.

Dat wordt nog eens onderstreept door de arrogantie waarmee defensie een haar onwelgevallige rapportage van de Algemene Rekenkamer terzijde schoof. In de week vóór de Tweede Kamer zou debatteren over het kabinetsbesluit voor de PSFD liet de Rekenkamer namelijk haarscherp zien dat er nog altijd grote financiële risico's aan de JSF deelname kleven. Bovendien constateerde de Rekenkamer dat de totale programmakosten in minder dan tien jaar ruim verdriedubbeld zijn. Werd in 1999 nog 4,5 miljard euro begroot voor aanschaf en exploitatie van 114 toestellen, anno 2006 komt die som voor ‘slechts' 85 vliegtuigen uit op 14,6 miljard! Ook concludeerde de Rekenkamer dat de beoogde hoeveelheid orders uit de vorige fase van System Development and Demonstration (SDD) niet is gehaald, terwijl die maatgevend zou zijn voor de in de komende decennia te behalen orders voor de Nederlandse industrie. Staatssecretaris Van der Knaap van defensie vindt het rapport echter een product van “halve waarheden en onvolledige informatie”.

Op het moment van schrijven is vooral sprake van CDA/PvdA coalities met SP dan wel ChristenUnie, dat levert nu twee verschillende scenario's op. In het geval van een coalitie met CU domineren JSF voorstanders, in het geval van een kabinet met SP ligt dat uiteraard andersom. In beide gevallen heeft de PvdA echter een dure verkiezingsbelofte hoog te houden. Defensiewoordvoerder Luuk Blom zei eerder dit jaar in het weekblad Intermediair over een nieuw kabinet: “Onder de PvdA wordt er niet één JSF gekocht. Dat wordt een hard punt in het verkiezingsprogramma.” Hoe hard dat in de kabinetsonderhandelingen wordt gespeeld moet vooralsnog blijken. Op meer dossiers moeten tegengestelde posities gladgestreken worden en dus valt er de nodige koehandel te verwachten.

Praktisch gezien is uitstappen in alle mogelijke kabinetsvariaties een vrijwel onmogelijke optie: een vrij ruime meerderheid in de Tweede Kamer steunt voortgang van de JSF. Vóór de verkiezingen hebben de fracties links vanaf de D66 steeds verkondigd uit de JSF te willen stappen. Samen met mogelijke steun van de Partij voor de Dieren is dat deel van de Kamer goed voor 70 zetels, tegenover 80 voor de JSF-fans. Wat dat betreft kunnen de Nederlandse luchtmacht en de wapenindustrie als belangrijkste belanghebbenden voorlopig comfortabel achteroverleunen.

De komende twee jaar is vooral de stabiliteit van het nu te formeren kabinet een factor van belang voor het verdere verloop. Onder de huidige omstandigheden valt pas aan een weg terug te denken wanneer CDA of VVD aan de JSF gaat twijfelen. Gezien de fanatieke wijze waarop die partijen hun keuze voor de JSF verdedigen valt dat nauwelijks te verwachten. Pas na verkiezingen met een linkse kamermeerderheid kan de hoop op een wijze beslissing om af te zien van de volslagen onzinnige aanschaf van deze peperdure moordmachines werkelijkheid worden.

Frank Slijper

voor meer JSF informatie zie www.stopwapenhandel.org



JSF - de stand van zaken:

- Eind 1997, vlak na het failliet van Fokker, betaalde Paars-1 al 68 miljoen euro aan het Nederlandse bedrijfsleven om zich te kunnen positioneren binnen het JSF-project. Die subsidie is onderdeel van een grote impuls voor de Nederlandse vliegtuig(onderdelen)bouw; nog eens 168 miljoen euro komt beschikbaar om bedrijven de kans te geven orders bij Airbus te verwerven.

- Met het akkoord voor deelname aan de ontwikkeling (de zgn. SDD-fase) van de JSF wordt nog eens 845 miljoen euro uit de staatskas getoverd. Dit is meteen het eerste verlies. De contributie aan de Amerikanen van 800 miljoen dollar is toen afgedekt door gunstig geachte termijndollars (à 1,06 euro). Kort erna is de dollar sterk ingezakt waardoor uiteindelijk enkele tientallen miljoenen euro's zijn verloren. Pas in 2008 wordt bekend in welke verhoudingen het bedrijfsleven de staat gaat terug betalen en of de beloofde volledige kostendekking gerealiseerd kan worden.

- In een derde stap heeft het minderheidskabinet Balkenende-3 daags voor de verkiezingen de handtekening gezet onder een vervolgcontract voor deelname aan de JSF, het zogeheten Production Sustainment & Follow-on Development (PSFD) Memorandum of Understanding (MoU). Hoogte van die kostenpost bedraagt vooralsnog ‘maximaal' 586 miljoen dollar. Bij uitstappen van partnerlanden of andere onvoorziene omstandigheden kan het plafond alsnog worden opgehoogd.

- Voor de jaren 2007-2012 staat bij de aanschaf van drie testtoestellen 317 miljoen euro begroot. Die optie is de afgelopen maanden opeens naar voren gebracht. Over definitieve aanschaf daarvan wordt mogelijk al komend jaar besloten. Groen licht maakt een definitieve keus voor de JSF praktisch onafwendbaar.

- Bij een besluit over de aankoop van de testtoestellen volgt in de komende twee jaar mogelijk ook het definitieve aanschafdebat. Gezien de mate waarin Nederland zich al financieel aan de JSF heeft gecommitteerd, zal dat debat gereduceerd worden tot de getallen: hoeveel toestellen zullen minder besteld worden dan de 85 die tot nu toe als leidraad worden aangehouden. Die discussie zal plaatsvinden op basis van de dan bekende kostprijs, terwijl de echte kostprijs pas veel later - wanneer de ontwikkelings- en testfase volledig zijn afgerond en wanneer grootaandeelhouder VS definitieve bestellingen heeft geplaatst - definitief vast zal komen te staan. Die twee factoren, test en bestelling, zijn van doorslaggevend belang voor de uiteindelijke prijs. In deze fase valt voor de JSF tegenstanders te hopen dat aan de Balkenende heerschappij een einde is gekomen en een links meerderheidskabinet in wijsheid zal besluiten af te zien van de aanschaf van gevechtsvliegtuigen. Door een verlies van ruim een miljard euro te nemen wordt tegelijk een jaarlijkse begrotingswinst van een paar honderd miljoen euro geïncasseerd.



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

- Pannerdens beleg -

Het leger kan de kazerne in

De krakers en de beherende Stichting Fort Pannerden zijn het eens over het toekomstige beheer van het herkraakte fort Pannerden. De afspraak is dat vier personen het fort overdag en 's nachts gaan bewaken en beheren. Verder kunnen de rondleidingen zoals gegeven sinds 2000 weer hervat worden. Je zou kunnen zeggen dat het leger dat bij een eerdere ontruiming grootschalig is ingezet, weer de kazerne in kan. Helaas is daar nog geen zekerheid over, een kostenverslindende ontruiming dreigt nog steeds. De stichting wil eerst dat de gemeente Lingewaard en eigenaar Staatsbosbeheer zich achter de renovatieplannen van de stichting scharen en de eigen plannen laat varen. Bovendien moet de vordering van 70.000 euro worden ingetrokken. Deze kostenpost is na de eerdere ontruiming ontstaan, doordat buiten de stichting om korte tijd bewaking is aangetrokken. Het wachten is dus op de gemeente en Staatsbosbeheer. Tot die tijd blijft het fort hermetisch afgesloten en zijn alleen wandelingen rondom het fort mogelijk.

foto spandoek bij fort Pannerden foto fort Pannerden foto wegwijzer naar Pannerden
foto fort Pannerden luchtfoto fort Pannerden
luchtfoto fort Pannerden
foto fort Pannerden

Tekst en foto's: Joop Blom.
Luchtfoto's overgenomen van Indymedia
Klik op bovenstaande foto's om een grotere versie te zien.
Meer info: www.fortpannerden.nl, www.indymedia.nl en www.projectfortpannerden.blogspot.com/


Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

- Wapenhandel -

Openbaarheid rond wapenexporten
Transparantie is geen doel, maar een middel

In november 2006 kwamen twee nieuwe overzichten rond Nederlandse wapenexporten beschikbaar. De een geeft de hoeveelheid feitelijk geëxporteerde wapens (realisaties) per jaar en bestemming weer. De ander is de een overzicht van de gemelde doorvoer in 2005. In beide gevallen gaat het om een uitbreiding van de beschikbare wapenexportgegevens. Een evaluatie en reactie.

Eveneens in november vond bij het Stockholm International Peace Research Institute (SIPRI) een bijeenkomst plaats over de zogenaamde transparantie rond wapenexporten. Al enige jaren proberen wetenschappers en NGO's hier meer grip op te krijgen. Medewerkers van vredesonderzoeksinstituten als SIPRI, Bradford University, PRIO uit Noorwegen, GRIP en het Vlaamse Vredes Instituut (beide uit Brussel), maar ook NGO's met een onderzoekscapaciteit zoals Amnesty International, Saferworld en Transparency International zaten in Zweden samen met mensen uit actieonderzoeksgroepen, waaronder de Campagne tegen Wapenhandel, rond de tafel om hier aan te werken.

Werken aan transparantie is overzichtelijk en meestal weinig spectaculair werk. Na een aantal jaren ken je het veld - de ambtenaren, andere activisten - dat zich er mee bezighoudt en de inhoudelijke en politieke mogelijkheden en onmogelijkheden. Vervolgens ontstaat een routine op grond van al dan niet bewuste en in de loop van de tijd vergeten keuzes. Doordat een klein en stabiel kringetje mensen zich ermee bezig wordt het niet zo snel duidelijk dat die routine ook wel eens bijgesteld moet worden. De activiteiten rond wapenhandel zijn flink uitgebreid in de afgelopen tien jaar. Landmijnen werden uitgebannen, corruptie wordt aan de orde gesteld, wapenmakelaars worden kritisch gevolgd, voorraadbeheer met name in Oost-Europa is een belangrijk thema geworden en hele groepen wapensystemen (bijvoorbeeld clusterwapens) worden geproblematiseerd. Dat moet ook voor de eisen rond transparantie gevolgen hebben.

Frisse wind

Voor de transparantiebijeenkomst bij SIPRI van 23 en 24 november was bepaald dat alles anders moest. De bijeenkomst werd nauwelijks gebruikt voor uitwisseling van informatie en contacten, zoals gebruikelijk in internationale vergaderingen, maar vooral als frisse wind. “Transparantie is geen doel, maar een middel.” Het is een frase die je heel vaak tegenkomt in officiële en maatschappelijke publicaties over wapenexporten. Zou het dan niet zinniger zijn eerst de doelen te bepalen voor het bestuderen of beperken van wapenhandel en vervolgens vast te leggen welke gegevens daarvoor publiekelijk beschikbaar moeten zijn. Dit is een simpele en voor de hand liggende gedachte. Echter ook een simpele gedachte moet worden uitgesproken om als concept voor gezamenlijk of individueel handelen verder ontwikkelt te kunnen worden. Dat gebeurde hier in een vergadering van wetenschappers en activisten. Bovendien werd door een brede aanpak voorkomen dat het stokpaardje van de een dat van een ander zou verdrijven, vrijwel alle invalshoeken kwamen aan de orde in een tijdsbestek van twee dagen.

Allereerst werd een achttal doelen vastgesteld voor controle op wapens, inzet was het onderwerp te verbreden naar het hele leven van een wapen (dus ook planning, productie, opslag, gebruik en tenslotte vernietiging). Vervolgens konden per onderwerp de noodzakelijke gegevens opgesomd worden. Bijvoorbeeld: wat is nodig om te controleren of wapens hun eindbestemming bereiken, wat is nodig om corruptie te bestrijden (wapenhandel is samen met grote infrastructurele projecten de meest corrupte economische sector), wat om de risico's van inzet bij mensenrechtenschendingen in te kunnen schatten en vermijden? Dit leidt tot een schema dat een leidraad is bij het stellen van prioriteiten en beleid.

Er werd gezocht naar optimale eisen waaraan transparantie in alle genoemde gevallen zou moeten voldoen. Bij het doel ‘gevaarlijke wapenopbouw vermijden' werd bijvoorbeeld gesteld dat een rapportage zou moeten worden verstrekt waar een aankoop toe dient. Bijvoorbeeld land X wil 50.000 nieuwe geweren kopen, maar waarvoor zijn ze bedoeld? Dit zou een op schrift gestelde toevoeging bij een wapenexportvergunning moeten zijn, waardoor in principe controle op de reden van levering mogelijk wordt.

De lat hoog leggen heeft ook nadelen. Hoe hoger de lat hoe beter de resultaten, het klinkt heel mooi maar kan ook onpraktisch zijn. In Nederland heeft de Campagne tegen Wapenhandel voorgesteld bij rapportage rond doorvoer niet de financiële waarde, maar de aantallen doorgevoerde wapens vrij te geven. Dit is voor het bereiken van veel doelen en het bestuderen van de gegevens veel nuttiger informatie dan de financiële omvang ervan. Op grond van jarenlange ervaringen is gebleken dat een verzoek om beide gegevens, hoe gerechtvaardigd ook, vanwege vrij onzinnige redenen, vrijwel nooit wordt gehonoreerd. Wij hebben daarom met succes onze eisen bijgesteld.

Het is overigens zeer stimulerend om te zien hoe mensen uit officiële en gerenommeerde vredesinstituten met groot gemak over eisen aan transparantie praten die hier in Nederland onmiddellijk afgeschoten worden en waarvoor je in de partijpolitiek weinig medestanders voor kan vinden. Dit zal zich ook vertalen in ons werk op het gebied van openbaarheid.

Doorvoer

Het verzoek om de financiële waarde te laten vervallen in rapportages over wapendoorvoer en deze te vervangen door aantallen is door de ministeries van Financiën en Economische Zaken overgenomen in de wapendoorvoerrapportage. Het betreft hier een weergave van wapendoorvoer die hetzij een consent kreeg (als het onder de WWM, de Wet Wapens en Munitie valt) of die gemeld is (als ze onder de IUW, de In- en Uitvoerwet valt). In augustus werd voor het eerst uit deze rapportage gepubliceerd. Het betrof de doorvoer van wapens en wapenonderdelen naar Israël. Door het opnemen van aantallen weten we dat in veertien maanden tijd 120 miljoen slaghoedjes naar Israël gingen. Een voorbeeld dat aantoont dat de kwantiteit er bij een beoordeling van doorvoerleveranties duidelijk toe doet.




Meldingen doorvoer van militaire goederen via Schiphol naar Israël in 2005
Aantal Aantal
leveringen
Soort Type aanduiding Land van herkomst
112.893.125 31 Slaghoedjes   VS
45.279 10 Ontstekers - VS
3.013 1 Ontstekers voor 108mm tankmunitie VS
76 1 Ontstekers voor geleideraketten VS
108 1 Electrische ontstekers   VS
17.102.358 10 Munitie   VS
39.900 1 Patronen kal. 5,7x28 VS
20 1 Patronen   VS
15.000 1 Bullets   VS
7.150 1 Patronen kal. 37mm VS
100 1 Munitie, ontstekers   VS
44.600 3 Rookgranaten   VS
10.000 1 Rookgranaten kal. 37mm & kal. 40mm VS
10 4 Motoren voor geleideraket VS
2 2 Deel van geleideraket   VS
220 2 Oefengranaten   VS
47.489 1 Fakkels (Aerial flares)   VS
7.904 2 Traangasgranaten   VS
1 1 Communicatiecentrum + toebehoren Roemenië

Meldingen doorvoer van militaire goederen via Schiphol naar Israël in juni en juli 2006
Aantal Aantal
leveringen
Soort Type aanduiding Land van herkomst
32.851 2 Rookgranaten   VS
6.810.000 6 Slaghoedjes   VS
39.265 6 Patronen   VS
35.702 3 Ontstekers   VS
100 1 Flash Bang   VS
4.859.280 2 Signaalpatronen   VS
40.000 1 Patronen   Zuid-Korea
820 1 Ontstekers   Duitsland

In deze tabel zijn afzonderlijke leveringen met dezelfde benaming voor de duidelijkheid samengevoegd. Drie leveringen rookgranaten uit 2005 zijn bij elkaar opgeteld. Daar waar sprake is van type aanduidingen zijn deze gehandhaafd.

Bron: Ministerie van Economische Zaken. Meldingen doorvoer van militaire goederen naar Israël in 2005; en antwoorden op Kamervragen Kamerlid Karimi (GroenLinks), 2 augustus 2006 (BEB/HP/6057589).



Uit de rapportage blijkt eveneens dat in 2005 bijna 40.000 handvuurwapens in partijen van meer dan vijf via Nederland zijn doorgevoerd. Heel vaak gaat ook een enkel of klein aantal geweren via Nederland naar bijvoorbeeld Tanzania. Het gaat hier in de regel om jachtgeweren met een klein aantal patronen, die een jager meeneemt om groot wild te schieten, en ze zijn daarom niet bij de 40.000 opgeteld, omdat die vermoedelijk wel een militaire of politie bestemming hebben. Het is wel opvallend dat ruim een derde (631) van alle meldingen de bestemming Tanzania betreft. Het gaat daarbij nooit om meer dan een viertal geweren of een geringe hoeveelheid munitie. Andere bestemmingen in Afrika met jachtvelden, zoals Kenia (7) en Botswana (2), zijn veel minder aanwezig. Zuid-Afrika (143) is weer wel prominent aanwezig (ook doorvoer naar dit land betreft vooral jachtgeweren en munitie daarvoor).

Het overgrote deel van de meldingen betreft doorvoer met Schiphol als uitgangspunt. Het gaat om meer bijna 1400 ladingen (van de 1670) die per vliegtuig binnen komen en weer via de lucht vertrekken. Een paar ladingen vertrekken per schip of auto vanaf Schiphol naar hun volgende bestemming. Van de rest gaat het grootste deel via Rotterdam naar zijn nieuwe bestemming.

Overigens valt op dat voor een vrachtauto de termen truck, vrachtAuto, vrachtauto en VrachAuto worden gebruikt. Ook daar waar het begrip auto wordt gebruikt betreft het regelmatig een vrachtwagen. Een partij van 727 Granaatwerpers en zeven pistoolmitrailleurs past niet in een personenwagen. Vijf verschillende woorden dus voor hetzelfde vervoermiddel. Het lijkt zeikerig hierover te vallen, maar daar waar sprake is van een geautomatiseerde risicoanalyse die aan de basis van de controle staat is het te hopen dat deze gegevens foutief zijn overgetypt en niet zo aangeleverd vanuit de controlerende korpsen.

Probleem lost zich vanzelf op?

In 2002 werd een nieuwe wet op de doorvoer van kracht. Door de nieuwe wet en latere aanpassingen daarop werd het mogelijk om een ad hoc vergunningplicht op te leggen op wapens die door Nederland worden doorgevoerd en niet onder de Wet Wapens en Munitie vallen. Volgens verschillende politiek verantwoordelijken geeft dit een aanzienlijke uitbreiding van de te controleren partijen. Minister Bot sprak in oktober 2005 van tientallen verzoeken tot doorvoer per week. Het ministerie van Economische Zaken noemt in 2002 10 à 20 meldingen per week. (noot 1) In 2004 is dit gedaald tot vier doorvoermeldingen per week. Inmiddels is dat teruggelopen tot minder dan 1 per maand. In heel 2005 waren er maar 11 meldingen. Nog niet eens een procent van de gemelde wapendoorvoer. Opmerkelijk is dat in vijf gevallen in 2005 gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid een vergunningprocedure te starten. Van die vijf vinden er drie plaats binnen de elf meldingen en maar twee in de ruim 1600 doorvoerconsenten. Dat betekent in elk geval dat het controleren van de wapendoorvoer die onder de ad hoc vergunningplicht van de In- en Uitvoerwet valt een zinnige toevoeging is. Maar de vraag komt wel op hoe de scherpe daling van de verwachte en gemelde doorvoer te verklaren valt. Het heeft er alle schijn van dat de controle nog steeds niet echt op poten is gezet.

Europese gedragscode

Het Europese jaarrapport wapenexportbeleid geeft een beetje tekst over Europees beleid op het gebied van wapenexporten, maar is vooral een gigantisch grote tabel, van ruim driehonderd pagina's, waarin de cijfers die nationale overheden Brussel verstrekken over wapenexporten zijn verwerkt. Voor het overgrote deel bestaan de cijfers die Nederland betreffen - zoals de vergunningswaarde - ook in Nederland zelf, maar sinds kort staat in het Europese rapport een cijfer dat de Nederlandse overheid op nationaal niveau niet wilde verstrekken, namelijk de gerealiseerde wapenexporten per land. Zo komt via Brussel al langer gewenste informatie toch beschikbaar. Zowel inzicht in de vergunningwaarde als de realisatie ofwel daadwerkelijk gerealiseerde exportwaarde hebben een belang. De waarde van vergunningen geeft een beeld van het overheidsbeleid. De waarde van de daadwerkelijke exporten laat de waarde van wapenimporten van verschillende landen zien. Voor een controle op de effecten van wapenexporten zijn beide van belang. Nederland wilde de gegevens eerder om methodologische redenen niet verstrekken, maar doet dit na Europese druk gelukkig wel.

Conclusie

Hoewel het inzicht in de Nederlandse wapenhandel door de nieuwe gegevens aanzienlijk is toegenomen zijn er ook nog veel vragen. Sommige zullen opgelost kunnen worden door verheldering te vragen, maar een groot deel van de gewenste gegevens zal afgedwongen moeten worden. Wegens het argument dat bedrijfsvertrouwelijke gegevens niet verstrekt mogen worden, weten we niet welke verladers in Nederland wapens transporteren, of wie als wapenmakelaar optreedt. Ook weten we niet of leveranties aan een bepaald land terecht komen bij industrie, landmacht, marine of luchtmacht. Een sprekend voorbeeld van het belang van een meer exacte eindbestemming is een levering aan Saoedi-Arabië van patronen ter waarde van drie miljoen euro aan de special forces. Dit laatste gegeven is van belang maar nergens openbaar vermeld.

Voorlopig zijn we nog een eind af van een situatie waarin alle mutaties en alle actoren die een rol spelen tijdens de hele levensduur van een wapen bekend zijn, maar een echte eindbestemming in plaats van een land mag toch niet teveel gevraagd zijn. De 35 bedrijven die per jaar militaire ladingen vervoeren mogen ook best bij name genoemd worden, van de defensiegerelateerde industrie bestaat een gids met de naam van alle bedrijven, waarom dit bij doorvoer niet zou kunnen is volstrekt onduidelijk. Uiteindelijk moet er toch een systeem ontstaan waarin een transactie op verschillende plaatsen gemeld wordt, bij de exporteur, doorvoerder, opname in voorraadbeheer en door de afnemer, zodat controle door maatschappelijke organisaties mogelijk wordt.

Martin Broek

De verschillende overzichten met gegevens zijn op het internet te vinden:

Noot: Verslag van een algemeen overleg, vastgesteld 20 oktober 2005, Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30075, nr. 3; Motie van toelichting bij ‘Besluit van 19 augustus 2002, houdende de zesentwintigste wijziging van het In- en uitvoerbesluit strategische goederen (wederuitvoer van strategische goederen),' 19 augustus 2002; en Toelichting bij ‘Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken' van 29 september 2004, nr. WJZ 4059678. Overgenomen uit Martin Broek, Oxfam Novib, ‘Onzichtbare handel; Doorvoer van wapens via Nederland,' mei 2006.
Terug naar tekst



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

- Libanon -

Een echt Libanese partij

De oorlog is afgelopen, maar de verwoesting nog lang niet hersteld. Wat blijft is vooral de economische schade. Een impressie vanuit het naoorlogse Libanon.

Van 11 tot 27 september brachten drie leden van D4net* een bezoek aan Libanon. Doelen van de missie waren solidariteit te betuigen aan de slachtoffers van de recente oorlog, een beter beeld krijgen van de (politieke) situatie in het naoorlogse Libanon en contacten opbouwen met Libanese grassrootsorganisaties. De auteur van dit verslag werkt bij stichting Laka. Hij nam een geigerteller mee voor het geval er aanwijzingen zouden zijn dat het Israëlische leger wapensystemen met verarmd uranium heeft gebruikt.

We arriveren laat in de avond bij ons gehuurde appartement in een christelijke wijk van Beiroet. In de directe omgeving zijn de sporen van de burgeroorlog (1975-1990) nog goed zichtbaar, zoals bijvoorbeeld de kogelgaten in het balkon van ons appartement. Een weg een paar honderd meter verderop maakte deel uit van de rode zone door Beiroet ten tijde van de burgeroorlog. Dat was de scheidslijn tussen de buurten met verschillende religies ofwel tussen de strijdende milities van de verscheidene facties, opgedeeld in religies. Aan beide kanten van deze weg staan nog altijd vele kapotgeschoten flats.

Ingewikkeld

Om een indruk te geven van de huidige politieke verhoudingen in Libanon eerst even een overzicht. Het Libanese parlement is nog altijd een erfenis van een overeenkomst die werd gesloten bij de totstandkoming van een bestand tussen de strijdende milities. Libanon kent geen parlementaire democratie zoals we hier in het Westen gewend zijn, maar een parlement dat is gebaseerd op een systeem waarin alle facties of clans, de vroegere elkaar bestrijdende milities, zijn vertegenwoordigd.

De regerende Partij van de Toekomst van de (soennitische) Hariri familie, staat alom bekend om haar corruptie zoals de meeste van de 17 clans die in het parlement zijn vertegenwoordigd. De shi'itische verzetsbeweging en politieke partij Hezbollah en de Free Patriotic Movement (FPM) van de christelijke generaal Aoun willen van dit systeem af. Hezbollah heeft het streven naar een islamitisch kalifaat al lang afgezworen, omdat het beseft dat dit geen haalbare optie is in multireligieus Libanon.

Zowel Hezbollah als de FPM wil een parlementair stelsel met een evenredige volksvertegenwoordiging, zoals we dat hier in het Westen kennen. Het huidige ingewikkelde kiesstelsel van Libanon zorgt ervoor dat niet het aantal stemmen op zich betekent dat je de meerderheid haalt. Beide partijen claimen 30% van de bevolking te vertegenwoordigen en zouden dus samen een meerderheid hebben met ongeveer 85 van de 128 zetels. Toch hebben ze bij de laatste parlementsverkiezingen slechts 56 van de 128 zetels gekregen.

Na de terugtrekking van Syrië uit Libanon keerde generaal Aoun vorig jaar terug uit een jarenlange ballingschap in Frankrijk. Zijn beweging is tegen elke buitenlandse inmenging in Libanon. Dit in tegenstelling tot de14 maart-beweging, die pro-westers is en anti-Syrisch, anti-Iraans en anti-shi'itisch.

Hezbollah wordt gesteund door Syrië en Iran, wat overigens niet wil zeggen dat het de agenda van deze landen uitvoert. Evenmin als Israël, dat ruime steun uit de VS ontvangt, haar agenda door de VS laat bepalen.

Evacuatieplannen

De eerste dag brengen we een bezoek aan Dahia, de wijk in het zuiden van Beiroet, die beschouwd kan worden als het centrum van Hezbollah in Libanon. Hoge betonnen flats staan er dicht op elkaar. De wijk is zwaar gebombardeerd, het centrale gedeelte is vrijwel geheel weggevaagd. Waar we ook kijken, zien we dat er hard wordt gewerkt om de puinhopen op te ruimen. Het is moeilijk voor te stellen hoe het er hier een maand eerder uit moet hebben gezien, er is al veel opgeruimd.

Ahmed, de chauffeur van het busje waarmee we de komende dagen in het zuiden van Libanon rondreizen, heeft de bombardementen op Dahia van nabij meegemaakt. Hij is vanaf de eerste minuut betrokken geweest bij de evacuatie van mensen uit Dahia. Toen het Israëlische kabinet het besluit nam om aan te vallen, besefte Hezbollah dat er onmiddellijk maatregelen moesten worden genomen. De strategie van het Israëlische leger bood ruimte: eerst werden 's nachts de bruggen gebombardeerd. De daaropvolgende avond en nacht begonnen de aanvallen op de woonwijken van Dahia. Daardoor was er voldoende tijd om iedereen te evacueren.

Hezbollah wist dat er een dag zou komen dat Israël zou aanvallen. Na de Israëlische terugtrekking uit Libanon in 2000 heeft Hezbollah gewerkt aan structuren om evacuatieplannen te kunnen uit te voeren. Groot probleem was de grote concentratie van geëvacueerde mensen die opgepropt in scholen zaten. Om dit probleem enigszins te verhelpen werden de mannen in één groep ondergebracht en vrouwen en kinderen in een andere groep. Volgens Ahmed was het een zware periode voor de gezinnen. Er waren grote problemen en het was erg moeilijk om enige privacy te krijgen. Daarnaast was er het gevaar van verspreiding van besmettelijke ziekten. Met name jonge kinderen kregen last van ziektes.

Generaal Aoun heeft met Hezbollah een pact gesloten. De christenen van de FPM waren zeer behulpzaam voor de bevolking van Dahia en openden hun huizen voor de vluchtelingen. Libanon kent vele soorten christenen, grofweg in te delen in orthodox, katholiek en protestant. De grootste groep zijn de Maronitische christenen, oosters katholieke volgelingen van de patriarch Maron uit de vijfde eeuw. De meeste Maronieten zijn loyaal aan Aoun. Een kleine groep Maronieten heeft rechtsextreme opvattingen en is loyaal aan Geagea, de leider van de belangrijkste spinterngroep die is voortgekomen uit de falangisten.

Schroot

's Avonds rijden we naar het zuiden van Libanon, naar het dorp Aarab-Salim, dat een paar dagen onze uitvalsbasis zal zijn. De volgende ochtend rijden we naar Sour (Tyrus) om een toegangspas te verkrijgen voor de meest zuidelijke gebieden. Onderweg en later verder naar het zuiden zien we steeds hetzelfde beeld: gebombardeerde bruggen (170 in heel Libanon), kapotte GSM-zenders, uitgebrande benzinestations, kapotgeschoten huizen. De drie roadblocks onderweg passeren we zonder controle. Tegemoetkomend verkeer bevat meer en meer VN-voertuigen. In Sour hangen de winkelstraten vol met affiches van Hezbollah-leider Hassan Nasrallah.

Algemeen chirurg Abdul Nasrharran van het Jabal Amel ziekenhuis in Sour maakte als chirurg zijn derde oorlog mee, na de eerdere twee in 1993 en 1996. Hij ziet dezelfde soort verwondingen, maar nu met als gevolg veel amputaties vanwege onherstelbare vasculaire verwondingen, op hun beurt weer veroorzaakt doordat vervoer van gewonden door bombardementen op wegen en bruggen niet mogelijk bleek. Sommigen konden pas na drie dagen worden vervoerd. Hij spreekt ook over mensen met verwondingen door scherven die zich als schroeven het lichaam hebben ingedraaid. Ook heeft hij metalen schrootdelen gevonden. Bij de twee vorige oorlogen is hij dit niet tegengekomen.

Gedurende de oorlog zijn hier ongeveer 800 gewonden binnengebracht. 400 daarvan moesten onder algehele narcose worden geopereerd, 400 konden worden behandeld op de Eerste Hulp. Van die 800 gewonden zijn er in zijn ziekenhuis zeven overleden.

Dokter Nasrharran verklaart het hoge aantal slachtoffers uit de manier van bombarderen. Korte tijd na de eerste aanval, als veel burgers ter plekke waren om hulp te verlenen, volgde een volgende.

Nog iedere dag vallen er gewonden door clusterbommen, sinds het eind van oorlog zijn alleen in dit ziekenhuis al 40 slachtoffers binnengebracht.

Op scherp

In vrijwel alle dorpen die we in het zuiden van Libanon aandoen treffen we schade aan van de recente oorlog. We troffen geen enkel dorp aan waar geen huizen waren beschadigd. Elke eigenaar van een verwoest appartement krijgt van Hezbollah 10.000 dollar uitgekeerd, goed voor een jaar huur, meubilair en herinrichting. Voor beschadigde huizen is een bedrag van maximaal 6000 dollar beschikbaar afhankelijk van de geleden schade.

Beint-Jbeil was tijdens de oorlog het centrum van het verzet en heeft een sterke symboolwerking, net als Jenin een aantal jaar geleden in een conflict tussen Israël en de Palestijnen. Israël beweerde tot drie keer toe het dorp te hebben veroverd, maar dat blijkt nooit te zijn gebeurd. Inslaggaten van munitie lijken eerder te duiden op geschut van helikopters dan van geweren. Ook het hoofd van het streekziekenhuis, Fouad Taha, spreekt tegen dat Israëlische soldaten in het centrum van het dorp zijn geweest.

Dit ziekenhuis ligt precies aan de rand van het geheel aan puin geschoten centrum van het grote dorp. Ook het ziekenhuis zelf is geraakt door een granaat, gevolg: schade aan de OK, watertank en generator kapot. De beschadigingen aan het ziekenhuis beperkten het werk. In de laatste week van de oorlog werden alle cruciale ojecten in de stad aangevallen: water- en energietoevoer en energievoorraden. De laatste vijf dagen is bij kaarslicht gewerkt. Gedurende de oorlog verbleven 215 patienten in het ziekenhuis, naast de reguliere ziekenhuisbezoeken die ook nog plaatsvonden. Het ziekenhuis draaide met een minimale bezetting van vijf personen, waaronder dokter Taha.

Ook in dit ziekenhuis worden nog dagelijks gewonden binnengebracht als gevolg van clustermunitie. Na het gesprek neemt Taha ons mee naar buiten. In de tuin van de naastgelegen villa ligt, op 150 meter afstand van het ziekenhuis, een zware vliegtuigbom die op scherp staat, met daar omheen niet ontplofte clustermunitie.

Katrina

Na een dagje Beiroet reizen we oostwaarts richting de Bekaa vallei. Onderweg zijn we gedwongen de oude weg van Beiroet naar Damascus te nemen, omdat Israël de snelweg op diverse plekken, waaronder een lange brug, heeft gebombardeerd. Van het deel richting Syrië ontbreekt nu de helft, richting Beiroet zit precies halverwege een enorm gat. Vreemd genoeg kan het verkeer op de oude weg gewoon rijden, al zorgt het wel voor vertraging. Deze weg blijkt nergens gebombardeerd te zijn. In de Bekaa vallei zien we het zo langzamerhand vertrouwde beeld van uitgebrande bezinestations. Hoe dichter bij Baalbek hoe groter de schade. In Baalbek hebben we na enige onderhandelingen een gesprek met Hassan Raya, het regionale hoofd voorlichting van Hezbollah. Hij meldt dat meer dan 400 raketten terechtkwamen in de dorpen van de Bekaa, gebieden die veilig geacht werden voor de 61.000 vluchtelingen vanuit het zuiden en Beiroet. In totaal werden er vijf slachtingen aangericht in de dorpen rondom Baalbek, en in Nabi Chit, Ritel, El Joumallia en Char bij de grens met Syrië. De slachtoffers van deze slachtingen, door Raya steevast aangeduid als ‘martelaren', waren voornamelijk vrouwen en kinderen, in totaal 70. Verder waren voertuigen met burgers doelwit in dit gebied, waarbij 133 slachtoffers vielen en 350 gewonden.

Ook werd de economische infrastructuur ernstig getroffen. Er werden 5 fabrieken, 12 benzinestations, 30 bruggen, 10 boerderijen en veel wegen vernietigd en 15 parken en tuinen. Tien gebedshuizen werden gedeeltelijk vernietigd en op drie locaties werden ze compleet vernield. Op zes andere locaties werden onderwijsgebouwen vernietigd en werden verder 300 huizen geheel of gedeeltelijk vernietigd; ongeveer 4000 woningen werden beschadigd door de bombardementen. Dit heeft volgens Raya niet bijgedragen aan vermindering van het verzet en hulp aan het verzet in dit gebied. Hij verklaart ook dat Hezbollah in staat was een voorlopige oplossing te vinden voor de sociale problemen, iets waar grote naties niet toe in staat zouden zijn. Daarbij noemt hij de nasleep van de orkaan Katrina als voorbeeld.

Basisorganisaties

Dat de oorlog ook ernstige gevolgen heeft voor het milieu wordt duidelijk uit een gesprek met Ali Darwish, coördinator van de milieuorganisatie Green Line. De vervuiling van waterbronnen en vegetatie is een groot probleem. De fijne stof die veroorzaakt is door ingestorte gebouwen veroorzaakt duizelingen en ademhalingsproblemen bij de puinruimers. Green Line probeert gegevens te verzamelen voor een strafzaak tegen Israël bij het Internationale Gerechtshof, voor gewelddaden tegen de mensenrechten en het milieu.

Als voorbeeld noemt Darwish het bombardement op de olieterminal ten zuiden van Beiroet. Eerst werden de beschermingswanden van de olieopslag gebombardeerd. Daarna, een dag later, de opslag zelf. Slechts 5.000 ton is verbrand, de rest (70.000 ton) is in zee gestroomd. De olie in deze tanks bevatte tussen de 2 en 3% zwavel, wat betekent dat er minstens 100 ton zwavel is verbrand. Op de luchthaven van Beiroet werden kerosinetanks in brand geschoten, waarbij 65.000 ton kerosine is verbrand.

Green Line maakt deel uit van Samidoun, een bundeling van grassroots-organisaties, die van meet af aan directe hulpverlening bood aan de getroffen Libanese burgers in het zuiden van Libanon. Tijdens de oorlog werd vanuit het kantoor van Green Line medische hulp opgezet. Het was ook het centrum voor demonstraties tijdens de oorlog.

In hetzelfde gebouw was ook het kantoor van Samidoun gehuisvest. We hadden Samidoun graag al aan het begin van ons bezoek aan Libanon willen ontmoeten, maar dat bleek niet zo eenvoudig. Vlak voor onze aankomst was het kantoor om logistieke redenen verhuisd naar het zuidelijker gelegen Sour. Pas tegen het einde van ons bezoek aan Libanon hebben we een interview met Bassem Chit, die de hulpverlening vanuit Samidoun coördineert.

Deze organisatie kent een hulpverlenende tak en een politieke tak. De politieke tak bestaat uit basisorganisaties, kleine linkse en seculaire groepen, nog geen grote partij maar een beginnende beweging. Tijdens de oorlog is deze beweging gegroeid van enkele tientallen tot meer dan 600 mensen.

Voor de activisten was de hulpverlening aan de getroffen burgers in het zuiden een mogelijkheid om voor het eerst met de conservatieve shi'itische bevolking van het zuiden te communiceren. Ze werken daarbij samen met Handicap International, een wereldwijde grassrootsbeweging die bekend is geworden door haar deelname aan de campagnes tegen landmijnen en clustermunitie. De VN geeft Samidoun de goederen om te verdelen, omdat zij geen ingang in de dorpen heeft. Samidoun wordt nu door de VN erkend als organisatie die de hulpverlening in het zuiden verzorgt. Veel buitenlandse NGO's kunnen niet communiceren met de dorpelingen omdat hun medewerkers geen Arabisch spreken. Samidoun was in staat om al voedsel te distribueren nog voordat de VN er aan hadden gedacht dat dit nodig was, vanaf het begin liep het steeds twee passen op de VN voor. Veel organisaties zijn nu afhankelijk van Samidoun voor informatie over hoeveelheden en dergelijke.

Samidoun is in staat om soepel te reageren en bureaucratie te omzeilen, te zien waar tekorten zijn of juist overschotten en te komen tot een betere verdeling van goederen. Neem een dorp zonder water. De VN zal kiezen voor een grote generator die in één klap het hele dorp van water voorziet. Maar dat ding moet worden ingevoerd en dat duurt twee tot drie maanden en in die tijd is er geen stromend water. Met een kleinere generator kan water echter ook uit een andere bron worden opgepompt en met andere kleinere generatoren van huis tot huis worden verspreid. Dat is een goedkope oplossing die direct werkt, in afwachting van de komst van een grote generator. Terwijl bij de VN er geen middenweg is, het is alles of niets.

Achtergrondstraling

In het laatste weekeinde van ons verblijf brengen we een bezoek aan dr. Ali Kobeishi in het zuidelijke district Nabatijeh. Kobeishi had in augustus met een geigerteller van een lokale schroothandel verhoogde stralingsniveaus gemeten in bomkraters nabij de plaatsen Chiam en at-Tiri. Zowel uit deze kraters als van tientallen andere lokaties had hij monsters genomen. Metingen van deze monsters met de geijkte stralingsmeter van de stichting Laka lieten echter geen verhoging van stralingsdoses zien ten opzichte van de achtergrondstraling in Libanon.

De verhoogde stralingdoses die Kobeishi had gemeten waren vermoedelijk het gevolg van een verschijnsel dat zich voordoet wanneer een grote hoeveelheid materiaal wordt verbrand tot as. Elk materiaal bevat sporenhoeveelheden natuurlijke radioactieve stoffen die bijdragen aan de achtergrondstraling. Bij het verassen van materiaal worden die stoffen geconcentreerd, waardoor de radioactiviteit tot vijf maal de achtergrondstraling kan toenemen. Deze verklaring wordt ondersteund door het gegeven dat de straling in de kraters volgens Kobeishi na een aantal dagen fors was afgenomen.

Eind oktober berrichtte het Britse dagblad The Independent dat een Brits laboratorium in een grondmonster, dat afkomstig zou zijn uit de krater van Chiam, licht verrijkt uranium had aangetroffen. Dr. Chris Busby van de Low-level Radiation Campaign uit Wales suggeert dat het Israëlische leger gebruik zou hebben gemaakt van een experimentele radioctieve bom. Niet veel later maakte de milieuorganisatie van de Verenigde Naties (UNEP) bekend dat haar onderzoeksteams nergens in Libanon verarmd uranium of uranium van een andere (niet natuurlijke) samenstelling hebben aangetroffen.

Gezien de goede reputatie van deze onafhankelijke wetenschappelijke onderzoekers bij eerdere onderzoeken, in Bosnië, Kosovo en elders, valt weinig tegen deze bevindingen in te brengen. De reputatie van Busby c.s. daarentegen is zeer omstreden. Hij behoort tot het kamp in de anti-uraniumwapenbeweging dat sinds 1999 beweert dat (verarmd) uranium toegepast wordt in kruisraketten en grote geleide munitie, de zogenaamde ‘bunker busters', die in Kosovo, Afghanistan en in Irak (2003) zouden zijn gebruikt. Hiervoor is echter nooit enig bewijs geleverd. Er bestaan inderdaad patenten voor de toepassing van verarmd uranium in ‘bunker busters'. Maar er is geen bewijs dat die worden gefabriceerd, laat staan dat ze zouden worden gebruikt.

De bevindingen van UNEP zijn volgens verwachting. Uraniumhoudende munitie wordt immers gebruikt tegen gepantserde doelen, zoals tanks en pantservoertuigen. Allemaal militair materieel waarover Hezbollah niet de beschikking heeft. Voor het Israëlische leger was er geen reden om dit type munitie te gebruiken.

Libanese partij

Na ons bezoek aan Libanon komen wij tot de volgende conclusies

Henk van der Keur

D4net is een voortzetting van het voormalige Autonoom Centrum in Amsterdam
Dit verslag is een samenvatting van verslagen en artikelen over Libanon die zijn verschenen op www.d4net.nl

Clusterbommen

Drie maanden na de 34 dagen durende oorlog ligt Libanon, vooral het zuiden, nog altijd bezaaid met één miljoen stuks niet ontplofte submunitie van clustergranaten. 90% van de aanvallen met clusterbommen gebeurde de laatste 72 uur van de oorlog, toen al duidelijk was dat er een oplossing zou komen. Een belangrijk bijkomstig probleem is dat het voornamelijk 35 jaar oude munitie betreft, waardoor de hoeveelheid niet ontplofte stuks submunitie veel hoger is dan normaal het geval zou zijn. Sinds het staakt-het-vuren (14 augustus) zijn er tenminste 23 doden en 177 gewonden gevallen door ontplofte submunitie, 35% daarvan betreft kinderen. Iedere dag komen er twee tot drie doden of gewonden bij. Vele dorpen zijn blootgesteld aan tapijtbombardementen met clustergranaten. In zuidelijke Libanon, waar landbouw voor 70% deel uitmaakt van de economie, is er amper een tabaksveld of een olijfgaard te vinden die niet bezaaid is met submunitie. Boeren kunnen hun zomergewassen niet oogsten en hun wintergewassen niet zaaien. Ondertussen heeft Israël nog altijd geen goede landkaarten overhandigd met de plekken waar ze de munitie hebben gebruikt. De VN denkt dat er 12 tot 15 maanden nodig zijn om de blindgangers op te ruimen. Volgens Human Rights Watch heeft ook Hezbollah zich schuldig gemaakt aan het gebruik van clustergranaten. Hezbollah ontkent dat.

Cluster Munitions Campaign
Human Rights Watch


Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

cartoon van Ka; Onvrede op aarde


Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

- Column -

Spektakel

De oprichting van de Navo in 1949 had alles te maken met de sterke positie van de Sovjet Unie destijds. Door de ineenstorting van het communisme, ruim 15 jaar geleden, zijn sindsdien de functie en de positie van de Navo permanent in discussie geweest.

Op de recente Navo-top in Riga ging het (volgens de NRC van 1 december jl.) vooral er om de Navo te maken tot instrument van de Amerikaanse interventiepolitiek. Die betreft met name Irak en Afghanistan. De Franse president Chirac beklemtoonde, zoals altijd, de eigen Europese rol. Hij zei dat Europa te lang op de VS heeft gesteund en met de Nato Response Force over een “ongeëvenaard multinationaal instrument” is gaan beschikken. Dat vergt volgens Chirac een aanpassing van de Navo, die weer primair moet worden gericht op het leiden van militaire acties. Daarnaast moeten de Verenigde Naties het enige universele politieke forum blijven, daarbij als enige gemachtigd tot militaire interventie. Anderzijds moet de inzet van de Europese Unie voor de vrede groeien. Een sterkere EU defensie zou de capaciteit van de Navo versterken en het evenwicht in de wereld bevorderen.

Wie dit echt snapt verdient de Nobelprijs. Volgens mij is de houding van Chirac een perfecte weergave van het niet-kunnen-kiezen tussen verschillende visies en mogelijkheden. Dit soort verwarring is m.i. het gevolg van het combineren van denken in militaire termen en van denken in termen van de mensheid als geheel. Het afschaffen van de eerst genoemde soort denken zou dan ook leiden tot een revolutionaire zuivering van het denken als zodanig.



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

- Toen en toen -


VeeDee
november 1986

Beter huiskamervlijt dan kouwe voeten

(..)
De ontwikkelingen op het gebied van bewapening in deze eeuw hebben het militaire apparaat, zeker als het om de Oost-West konfrontatie gaat, echter juist onafhankelijker gemaakt van de inzetbaarheid van burgers in de kazernes of op het slagveld. Het zullen niet langer de duizenden zijn die strijdend in de loopgraven ten onder gaan, maar de miljoenen, die thuis aan tafel zitten. Daarom is ook het uitstralingseffekt van dienstweigering steeds minder geworden: het wordt door buitenstaanders niet meer gezien als een antwoord op de door hen gevoelde dreiging.
De weg van direkte beïnvloeding van het militaire systeem - van binnenuit - is daarmee afgesloten en voor de politiek geldt min of meer hetzelfde.
(..)
Om tot een renovatie van de antimilitaristische theorie te komen, moeten we ons bezighouden met de relatie tussen het internationale machtssysteem en de hedendaagse bewapening; de relaties tussen individu, politieke gemeenschap en staat; en - binnen dit alles - met de positie van de mensenrechten.
Vooral het laatste is van essentieel belang, omdat tegenwoordig veel theoretici, die het gebruik van georganiseerd geweld in sommige gevallen gerechtvaardigd achten, de mensenrechten als uitgangspunt nemen. Deze denkwijze is in de jaren '70 sterk opgeleefd, met name in de Verenigde Staten. Waarschijnlijk omdat men daar, na afloop van de Vietnamoorlog, behoefte voelde aan een heroverweging van de (ethische) basis van de buitenlandse politiek.
Daarbij zijn globaal twee standpunten te onderscheiden, die verschillen over de vraag of elke staat beschouwd dient te worden als belangenbehartiger, naar buiten toe, van zijn burgers. Zij die menen van wel, pleiten voor het recht op militaire zelfverdediging van staten. Zij die menen van niet, achten ook interventies (aanvalsoorlogen) gerechtvaardigd, als die tenminste plaatsvinden ten behoeve van mensenrechten. (..)
Bij beide standpunten zal een antimilitarist zich slecht thuis voelen, maar duidelijk is dat de genoemde theorieën niet bij voorbaat als amoreel afgewezen kunnen worden. (..)
De aanhangers van deze theorieën bestempelen als waterdragers van het militair-industrieel komplex is misschien niet helemaal onterecht, maar dat ontslaat ons zeker niet van de plicht de gehanteerde argumentaties serieus te nemen en de uitdaging die daarvan uitgaat te aanvaarden.

Aart de Groot




AMOK
oktober 1986

De NAVO en de jongens van Jan de Wit

Geen enkele Nederlandse konservatieve politikus zal bij een vraag met kritiese ondertoon over de Nederlandse defensie of buitenlandse politiek vergeten te wijzen op de neutralistiese, pacifisitiese of zelfs anti-militaristiese geschiedenis van zowel de Republiek der Zeven Provinciën als het Koninkrijk der Nederlanden. Ondanks de onderdrukking van de koloniën, maar dankzij de relatief weinig oorlogszuchtige rol in Europa dankt Nederland zijn ‘pacifistiese' imago met name aan machtspolitici in het buitenland waarvan er één, Frederik de Grote van Pruisen, ooit opmerkte dat “Holland uit beginsel vredelievend is en bij toeval oorlogszuchtig”. Dat dit toeval voortkwam uit het, vermeende, in het gedrang komen van 's lands eigenbelang wordt er door de supporters van het partiottisme niet bijverteld. Voor een diepgaander kijk op de drijfveren van onze patriciërs moeten we terecht bij onze ‘eigen' staatsman Johan de Wit die in de zeventiende eeuw het volgende verklaarde: “Het belang van deze staat bestaat eruit dat overal rust en orde heersen zodat de handel ongestoord uitgevoerd kan worden.”
Aangezien aan deze belangen voornamelijk over zee voldaan kon worden spreekt het vanzelf dat Nederland een maritieme traditie heeft.
Voorde verdediging van het achterland werd in belangrijke mate vertrouwd op de grote rivieren als waterlinies. Dit deed weliswaar niet alle Zeven Provinciën even goed, maar het belangrijke Holland en Zeeland kwam het goed uit.
Ten opzichte van de grote Europese machten stelde men zich zo goed als dat ging neutraal op, waarbij sinds het begin van de 19e eeuw tot de Tweede Wereldoorlog onder stilzwijgende Engelse bescherming geleefd werd.
(..)
Vanaf 1939 is het afgelopen met de neutraliteit. Nederland wordt voor het eerst in honderd jaar betrokken bij een Europese oorlog. (In Nederlands-Indië had men 30 jaar in de Atjeh-oorlog gevochten.) Tijdens de Tweede Wereldoorlog besloot de regering in ballingschap deel te nemen aan regionale militaire bondgenootschappen. In 1943 noemt Van Kleffens, minister van buitenlandse zaken, de Beneluxlanden als bruggehoofd voor Groot-Birttannië, Canada en de VS in Europa. Van Kleffens hoopte toen nog met dit blok aan de westelijke kant en de Russen aan de oostelijke kant van Duitsland de Duitsers in de toekomst te kunnen bedwingen.
(..)

Guido van Leemput



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina




Wapenhandel
Samenstelling: Frank Slijper

Voor meer informatie over Nederlandse wapenhandel en -industrie: ga naar www.stopwapenhandel.org



Lockheed Martin, Joseph Ralston en de PKK

Half oktober heeft het Congres in de VS de verkoop van 30 F-16 vliegtuigen aan Turkije goedgekeurd. Deze order zal Lockheed Martin zo'n 3 miljard dollar opleveren. Volgens het Pentagon zal de leverantie van de gevechtsvliegtuigen een bijdrage vormen aan de oorlog tegen het terrorisme. Maar daarnaast is een interessante vraag welke invloed deze order zal hebben op het eenzijdige bestand dat afgelopen zomer werd afgekondigd door de PKK. In de jaren negentig zette de Turkse luchtmacht F-16s in bij de vuile oorlog tegen Koerdische dorpen, een feit dat goed gedocumenteerd is in rapporten van mensenrechtenorganisaties.

Het recente bestand werd onmiddellijk verworpen door Joseph Ralston, de speciale gezant voor PKK-zaken, die is aangesteld door de VS. Hij sloot ook de mogelijkheid uit van een politieke oplossing voor de Koerdische kwestie zoals die bijvoorbeeld in het geval van de IRA is toegepast.

Pikant is dat deze voormalige generaal van de US Air Force tevens directielid is bij... Lockheed Martin, een bedrijf dat in de toekomst ook de Joint Strike Fighter aan Turkije wil gaan leveren. De vraag is dus welke belangen Joseph Ralston eigenlijk in Ankara vertegenwoordigt en of er niet sprake is van een belangenconflict? Het wordt nog fraaier omdat Ralston en Lockheed nauw verbonden zijn aan een Turkse lobbyclub, de American Turkey Council (ATC). Ralston is lid van de adviesraad van ATC en een voormalige Lockheed-directeur, George Perlman, is lid van het bestuur. Naast Lockheed zitten ook andere wapenreuzen zoals General Electric, Boeing, Raytheon en BAE op de eretribune bij de ATC, de Golden Horn.

Belangenconflict? We zien hier het militair-industrieel complex in zijn volle glorie!

Bron: http://sf.indymedia.org/news/2006/10/1732794.php (mei 2007: deze website is tijdelijk niet beschikbaar vanwege uitgebrandde server)



Saoedi's bedreigen Engelse wapenindustrie

Saoedi-Arabië heeft gedreigd om een overeenkomst over gevechtsvliegtuigen ter waarde van 76 miljard pond met de Britse wapenfabrikant BAE Systems op te zeggen, tenzij Tony Blair ingrijpt in een lopend politieonderzoek naar corruptie. Volgens de Britse kranten staan er daarbij meer dan 50.000 banen op het spel. Naar verluid werd het ultimatum in een 12 bladzijden tellende brief in klare taal persoonlijk overhandigd door de Saoedische ambassadeur in Londen, prins Mohammed bin Nawaf, aan Blairs stafchef Jonathan Powell. De familie Powell is overigens een goede bekende van BAE, want de broer van Jonathan, Lord Charles Powell, is geruime tijd betaald adviseur van de wapenfabrikant geweest en zijn zoon Hugh leidt de directie veiligheidspolitiek van het ministerie van Buitenlandse Zaken die zich met BAE bezighoudt.

In het geding is een lopend onderzoek van het Serious Fraud Office (SFO) naar een smeergeldfonds van 60 miljoen pond dat door BAE is opgezet ten gerieve van leden van de Saoedische koninklijke familie. De Saoedi's dreigen nu de order voor 72 vliegtuigen van het type Typhoon (Eurofighter), waarover al een jaar wordt onderhandeld, in te trekken en naar de Franse concurrenten te lopen om daar een order voor 24 Rafale vliegtuigen te plaatsen. Ook hebben ze aangekondigd eventueel de diplomatieke betrekkingen met het Verenigd Koninkrijk op te schorten en de samenwerking in de strijd tegen al-Qaida op een laag pitje te zetten.

Het SFO doet al drie jaar onderzoek naar de corruptie bij BAE. Aanleiding was berichtgeving in de Guardian dat BAE een smeergeldfonds voor de Saoedi's beheerde en daarnaast ook nog beschikte over een offshore kanaal, Red Diamond, om wereldwijd geheime betalingen te verrichten. Het Saoedische smeergeld zou zijn besteed aan luxe vakanties, appartementen in Europese hoofdsteden en zelfs gouden Rolls Royces. Het geld werd doorgesluisd om de reeks ‘al-Yamamah' (de duif) defensieovereenkomsten veilig te stellen die oorspronkelijk twintig jaar geleden werd uitonderhandeld door Margaret Thatcher.

Het SFO-onderzoek is in de loop van de tijd dramatisch uitgebreid, beperkt zich niet meer alleen tot Saoedi-Arabië en heeft veronderstelde BAE-agenten in Chili, Roemenië, Tsjechië, Zuid-Afrika en Tanzania geïdentificeerd.

De rechercheurs hebben ook geprobeerd toegang te krijgen tot Zwitserse bankrekeningen die door ‘tussenpersonen' van de Saoedi's, naar verluid een vooraanstaande Libanese politicus en een Syrische rijkaard, worden gebruikt. Hierover loopt momenteel nog een beroepsprocedure, maar als het SFO inzage krijgt zouden ze kunnen zien of er geld naar de Saoedische koninklijke familie is doorgesluisd.

De Saoedi's zijn furieus over het onderzoek en beweren dat Tony Blair ze vorig jaar tijdens een geheim bezoek aan Saoedi-Arabië, dat bedoeld was om de huidige order binnen te halen, had beloofd om te proberen het onderzoek te stoppen.

BAE heeft wereldwijd 100.000 personeelsleden in dienst, waarvan 4000 in Saoedi-Arabië. Het bedrijf beweert niets verkeerd te hebben gedaan en de SFO te helpen bij hun onderzoek. Insiders zeggen dat het bij het smeergeldfonds om een langdurige regeling gaat waarbij de contractprijzen met een bepaald percentage worden verhoogd, dat dan vervolgens wordt doorgesluisd naar ‘tussenpersonen' van de Saoedi's. Er is bijvoorbeeld sprake van een verhoging van de prijs van het oorspronkelijke Al Yamawah contract (Tornado gevechtsvliegtuigen) met 35%. Een per ongeluk vrijgegeven document van het ministerie van Buitenlandse Zaken citeert een telegram van de Britse ambassadeur met de mededeling dat de familie van kroonprins Sultan “een corrupt belang had bij alle contracten.”

In het SFO-onderzoek naar BAE-corruptie speelt ook nog een Nederlander een rol. In oktober werd bekend dat het SFO huiszoeking had gedaan in het Londense huis en kantoor van John Bredenkamp. Bredenkamp, een makelaar in wapenzaken, is de agent van BAE in Zuid-Afrika en zou grote sommen geheim commissiegeld in ontvangst hebben genomen. Een van de wapenovereenkomsten waarnaar onderzoek wordt gedaan is de verkoop van Hawk-vliegtuigen aan Zuid-Afrika in 2001 ter waarde van 1,6 miljard pond. Bredenkamp zou een Zimbabwaans en een Nederlands paspoort bezitten. Hij is geboren in Zuid-Afrika en opgegroeid in Rhodesië (nu Zimbabwe). Van 1967 tot 1976 heeft hij in Nederland gewerkt voor het tabaksconcern Niemeijer.

Bronnen:
www.thisislondon.co.uk 24 november 2006;
Guardian 20 november 2006, 19 oktober 2006



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina




Korte berichten
Samenstelling: Kees Kalkman

Turkije loopt achter bij de erkenning van het recht op dienstweigeren

In een open brief aan de Turkse premier Erdogan vraagt de mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch om het recht op dienstweigering te erkennen en voor de dienstweigeraars een vorm van vervangende dienst mogelijk te maken. Turkije en Azerbeidzjan zijn de enige lidstaten van de Raad van Europa, die militaire dienstweigeraars blijven vervolgen. De artikelen 58 en 87 van het Turkse wetboek van militair strafrecht veroordelen gewetensbezwaarden met een gevangenisstraf van twee maanden tot twee jaar wegens het “ondermijnen van de nationale weerstand” en het “opzettelijk weigeren van een dienstbevel”. Dienstweigeraars kunnen ook nog eens worden gestraft volgens artikel 318 van het gewone wetboek van strafrecht wegens het “vervreemden van het publiek van de instelling van de militaire dienst” waarop een mogelijke gevangenisstraf tot viereneenhalf jaar is gesteld.

In het geval van Osman Moerat Ülke heeft het Europese hof voor de mensenrechten in 2006 vastgesteld dat Turkije de Europese Conventie voor de mensenrechten heeft geschonden door herhaaldelijk arreststraffen aan hem op te leggen omdat hij gebruik maakte van zijn recht om dienst te weigeren.

Tussen 1995 en 1999 heeft Ülke bijna twee jaar in militaire gevangenissen doorgebracht vanwege het “vervreemden van het publiek van het leger” en het weigeren van een dienstbevel. In 1998 diende hij een klacht in bij het Europese hof en in januari 2006 gaf het hof hem gelijk en veroordeelde de Turkse staat tot een boete van 11.000 euro.

Een ander geval is dat van Mehmet Tarhan, die tussen april 2005 en maart 2006 in de gevangenis heeft gezeten wegens dienstweigeren, daar mishandeld is en nog steeds bedreigd wordt met lange gevangenisstraffen. Tarhan was volgens artikel 88 van het wetboek van militair strafrecht tot twee jaar veroordeeld wegens “ongehoorzaamheid”. In maart van dit jaar stelde de hogere krijgsraad hem voorlopig op vrije voeten in afwachting van verdere bestraffing. Het hof stelde vast dat hij zich herhaaldelijk had schuldig gemakt aan ongehoorzaamheid en dat gewetensbezwaren geen rechtvaardiging voor dit optreden kunnen vormen. Bovendien gelastte het hof een zeer vernederend medisch onderzoek naar de (homo)seksuele oriëntatie van Tarhan om vast te stellen of hij geschikt was voor de militaire dienst.

Volgens Human Rights Watch zijn er nu minstens 57 gewetensbezwaarde dienstweigeraars in Turkije en wordt het tijd dat de Turkse regering de wetten op het gebied van de militaire dienstplicht in overeenstemming gaat brengen met de internationale verplichtingen van het land.

Turkije beperkt bovendien ook het recht op een vrij debat over dit onderwerp. Artikel 318 van het wetboek van strafrecht stelt een straf tot drie jaar op het doen van uitlatingen in het openbaar die de dienstplicht ondermijnen. Deze wet is pas vorig jaar aangenomen en er zijn al een groot aantal mensen op grond van deze bepaling aangeklaagd.

Zo wordt de journaliste Birgül Özbaris beticht van zeven overtredingen van deze wet wegens een serie artikelen over het recht op dienstweigeren. Ook haar hoofdredacteur en de eigenaar van de krant zijn aangeklaagd. Tot verbijstering van het juridische wereldje maakte de wetswijziging van vorig jaar de kritiek op de dienstplicht een onderdeel van de terrorismewetgeving. Daarmee worden de maximumstraffen voor dit delict met de helft verhoogd en moeten de straffen uitgezeten worden in een speciale gevangenis van het type F met een streng regime van isolatie in kleine groepen.

Een andere journaliste, Perihan Magden, werd aangeklaagd voor een artikel waarin ze had betoogd dat "de dienst voor het vaderland niet noodzakelijkerwijs met de wapens hoeft te worden verricht". Het zou haars inziens ook in een kindercrèche, met een ambulance of voor de klas kunnen gebeuren. Dit vond zelfs de rechtbank in Istanboel te gortig. Ze werd vrijgesproken, omdat haar uitlatingen beschermd werden door de vrijheid van meningsuiting.

Kleine veranderingen in de wetgeving worden soms wel doorgevoerd om deze in overeenstemming te brengen met de regelgeving van de Raad van Europa. Zo is men bezig met een wetswijziging die moet bewerkstelligen dat de dienstweigeraars niet langer van hun Turkse nationaliteit worden beroofd. En dat dienstweigeraars met een dubbele nationaliteit die in een ander land hebben gebruikgemaakt van de mogelijkheid tot vervangende dienst, geacht zullen worden ook in Turkije de dienstplicht te hebben vervuld. Human Rights Watch wijst er op dat deze wijzigingen - hoewel een stap vooruit - zullen leiden tot nieuwe absurditeiten. Zo zal in de toekomst een Duitse dienstweigeraar met dubbele nationaliteit, die in Duitsland vervangende dienst heeft verricht, geacht worden in ook Turkije aan zijn verplichtingen te hebben voldaan. Dit terwijl zijn Britse collega, waar het Verenigd Koninkrijk de dienstplicht niet kent, in Turkije een straf van tien jaar gevangenis boven het hoofd hangt.

Bron: http://hrw.org/english/docs/2006/09/13/turkey14533.htm



VS staan op het punt raketten in Europa te plaatsen

De afdeling van het leger van de Verenigde Staten die zich bezighoudt met raketverdediging (US Missile Defense Agency) heeft de plannen om een raketverdediging in Europa te installeren vrijwel voltooid, zo heeft het hoofd van dit agentschap, luitenant-generaal Trey Obering, meegedeeld tijdens een ontbijtafspraak van de National Defense Industrial Association. Men is nu in de slotfase van de onderhandelingen met de landen waar de raketten geplaatst zullen worden, naar alle waarschijnlijkheid Polen en Tsjechië. Het in kaart brengen van de lanceerplaatsen en de overige technische analyses zijn voltooid, aldus de generaal. Bij de installaties gaat het om onderscheppingsraketten die mogelijk inkomend raketvuur boven het Europese continent moeten uitschakelen en radarinstallaties voor de middellange afstand. Het Congres van de Verenigde Staten heeft voor dit Amerikaanse project in Europa volgend jaar 32,8 miljoen dollar uitgetrokken, 24 miljoen minder dan het agentschap gevraagd had.

Volgens Obering zal deze bezuiniging de plannen niet ernstig beïnvloeden. Documenten van het Pentagon laten zien dat de plannen voor 10 onderscheppingsraketten rond 2011 ongewijzigd zijn.

Bron: Inside the Pentagon, 7 december 2006



Washington haalt banden met Latijns-Amerikaanse militairen aan

President Bush heeft een besluit getekend dat het mogelijk maakt om bepaalde vormen van opleiding te hervatten voor een aantal Latijns-Amerikaanse legers. De achtergrond van deze maatregel is de toenemende zorg in Washington over de tanende invloed van de VS en de huidige ruk naar links in een aantal hoofdsteden van deze regio.

Het gaat om elf landen in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied die tot nu toe waren uitgesloten van het opleidingsprogramma International Military and Education Training (IMET) als gevolg van de American Service-Members Protection Act. Die wet was bedoeld om landen te straffen die geen bilaterale overeenkomsten met de VS wilden afsluiten om burgers van de VS te vrijwaren van vervolging wegens oorlogsmisdaden door het Internationaal Strafhof.

Het IMET-programma leidt tot invloed van het Pentagon op de militaire doctrine en strategie van de Latijns-Amerikaanse legers en tot intensieve contacten met het militaire middenkader (kapiteins, majoors en kolonels) die op termijn van een jaar of tien als generaals deze legers zullen gaan leiden, aldus Adam Isacson van het Center for International Policy in Washington.

De maatregel komt op een moment dat Ecuador en Nicaragua linkse presidenten hebben gekozen en daarmee toetreden tot een club die bestaat uit Chili, Uruguay, Argentinië, Brazilië en Venezuela.

In een document van de Amerikaanse inlichtingendiensten van afgelopen april, een National Intelligence Estimate met de titel ‘Trends in Global Terrorism: Implications for the United States' wordt deze trend beschreven als een bedreiging van de nationale veiligheid: “Anti-amerikaanse en antiglobaliseringssentimenten zijn aan de winnende hand en koren op de molen van andere radicale ideologieën. Dit zou sommige linkse, nationalistische of separatistische groepen ertoe kunnen brengen om over te gaan op terroristische methoden en de belangen van de VS aan te vallen.”

Daarnaast bestaan er bij het Pentagon grote zorgen over de invloed van China. Generaal Bantz J. Craddock, een vroegere bevelhebber van het Zuidelijk Commando en krachtig lobbyist voor opheffing van de beperkingen verklaarde in het Congres dat China de hulp, handel en steun voor Latijns-Amerikaanse landen uitbreidt Men is bang dat de Chinese invloed zich ook tot de militaire sector zal gaan uitstrekken.

De nieuwe politiek van de VS betekent dat militairen van landen als Bolivia, Paraguay, Ecuador en Peru de klasjes van het Western Hemisphere Institute for Security Cooperation (de vroegere School of the Americas) en een honderdtal andere militaire opleidingen weer kunnen gaan vullen. Daarnaast zijn er andere opleidingen - contraterrorisme en contranarcotica - die nooit aan de beperkingen onderhevig zijn geweest. Het aantal Paraguayaanse leerlingen verdubbelde bijvoorbeeld ondanks de sanctie in 2004-2005.

In het verleden hebben door de VS getrainde Latijns-Amerikaanse militairen een grote rol gespeeld bij de militaire staatsgrepen en grootschalige schendingen van de mensenrechten in deze regio.

Bron: http://upsidedownworld.org/main/content/view/514/1/



Kernwapens kunnen langer mee

Nieuw regeringsonderzoek in de Verenigde Staten heeft tot de conclusie geleid dat het plutonium dat de kern uitmaakt van de meer dan 10.000 door dit land opgeslagen kernwapens veel langzamer ‘bederft' dan tot nu toe werd aangenomen. Dit resultaat, dat wordt bevestigd door externe experts, betekent dat de meeste plutoniumkernen die de thermonucleaire explosies kunnen ontketenen, meer dan twee keer zo lang houdbaar zijn dan tot nu toe werd aangenomen.

De explosieve kracht van het plutonium kan afnemen door belletjes, holtes of zelfs scheuren in de verouderende kernen. Daardoor wordt het lastiger om de kritische massa te bereiken die nodig is voor een kernexplosie. Tijdens de koude Oorlog deden de VS ondergrondse kernproeven om de betrouwbaarheid van de bommen te testen. In 1993 werden de tests vervangen door het stockpile stewardship (letterlijk: voorraadbeheer), een onderzoeksprogramma door drie wapenlaboratoria met computersimulatie, laboratoriumtests en ‘subkritische explosies' (zonder kettingreactie).

Tot nu toe schatten specialisten van het Ministerie van Energie, waaronder het beheer van de plutoniumkernen valt, dat de kernen tussen de 45 en 60 jaar meekunnen. Dat roept bijvoorbeeld twijfels op over de houdbaarheid van de W76 kernkoppen van de Tridentraket aan boord van nucleaire onderzeeërs, die dertig jaar geleden werden geproduceerd. Maar de nu verkregen onderzoeksresultaten houden in dat het plutonium in de meeste kernen een “geloofwaardige minimale levensduur van meer dan 100 jaar” heeft. Voor de komende periode hoeft men zich dan weinig zorgen te maken - althans in dit opzicht.

Het resultaat van dit nieuwe onderzoek kan gevolgen hebben voor de plannen van regering Bush voor een nieuwe generatie kernwapens, de Reliable Replacement Warhead (RRW). Het valt te betwijfelen of Bush en de zijnen bereid zijn om dit programma zomaar in de ijskast te zetten. Maar een belangrijk argument voor de urgentie van dit project wordt nu wel ondermijnd.

Bron: Science, 8 december 2006 - www.sciencemag.org



PERSBERICHT

Utrecht 6 december 2006

BETREFT: Werkgroep Eurobom/PENN-Nl opgeheven

De afgelopen tien jaar heeft het project Werkgroep Eurobom /PENN-NL van de Stichting VD AMOK in Utrecht ernaar gestreefd om de zaak van de nucleaire ontwapening aan de orde te stellen in de Nederlandse politiek en media. Dit gebeurde door informatieverspreiding, lobbywerk bij het parlement (nationaal) en de Verenigde Naties (internationaal) en het ondersteunen van antikernwapen acties met gedegen informatie over de kernbewapening. Zoals bekend is daar na het einde van de Koude Oorlog geen einde aan gekomen en blijft er een onverminderde noodzaak om te streven naar nucleaire ontwapening. Daarvoor heeft het project zich de afgelopen jaren ingezet. Helaas heeft de stichting VD AMOK geen financiële middelen meer om het project voort te zetten. Om die reden kon het contract van de enige werknemer belast met de uitvoering van dit project, Karel Koster, niet worden voortgezet. Per 1 december 2006 staakt het project zijn werkzaamheden. Het verzamelde documentatiemateriaal zal voorlopig worden bewaard op het documentatiecentrum van VD AMOK (tel 030-8901341). De website www.eurobomb.nl geeft toegang tot een deel van die documentatie over kernbewapening en proliferatie.

Bestuur VD AMOK
Bert Freriks



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina



Recensies Recensies Recensies
Recensies Recensies Recensies
Recensies Recensies Recensies






Jan Oosthoek
De Waanzin in en om Iran
Vught : Uitgeverij Het Zuiden, 2006
pp 383, bronnenlijst, foto's, € 29,50
ISBN-10: 90-76564-62-0


Dit is een nuttig boek voor het Nederlands taalgebied over de recente gebeurtenissen in en rondom Iran Daarbij moet onder recent worden verstaan: vooral de laatste kwart eeuw. Het centrale thema is de interactie tussen de politiek van een aantal grootmachten en hun bondgenoten en Iran, vooral sedert de Islamitische revolutie van 1979, die het bewind van de pro-Amerikaanse sjah omverwierp. De conclusie van de auteur is dat de crisissfeer die in deze periode rondom Iran is geschapen voor een deel kunstmatig is, en een de facto imperiale politiek verhult van de VS en haar bondgenoten. De westerse media hebben tijdens grote delen van deze periode, vooral rond de eerste Golfoorlog - niet die om Koeweit, maar tussen Iran en Irak van 1980 -1988 - met hun negatieve beeldvorming bijgedragen aan een strategie van de spanning. Dat is kortgezegd de boodschap van Oosthoek.

Het boek beslaat ruwweg een drietal periodes: de voorgeschiedenis van Iran, de revolutie en haar gevolgen, de oorlog met Irak en de ontwikkelingen sindsdien. De ‘kwestie Iran' geniet enige bekendheid vanwege het nucleaire dossier - de bewering van de Amerikaanse en Europese regeringen dat Iran met haar nucleaire programma de bouw van een kernbom op het oog heeft. Om die reden is dit een nuttige bijdrage aan de discussies die de komende maanden ongetwijfeld zullen oplaaien rondom de theocratische staat.

De thematische opzet van het boek heeft voor- en nadelen: het gaat om herkenbare onderwerpen, zoals de revolutie van 1979, de Iran-Contra affaire (interessant omdat de nieuwe Amerikaanse minister van defensie Gates daar als CIA-medewerker bij betrokken was), de tankeroorlog (een cruciaal onderdeel van de eerste Golfoorlog) en de Rushdie affaire. Een belangrijk nadeel is dat de gebeurtenissen die behandeld worden volgens die thema's deels gelijktijdig plaatsvinden. Daardoor worden sommige gebeurtenissen een aantal keren beschreven in verschillende hoofdstukken, waardoor mogelijke verbanden uit het oog verdwijnen. Bijvoorbeeld de gebeurtenissen tijdens de aanloop naar de Iran-Irak oorlog in 1980 en de gijzelaarscrisis 1979-1981.

In het hoofdstukje over de Amerikaanse gijzelaarscrisis en de onderhandelingen tussen Iran en de Amerikaanse regering in 1980 miste ik een belangrijke aanvullende theorie: de October Surprise, beschreven door Gary Sick in het boek met dezelfde titel. Daar wordt de stelling verdedigd dat vertegenwoordigers van de toenmalige Republikeinse presidentskandidaat Reagan - de verkiezingen vonden plaats in november - onderhandelden met de Iraanse regering over het tijdstip van de vrijlating van de gijzelaars. De afspraak was dat dit pas na de verkiezingen zou gebeuren, in ruil voor latere Amerikaanse wapenleveranties en het vrijmaken van bevroren Iraanse bankrekeningen in de VS. Dit koste de democratische president Carter zijn herverkiezing.

Een minder belangrijk punt is de slechte eindredactie, waardoor er nogal wat fouten in de tekst staan. Het was voor de beschrijving van de Golfoorlogen en andere gebeurtenissen ook wel nuttig geweest om een aantal detailkaarten op te nemen, zeker nodig om de gedetailleerde beschrijvingen van de oorlogshandelingen te kunnen volgen. Verder zijn bronverwijzingen in de tekst opgenomen, die waren beter achter in de hoofdstukken of het boek geplaatst.

Intrigerend zijn de beschrijvingen van de Iran crisis waar de auteur naar eigen zeggen zelf zijdelings bij betrokken was, al was het maar om een mate van inzicht die, als de beschrijving klopt, wijst op goed geïnformeerde bronnen. Zo worden contacten met de Russische ambassade en het Nederlandse ministerie van buitenlandse zaken beschreven waardoor de auteur of zijn compagnons (het woord ‘we' wijst daarop) bevestigd werd in zijn vermoedens. Het meest spraakmakende incident speelt in december 2005, toen een woordvoerder van buitenlandse zaken de mening van Oosthoek zou hebben bevestigd dat een Israëlische aanval op Iran op komt was (p 374). Helaas zijn zulke gebeurtenissen voor buitenstaanders niet te controleren. Het is zeker zo dat Israëlische woordvoerders, zowel binnen de regering als daar buiten, de afgelopen twee jaar een onophoudelijke stroom van bedreigingen richting Iran hebben geuit.

Wat betreft de nucleaire crisis zelf: daarover geeft het boek een incompleet beeld. Op diverse plekken worden verklaringen van de Iraanse regering aangehaald waarin het gebruik van massavernietigingswapens wordt afgewezen. Dat is op zichzelf nog geen bewijs van goede trouw. Een blik op de documenten en rapporten van het internationaal atoomagentschap (IAEA) leert dat er niet alleen de door Oosthoek aangehaalde zin in staat dat er geen bewijs is voor een kernwapenprogramma. Er worden daarnaast flink wat vragen over het Iraanse programma gesteld, die deels nog niet beantwoord zijn door de Iraanse regering. Maar de kritiek van Oosthoek op de manier waarop de Westerse media, niet in de laatste plaats de Nederlandse, met het Iraanse nucleaire programma zijn omgegaan, is terecht. Hij beschrijft ook het Amerikaanse sanctieprogramma dat het Iraanse nucleaire programma deels naar de zwarte markt van nucleair materiaal (onder meer het Khan-netwerk) joeg, omdat de legale bouw van kerncentrales onmogelijk werd gemaakt. Vervolgens is die geheimzinnigheid gebruikt om openheid te eisen die weer stuitte op terughoudendheid van Iran vanwege het risico dat men informatie weggaf die in de handen van aanvalsplanners van de Amerikaanse of Israëlische luchtmacht zou vallen. Zo wordt door een combinatie van enerzijds unilaterale, deels onzichtbare, en anderzijds openbare multilaterale stappen in het IAEA een regering in het nauw gedreven. Overigens is dat laatste een punt dat niet goed aan de orde komt: namelijk dat naast de VS en haar bondgenoten ook een aantal niet- westerse landen zoals India dit voorjaar hebben meegestemd in de bestuursraad van het IAEA om de ‘zaak Iran' naar de Veiligheidsraad te verwijzen. Het grote aantal feiten over de recente Iraanse geschiedenis maakt dit een nuttig naslagwerk voor mensen die wat meer willen weten dan in de krant staat.
KaKo

Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

- Berichten van de basis -

Berichten van de basis


Dienstweigeraars en antimilitaristen in de gevangenis december 2006: steun ze

Stuur ze een kaartje!

Een oud gebruik in de radicale vredesbeweging was het sturen van een groet aan de dienstweigeraars in de cel. Hieronder een selectie van dienstweigeraars en antimilitaristen die vastzitten. U hoeft niet iedereen een kaartje te sturen, kies zelf het aantal en aan wie.

Hoe moet u schrijven zodat de dienstweigeraars de post ook krijgen:
Doe uw kaart met uw groet in een open envelop en frankeer die voldoende. Schrijf op de envelop uw naam, adres en postcode. Schrijf op de kaart alleen “greetings” Indien u meer schrijft komt de kaart niet bij de dienstweigeraar in de cel. Verwacht geen antwoord, want schrijven is voor de gevangenen beperkt, dus doen ze dat met hun familie. Weet wel dat Uw kaart vreselijk veel betekent voor de dienstweigeraars. Een goed idee: doe het in familieverband of met een plaatselijke groep.

ERITREA

Paulos Eyassu (24/09/1994 -- )
Negede Teklemariam (24/09/1994 -- )
Isaac Mogos (24/09/1994 -- )
Aron Abraha (09/05/2001 -- )
Mussie Fessehaye (Juni 2003 -- )
Ambakom Tsegezab (Februari 2004 -- )
Bemnet Fessehaye (Februari 2005 -- )
Henok Ghebru (Februari 2005 -- )
allen in Sawa Prison, Eritrea

Amanuel Tesfaendrias (Maart 2005 --)
in Wia Prison. Eritrea

allen wegens dienstweigeren

FINLAND

Kenneth Eklund en Erno Pennanen (01/08/06 -- 17/02/07), Helsingin työsiirtola, PL 36, 01531 Vantaa, Finland.

Santeri Lintunen, Ojoisten työsiirtola, PL 36, 01531 Vantaa, Finland

Hannu Luode (01/08/06 -- 18/02/07),Satakunnan vankila, Köyliön osasto, PL42, 32701 Huittinen, Finland
allen wegens dienstweigeren

PORTO-RICO

José Pérez González (21519-069), (vijf jaar tot -- 15/07/08);
Edgefield FCI, PO Box 725, Edgefield, SC 29824, USA
wegens verzet tegen oefenbombardementen van de VS

ZUID-KOREA

Kim Ji Tae (#201, in 05/06/06);,Pyeongtaek Gu Chee So, Dong Sak-Dong 245-1, Pyeongtaek, South Korea
wegens deelname aan een demonstratie tegen een basis van de VS

VS

Helen Woodson (03231-045) (106 maanden - vrij op 09/09/11);FMC Carswell, Max Unit, POB 27137, Ft. Worth, TX 76127
wegens een anti-oorlogsprotest

Kevin McKee (40886-050) (24 maanden - vrij op 05/11/07) FCI Schuykill Satellite Camp, POB 670, Minersville, PA 17954
Joseph Donato (40884-050) (27 maanden - vrij op 31/01/08) FCI Fairton, POB 420, Fairton, NJ 08320
wegens weigering om oorlogsbelasting te betalen

Rafil Dhafir (11921-052) (22 jaar - vrij op 26/04/22) FCI Fairton, POB 420, Fairton, NJ 08320
wegens humanitaire en financiële hulp aan Irak in strijd met de sancties

Augustin Aguayo;US Army Confinement Facility-Europe, Mannheim, Germany
Irakweigeraar

Een meer volledige lijst in het Engels is te vinden op :www.vredesbeweging.nl onder lijst van dienstweigeraars en op www.wri-irg.org/pubs/br72-en.htm.

(op basis van gegevens van Nico Faber, Leiden)



Rainbow Warrior

Justitie in Frankrijk moet onderzoeken of de broer van Ségolène Royal, de socialistische kandidate voor de presidentsverkiezingen, betrokken was bij de bomaanslag in 1985 op de Rainbow Warrior. Dat eist de familie van de Nederlandse fotograaf Fernando Pereira die bij de aanslag om het leven kwam. Franse media brachten onlangs de mogelijke betrokkenheid van Gérard Royal, die destijds werkte voor de Franse geheime dienst DGSE, bij de aanslag in de haven van Auckland (Nieuw-Zeeland) aan het licht. Greenpeace voerde in het gebied actie tegen de Franse kernproeven. Nieuw-Zeeland pakte twee agenten van de DSGE op en veroordeelde ze tot tien jaar gevangenisstraf. Zowel de Franse als de Nederlandse overheid stelden geen eigen onderzoek in, hoewel het ging om een Nederlands staatsburger en een schip dat onder Nederlandse vlag voer. De overgrote meerderheid van de agenten ontkwam, waaronder dus waarschijnlijk de broer van Ségolène Royal. Maar ook aan de gevangenisstraf van de twee veroordeelden kwam spoedig een eind.

Frankrijk zette Nieuw-Zeeland, dat voor een belangrijk deel afhankelijk is van export naar Frankrijk (onder meer schapenvlees), zwaar onder druk. De Nederlandse premier Lubbers werd vervolgens ingeschakeld als bemiddelaar. En ziedaar, de twee veroordeelden werden aan Frankrijk uitgeleverd en daar hoewel ze nog acht jaar hadden moeten zitten, snel op vrije voeten gesteld. Ruim een jaar geleden onthulde het toenmalig hoofd van de DGSE, admiraal Pierre Lacoste, dat de aanslag geen uit de hand gelopen actie is geweest van de geheime dienst, maar dat de Franse president Mitterrand hiervoor persoonlijk toestemming heeft gegeven. Hoog tijd dus dat niet allen Frankrijk maar ook Nederland schoon schip maakt met zijn geschiedenis.

Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina