Aangepast zoeken

Naar beginpagina
Naar overzicht VD AMOKs

VD AMOK
tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
jaargang 15, nummer 2, 2006


Inhoudsopgave

Vaste rubrieken:

Colofon

VD AMOK
Tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
Jaargang 15, nummer 2, 2006

VD AMOK
Verschijnt minstens 4 maal per jaar en wordt uitgegeven door Stichting VD AMOK.
Voor de inhoud van met naam ondertekende stukken zijn de auteurs verantwoordelijk.

Copyright
Overname van artikelen uit het lopende nummer is uitsluitend toegestaan na toestemming van de redactie. Overname van artikelen uit eerder verschenen nummers is toegestaan onder bronvermelding en toezending van een bewijsexemplaar aan de redactie. Deze artikelen staan op onze website www.vdamok.nl

Adres redactie en abonnementenadministratie
VD AMOK, Obrechtstraat 43, 3572 EC Utrecht
tel. 030-8901341, e-mail vdamok"at"antenna.nl

Redactie
Kees Kalkman, Karel Koster, Guido van Leemput, Tjark Reininga, Barbara Smedema, Egbert Wever

Fotoredactie
Mustapha Bah, Joop Blom, Hans Christian Bouton

Fotografen en illustratoren
Joop Blom, Hans Bouton, Godian Ezima, Martin Roemers/HH, Robert Woodward

Vormgeving
René Oudshoorn

Drukker
Mittelmeijer Drukkerij in Amsterdam

Verder werkten aan dit nummer mee
Endie van Binsbergen, Martin Broek, Nelly Koetsier, Jan Schaake, Frank Slijper, Fred van der Spek, Julian Volz, Hans Wester

Abonnementen
Een abonnement is minimaal € 14,- per jaar.
Een steunabonnement is minimaal € 18,-.
Over te maken op giro 5567607 t.n.v. VD AMOK, Utrecht.
Nieuwe abonnementen schriftelijk aanmelden. Wacht met betaling op toezending acceptgiro.
Opzegging uitsluitend schriftelijk vóór aanvang van het kalenderjaar.
Losse nummers kosten € 3,- (€ 4,- inclusief porto).

Advertenties
Tarieven en opgave bij de redactie.

Sluitingsdatum volgend nummer
15 september 2006



Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

- Redactioneel -

De kanonnen van Uruzgan

Sinds de beslissing van de Tweede Kamer in februari is de voorbereiding begonnen voor de Nederlandse deelname aan de oorlog in de Afghaanse provincie Uruzgan. Het gaat daarbij, zo blijkt uit recente informatie van de regering, om veel meer militairen en een veel zwaardere bewapening, zware kanonnen inbegrepen, dan afgelopen winter werd gemeld. Nederland bereikt nu, half juni, met de herbevestiging door de Tweede Kamer van het besluit om in Uruzgan te gaan vechten, een punt waarvan niet zonder kleerscheuren kan worden teruggekomen. De voortekenen in Uruzgan zijn zeer ongunstig. De belangrijkste conclusie is dat Nederland onder valse voorwendselen een klusje voor de VS gaat opknappen.

Afgelopen winter was door middel van een MIVD-rapport en een Amerikaans rapport al duidelijk wat de regering nu ook inziet. Wederopbouw is feitelijk niet mogelijk in de twee jaar die Nederland in Uruzgan zal bivakkeren. Het argument van de wederopbouw is een vergissing óf een leugen geweest. Nederland wordt samen met Canada en Australië een actieve deelnemer aan de Coalitie van Bereidwilligen (the Willing) en daarmee verder politiek en militair in de Amerikaanse oorlog getrokken. Deze coalitie van bereidwilligen is ook te zien in de vergaande integratie van de Nederlandse militaire onderdelen met die van hun bondgenoten, inclusief een Nederlands luchtmachtdetachement, en de Amerikaanse strijdkrachten. De scheiding van vredesoperatie ISAF en oorlogsoperatie OEF, die in december werd benadrukt, lijkt absurd.

De betrokkenheid bij de oorlog blijkt ook uit versterkte contacten met Pakistan. Pakistan moet mee gaan doen bij de bestrijding van de Taliban aan beide zijden van de grens met Afghanistan. De rol van Pakistan wordt enigszins verdoezeld, omdat de Pakistaanse politiek zwaar verdeeld is over de Taliban. Sommige grote partijen geven de Taliban actieve steun. President Musharraf bestrijdt de Taliban. Pakistan is niet alleen een onbetrouwbare, maar ook een kwetsbare partner in de Amerikaanse oorlog tegen het terrorisme.

Van cruciaal belang om de voedingsbodem van Afghaanse verzet weg te nemen dan wel aan te wakkeren, is de benadering in de missie van de lokale papaverteelt. In maart zei minister Kamp in de Eerste Kamer dat er een eind moet komen aan de papaveroogsten. "Het is niet de bedoeling dat de internationale gemeenschap daar rust creëert om de drugshandelaren in staat te stellen om 90% van de heroïneproductie voor Europa te blijven verzorgen. Wij willen dat de Afghaanse regering er een eind aan maakt," aldus Kamp. De kwestie van de papaverteelt is van het hoogste belang in het hele project. Daaraan zal samen met Australië worden gewerkt, maar hoe de precieze wijze van opereren wordt, blijft onduidelijk.

De minister wil controle houden op informatievoorziening en beeldvorming ter bescherming en veiligheid van de eigen soldaten. Daarom is een gedragscode opgesteld voor journalisten die op bezoek komen in Uruzgan. Het gaat om weinig minder dan persbreidel. Kamp gaat voorbij aan journalistiek vakmanschap en schendt de persvrijheid. Journalisten worden tot onderdeel van staatsvoorlichting gemaakt. Het verlangen van het linkse deel van de Tweede Kamer (GroenLinks en SP) dat de minister op zijn minst één keer in de twee weken de Kamer informeert over precieze gebeurtenissen aan het front werd door hem met onverholen chagrijn begroet.

De regering heeft altijd naar een zo breed mogelijk draagvlak voor militaire missies gestreefd. De 126 Kamerleden achter het besluit bieden de regering een schijnzekerheid van politieke rugdekking. Uit een recent rapport van de Adviesraad Internationale Vraagstukken blijkt dat de missie in Uruzgan helemaal geen solide draagvlak in de Nederlandse maatschappij heeft. Er is ook gerommel in de krijgsmacht. Dit gerommel zal toenemen als de missie misgaat. Minister Kamp sprak in februari over de kritische AFMP als een klein bondje, maar het is de grootste vakbond van militairen. Minister Kamp weet dat het zogeheten thuisfront, veel meer dan de Tweede Kamer, zijn politieke achilleshiel is. Naast de AFMP zijn er meer tekenen, misschien minder goed beheersbaar, van oppositie in de krijgsmacht. Ouders van uit te zenden militairen hebben in de winter al laten weten niet akkoord te zijn met deze oorlog. De kritiek kan krachtig aanzwellen zodra in de boezem van de krijgsmacht voelbaar wordt dat Nederlandse soldaten sterven voor Bush.

De redactie



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

- Militaire strategie VS -

De Lange Oorlog van de Verenigde Staten

In februari dit jaar werd in Washington de Quadrennial Defense Review (QDR) 2006 van het ministerie van defensie gepresenteerd. Het vierjaarlijkse rapport geeft de strategie weer voor de komende twintig jaar, die de regering Bush Jr. voor ogen heeft. De leidraad wordt omschreven als the Long War en bestaat uit het weerstreven van (moslim) terrorisme en andere niet-traditionele dreigingen. Het gehele Amerikaanse leger zal worden aangepast om tegemoet te komen aan de nieuw ontstane situatie van na '9/11'.

Het QDR 2006 is een verdere uitwerking van het QDR uit 2001 die snel herschreven moest worden na de aanslagen op het World Trade Center en het Pentagon. Het bouwt voort op de ervaringen die zijn opgedaan met het bestrijden van terrorisme in de oorlogen in Afghanistan en Irak. In het rapport wordt China gezien als de grootmacht die een mogelijke bedreiging kan gaan vormen.

Speciale eenheden

De naam the Long War vervangt het gebruik van de term the war on terrorism. De naam staat tegenover the Cold War die de wereld overheerste van 1946 tot 1991. De Lange Oorlog is een slim gekozen naam. Het geeft de inspanning die de Amerikanen zich getroosten een mythische weerklank. Het bereidt de Amerikaanse burger voor op een lange inspanning en op hoge uitgaven voor defensie en het incasseren van doden. De naam is minder specifiek dan 'de oorlog tegen het terrorisme' en kan bijvoorbeeld ook gebruikt worden voor aankopen van defensie die zich minder goed laten herleiden tot het opsporen en vernietigen van 'terroristen'.
Volgens het QDR 2006 zal de Lange Oorlog gevoerd worden op basis van vier prioriteiten.

  1. Het opsporen en vernietigen van terroristische netwerken.
  2. Verdediging van het grondgebied.
  3. Landen 'begeleiden' bij het maken van de juiste keuzes. (De VS denken dan bijvoorbeeld aan het democratiseren van Irak, begeleiden en helpen van zwakke democratieën in voormalig communistische landen en Zuid-Amerika, maar ook, het ontmoedigen van grootmachten als China, Rusland en India om tegenstrever van de VS te worden.)
  4. Voorkomen dat vijandelijke staten en niet-staat gebonden groepen kunnen beschikken over en gebruik maken van massavernietigingswapens.

Om tegemoet te komen aan prioriteit 1 en 4 zullen de Special Operations Forces (SOF), nu al bestaande uit 52.000 personeel, met 15% toenemen.

In het QDR wordt hun taak zo omschreven: „SOF will increase their capacity to perform more demanding and specialized tasks, especially long-duration, indirect and clandestine operations in politically sensitive environments and denied areas." (noot 1)

Daarvoor wordt meer personeel aangenomen om de speciale troepen te trainen in vreemde talen en culturen. Het rapport noemt als voorbeeld het zoeken naar personeel die het Arabisch, Chinees of Farsi beheersen. Het idee is om zo samenwerking met inheemse strijdkrachten te verbeteren of bij geheime operaties beter uit de voeten te kunnen.

Verder komt er een extra SOF squadron met onbemande vliegtuigjes voor betere informatievergaring over de verdedigingscapaciteiten en troepenbewegingen van de vijand. Vooral handig in weinig toegankelijke landen.

De SOF zullen de mogelijkheid krijgen om in vele verschillende landen tegelijkertijd en langer te opereren. Het geeft hen de mogelijkheid om met de buitenlandse strijdkrachten en geheime diensten een goede verstandhouding te ontwikkelen.

De SOF kunnen al vanaf september 2007 beschikken over vier nucleaire onderzeeboten, met ieder meer dan 150 Tomahawk kruisraketten aan boord, voor het bereiken van de zogeheten "denied areas". Vier verouderde SSBN onderzeeboten worden hiervoor op dit moment al aangepast.

Clandestiene overvallen

De Lange Oorlog staat voor een oorlog die niet beperkt is in tijd en plaats. Het QDR spreekt van een strategiewijziging en inspanning voor de komende twintig jaar.

Het rapport heeft het over „Currently, Iraq and Afghanistan are crucial battlegrounds in this war (tegen terroristen), but the struggle extends far beyond their borders and may well be fought in dozens of other countries simultaneously and for many years to come." (noot 2)

De strategie is gebaseerd op de onzekerheid en onvoorspelbaarheid die samengaat met terrorisme en het bestrijden ervan. Ryan Henry, een beleidsmedewerker van het Pentagon verwoordde het als volgt: „We in the defense department feel fairly confident that our forces will be called on to be engaged somewhere in the world in the next decade where they're currently not engaged, but we have no idea whatsoever where that might be, when that might be or in what circumstances that they might be engaged." (noot 3)

In Irak is momenteel een grote troepenmacht op de been om terrorisme te bestrijden. Daar wil het ministerie van defensie van af. Geen grootschalige invasie meer die een land volledig kan destabiliseren en zo een broedplaats kan worden van terrorisme, met speciaal voor terroristen aantrekkelijke doelen als de legerbarakken en kampementen die nodig zijn als onderkomen van diezelfde invasiemacht. In de toekomst moet het terrorisme bestreden worden door het snel inzetten van mobiele, vaak geheime, zwaar bewapende antiterrorisme eenheden, waar ook ter wereld.

Samenwerking kan worden gezocht met het land waar zo'n overval plaatsvindt. Het liefst zien de Amerikanen dat de binnenlandse troepen zelf een operatie uitvoeren. Echter het ministerie van defensie vraagt in het QDR extra bevoegdheden om zo'n overval eventueel clandestien te mogen uitvoeren. Met andere woorden, het Amerikaanse leger wil overal ter wereld kunnen opereren met of zonder toestemming van de betreffende buitenlandse regering.

Zoeken naar bondgenoten

De VS kan de Lange Oorlog niet alleen winnen. Het QDR geeft het met zoveel woorden toe. Het heeft daarvoor de samenwerking nodig van andere landen. In eerste instantie denkt de VS, als het gaat om het Europese continent en het Midden-Oosten, aan samenwerking met de NAVO-landen en de Partnerschap voor Vrede-landen. (Er wordt al gewerkt aan een snelle reactiemacht voor de NAVO en NAVO-troepen zijn al operationeel in Afghanistan en leiden het militaire apparaat op in Irak.) De VS steunt ook het plan van de EU voor de ontwikkeling van een Europese interventiemacht. Voor het Verre Oosten wordt samenwerking gezocht met landen als Japan, Zuid-Korea en Australië. Verder zal er gezocht worden naar bilaterale en multilaterale gelegenheidscoalities als de situatie daar om vraagt.

Terroristennetwerken zijn wijd en zijd vertakt. Terroristencellen kunnen snel in een land actief worden en verplaatsen zich relatief snel. Om adequaat te kunnen reageren op deze dreigingen is een vergelijkbare snelheid geboden. Tegelijkertijd moet ook het zoeken en vinden van bondgenoten plaatsvinden om ze snel op te leiden zodat ze kunnen samenwerken met de Amerikaanse troepen. In feite dus netwerken tegen netwerken. Het QDR vraagt het congres om de President de benodigde bevoegdheden te geven om hieraan te voldoen. Nu is het zo dat het congres voor elke inzet van het Amerikaanse leger, voor zowel het opleiden van vreemde troepen als het uitvoeren van een operatie, haar toestemming moet geven (bijvoorbeeld Irak en Afghanistan). Dit werkt volgens de QDR te langzaam. Om snel te kunnen reageren, het liefst voordat een terroristencel actief wordt of om te voorkomen dat een groep of land over een massavernietigingswapen kan beschikken is het beter dat de bevoegdheid om in te grijpen bij de President ligt. Het doel is om flexibel te kunnen handelen, zodat naar eigen inzicht samenwerking gezocht kan worden met het leger of een geheime dienst, of, als de situatie daarom vraagt, een verzetsgroep van een bepaald land. Deze bevoegdheden moeten nu nog gescheiden worden gegeven.

Verdediging eigen grondgebied

De strategie voor de verdediging van het eigen grondgebied wordt ingegeven door de notie dat de 'natuurlijke' barrières (de V.S. zijn ingesloten door twee oceanen en twee vriendschappelijke landen) niet meer voldoen. Naast het gevaar voor de intercontinentale raket, dat al bestond, is er het gevaar bij gekomen van het kleiner worden van de wereld door verbeterde transportmogelijkheden en internet, gecombineerd met het gevaar van proliferatie van massavernietigingswapens.

Zo wordt voor de beveiliging van het Amerikaanse grondgebied de komende vijf jaar $ 1,5 miljard vrijgemaakt voor de ontwikkeling van allerlei maatregelen tegen biologische (denk aan de anthraxbrieven uit 2001), chemische, radiologische (vuile bom) en kernwapen aanvallen. Dit gaat gepaard met de ontwikkeling van geavanceerde opsporingstechnieken, afdoende vergeldingsmaatregelen en het opzetten van civil-militaire oefeningen voor rampenbestrijding.

In het QDR worden vele voorstellen gedaan voor het (verbeteren van) samenwerking met andere ministeries en diensten, zoals brandweer, douane, gezondheidszorg, enz., waarbij de regie in handen is van defensie. Het congres wordt gevraagd om het ministerie van defensie de bevoegdheden te geven die verregaande samenwerking met de betreffende ministeries en instanties mogelijk maken.

Dit zou ook dividend uitbetalen bij grote natuurrampen. De gevolgen en nasleep van de orkaan Katrina worden dan ook in het rapport regelmatig genoemd als voorbeeld hoe de verschillende overheidsdiensten (niet) kunnen samenwerken.

Grootmachten weerhouden om een serieuze bedreiging te worden voor supermacht Amerika is vooral een politiek spel. Van de genoemde voorbeelden in het QDR, Rusland, China en India, wordt vooral China genoemd als kandidaat van serieuze bedreiging voor de toekomst. Niet alleen vanwege haar aanspraken op Taiwan vormt China een bedreiging, maar ook vanwege haar toenemende investering in defensie. Vanaf het midden van de jaren negentig heeft China elk jaar haar defensiebudget met 10% verhoogd. Het lijkt erop dat China de rol als antagonist, voor een wapenwedloop met de V.S., van de Sovjet-Unie heeft overgenomen. Om aan deze 'dreiging' het hoofd te bieden stelt het QDR dan ook voor dat de ontwikkeling van een raketschild zeker doorgaat. Verder, dat de V.S. meer gaan investeren in de verdediging tegen cyberspace- en elektronische aanvallen, de verbetering van spionage via ruimtesatellieten, het aangaan van bilaterale samenwerking op defensiegebied met China's buurlanden (zoals onlangs gebeurde met India) en de instandhouding van een overweldigende aanwezigheid in de Grote Oceaan op zowel zee- als luchtmachtgebied.

Snel ingrijpen

De Lange Oorlog is een wijziging en afscheid van de strategie die ontwikkeld werd gedurende de Koude Oorlog. De strategie in de Koude Oorlog bestond uit de verwachting dat het voeren van oorlogen plaats zou vinden tussen nationale staten met reguliere geüniformeerde troepen; de politiek werd gevoerd op statenniveau; de bewapening bestond uit het gebruik van grote conventionele wapensystemen onder een kernwapenparaplu. Het rapport verklaart: „We also have been adjusting the U.S. global military force posture, making long overdue adjustments to U.S. basing by moving away from a static defense in obsolete Cold War garrisons, and placing emphasis on the ability to surge quickly to trouble spots across the globe." (noot 4)

Deze wijziging in strategie weerspiegelt in zekere zin de hervormingen die in andere landen heeft plaatsgevonden. In Nederland bijvoorbeeld is als reactie op het einde van de Koude Oorlog het dienstplichtleger ingeruild voor een vrijwilligersleger dat veel kleiner en flexibeler is geworden. De schaal waarop de V.S. van plan zijn hun militair apparaat aan te passen is echter gigantisch. Zo heeft het ministerie van defensie een begroting ingediend van $ 513 miljard voor het jaar 2007. In tegenstelling tot Nederland zal de V.S. dan ook niet kiezen voor een kleiner leger. Het blijft ongeveer even groot. De toename van SOF-personeel staat tegenover de verkleining van het luchtmachtpersoneel met 40.000.

Wat vooral aan de plannen in de QDR opvalt, is dat defensie geen prioriteiten stelt. Het leger krijgt er eigenlijk een taak bij. Namelijk de vorming van een wereldwijd netwerk voor de bestrijding van het terrorisme. Verder houdt het leger echter evenveel aandacht voor de bescherming van het Amerikaanse grondgebied en wil het de mogelijkheid behouden voor het voeren van conventionele campagnes (zoals in Irak). Dit leidt tot een verhoging van de defensiebegroting voor 2007 tot het gigantische bedrag van $ 513 miljard. Dit betekent dat voor het eerst in de geschiedenis, de V.S. meer zal gaan uitgeven aan defensie dan de rest van de wereld bij elkaar.

De President beslist

Wat zeer verontrustend is aan de plannen, is dat de VS zich het recht voorhouden om overal in de wereld te kunnen ingrijpen. Geen enkel land wordt uitgesloten. Daarbij wordt kennelijk geen rekening gehouden met de soevereiniteit van landen en het internationaal recht. Dit gaat gepaard met de vraag aan het congres om de President alle bevoegdheden te geven die voor ingrijpen noodzakelijk zijn. Het wordt dus het presidentiële prerogatief om overal in te grijpen, waarbij vooraf geen toestemming meer nodig is van het congres. Dat is modern absolutisme; de mogelijkheid hebben om elk land in de wereld binnen te vallen zonder moeilijke discussies vooraf en ongehinderd zijn door wet of recht.

In het artikel van de Volkskrant van 24 april dit jaar dat berichtte over de Lange Oorlog werd gemeld dat hoge militairen uit maar liefst 63 landen (waaronder Nederland) op de luchtmachtbasis MacDill in Tampa Florida langdurig bijeen zijn om met de Amerikanen te praten over de bestrijding van het terrorisme. Dat de Amerikanen strategiebesprekingen voeren en inlichtingen delen met zoveel landen is ongekend. Alleen binnen de NAVO ten tijde van de Koude Oorlog was er iets vergelijkbaars. Daar werd nog gesproken over een NAVO-strategie tegen het 'rode gevaar'. Eens te meer bewijs dat het (moslim) terrorisme de rol van 'Angstgegner' van het communisme heeft overgenomen. De alomvattende strategie van de V.S., zoals die is beschreven in de QDR 2006, heeft blijkbaar geen verontrusting teweeg kunnen brengen bij de democratische en vrijheidslievende bondgenoten. Sterker nog; door vooraf mee te werken aan de Amerikaanse plannen worden deze landen betrokken bij het toekomstig schenden van het internationaal recht en de soevereiniteit van andere landen. Collaboratie aan snode plannen maakt ook van de collaborateur een snoodaard. Geen politicus (zeker geen Nederlandse) die zich daar druk over maakt.

Hans Wester


Noten:

  1. De capaciteiten van de SOF zullen worden vergroot voor de meer eisende en gespecialiseerde taken, in het bijzonder langdurige, indirecte en geheime operaties in een politiek gevoelige omgeving en verboden gebieden.
    Terug naar tekst
  2. Irak en Afghanistan zijn momenteel cruciale slagvelden in deze oorlog (tegen terroristen); maar de strijd reikt ver voorbij hun grenzen en zouden wel in tientallen andere landen, gelijktijdig en voor vele jaren, gevochten moeten worden.
    Terug naar tekst
  3. Binnen het ministerie van defensie zijn we er vrij zeker van dat onze strijdkrachten in de komende tien jaren ergens ter wereld zullen worden opgeroepen te worden ingezet waar ze dat momenteel niet zijn. We hebben geen enkel idee waar dat mag zijn, of wanneer dat mag zijn. We hebben geen idee over de omstandigheden waarin ze zouden kunnen worden ingezet.
    Terug naar tekst
  4. We zijn ook bezig met de aanpassing van de wereldwijde stationering van de V.S. strijdmacht. De reeds lang noodzakelijke aanpassing legt de nadruk op de capaciteit om snel in te grijpen in probleemgebieden waar ook ter wereld en laat het grondvest los van de statische verdediging door verouderde Koude Oorlog garnizoenen.
    Terug naar tekst



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

- Civiel-militaire samenwerking -

Duitse wapens en Duits geld helpen overal ter wereld

Het begrip CIMIC staat voor civil-military coöperation (civiel-militaire samenwerking), het is de term die de NAVO gebruikt voor civiel-militaire samenwerking buiten het verdraggebied. In engere zin (lees: in Duitsland; vert.) staat CIMIC voor eenheden van de Bundeswehr, die in het buitenland worden ingezet om "het militair optreden in harmonie te brengen met de burgermaatschappij. Het moet het voor de ingezette troepen gemakkelijker maken hun opdracht te vervullen." (noot 1)

Sinds het eerste CIMIC-optreden in Bosnië-Herzegovina in 1997 hebben ongeveer 1.400 militairen aan zulke civiel-militaire acties deelgenomen. Op dit moment zijn ongeveer 130 CIMIC-soldaten op de Balkan en in Afghanistan gestationeerd. In maart 2003 werd in Nienburg aan de Weser CIMIC-bataljon 100 opgericht. Dit bataljon telt op dit moment 118 soldaten, van wie 91 een inzet in het buitenland in het vooruitzicht hebben. Tot 2010 moet het aantal CIMIC-medewerkers in het kader van de hervorming van de Bundeswehr trouwens verdubbeld worden. (noot 2)

Op dit moment zijn CIMIC-militairen actief in Bosnië-Herzegovina, Kosovo en Afghanistan. In het verband van de SFOR-missie in Bosnië-Herzegovina staat de "ondersteuning" van vluchtelingen en repatrianten op de voorgrond. In Kosovo concentreren de CIMIC-eenheden zich op de bouw van woningen en de ondersteuning van economie en onderwijs. In Afghanistan werken CIMIC-soldaten mee aan de opbouw van de Afghaanse politie. In het regionale opbouwteam (PRT) in Kunduz worden voor de veiligheid van de soldaten en de bevolking kleine projecten gerealiseerd. (noot 3)

Eigenlijk klinkt dit allemaal zo slecht nog niet – toch? Duitse soldaten die scholen bouwen, daken dekken en boeren bijbrengen hoe ze varkens moeten fokken. Maar dat is natuurlijk niet de werkelijke opdracht van de soldaten – deze inpakstrategie van de Bundeswehr moet bijdragen aan het veroveren van de harten en de hoofden van de bevolking. (noot 4) Met andere woorden: de sympathie van de bevolking moet gewonnen worden, om daarmee voor de reguliere troepen een veilige omgeving te creëren. Met ontwikkelingshulp.

Taken van CIMIC

Volgens de Bundeswehr zijn de kerntaken van CIMIC in het buitenland de coördinatie van de relatie tussen burgers en militairen, de ondersteuning van de strijdkrachten en de ondersteuning van de hen omringende burgersamenleving. Dat omvat vooral het verzamelen van informatie, maar ook de uitvoering van civiele projecten voor de wederopbouw, in samenwerking met civiele ontwikkelingswerkers en noodhulpverleners, en met de lokale autoriteiten.

Die uitvoering is daarbij afhankelijk van twee criteria – veiligheid voor de soldaten en het beginsel van de subsidiariteit. Maatregelen van CIMIC moeten primair gezien worden als flankerend beleid ter vergroting van de acceptatie bij de lokale bevolking en als beveiliging voor de troepen. Ze hebben dus vooral een militaire functie, ontwikkelingspolitieke doelen komen op de tweede plaats. Het subsidiariteitsbeginsel betekent dat CIMIC-projecten alleen worden uitgevoerd wanneer geen burgerorganisaties gevonden kunnen worden om deze taken te vervullen.

Tegenstrijdige doelen

Dat de Bundeswehr er inderdaad slaagt ontwikkelingspolitieke taken op een zinvolle manier te vervullen, zoals graag wordt gesuggereerd, is meer dan twijfelachtig. Een studie door het Deutschen Institut für Entwicklungspolitik komt tot de conclusie, dat CIMIC niet de kwaliteiten heeft die nodig zijn om duurzame ontwikkelingshulp te verlenen. Alleen al de korte looptijd van de projecten en het tegenstrijdige doel de reguliere troepen te beschermen vereisen de opbouw van parallelle structuren, ten koste van de lokale economie. (noot 5) In Afghanistan bijvoorbeeld hebben te grote graanleveranties ertoe geleid, dat boeren hun producten niet meer konden verkopen en gedwongen waren op de opiumteelt over te stappen.

Ook een blik op het optreden van de CIMIC-bataljons laat zien hoe weinig geschikt de Bundeswehr is als ontwikkelingshulporganisatie. In plaats van in te gaan op de behoefte van de boeren in Kosovo werden daar zeer twijfelachtige concepten gerealiseerd, die bij de boeren niet ten onrechte weerstand opriepen. "Ze hebben de markteconomie nog niet geïnternaliseerd," heet het dan bij de mensen van CIMIC. (noot 6)

Maar ook de pretentie van de Bundeswehr dat ze de veiligheid in de crisisgebieden vergroot en het werk van burgerhulpverleners en ontwikkelingswerkers vergemakkelijkt, is nauwelijks vol te houden. Een te nauwe band tussen de burgerwerkers en de Bundeswehr kan gevaarlijk zijn. "Zoals bijvoorbeeld de Welthungerhilfe uit Afghanistan rapporteerde, leidde een onaangekondigd bezoek van een militair PRT-konvooi aan een DWHH-projectbureau tot grote spanningen met de plaatselijke bevolking in het gebied. Zulke gebeurtenissen vergroten het veiligheidsrisico voor medewerkers van de ontwikkelingssamenwerking." (noot 7)

Naast de praktische doelen op locatie, die door de een worden bestreden en door anderen verdedigd, worden met CIMIC zeker nog andere doelen nagestreefd. Zo kan de Bundeswehr zichzelf met mooie foto's als vredesleger verkopen. Een televisie-item over Duitse soldaten die in Kaboel een ziekenhuis herstellen leidt de aandacht af van de gevechtsacties van gespecialiseerde commandotroepen in het zuidoosten van het land. Oorlog wordt op deze manier als humanitaire hulpverlening voorgespiegeld.

Financiering: niet uit defensiebegroting

Sinds de eerste CIMIC-inzet in Bosnië-Herzegovina in 1997 heeft de Bundeswehr projecten gerealiseerd met een gezamenlijke waarde van meer dan 38 miljoen euro. Het mooiste daarvan is, dat het defensiebudget daarvoor met geen enkele euro werd belast, want de CIMIC-projecten worden uitsluitend uit een derde geldstroom gefinancierd. (noot 8) Het geld komt in de eerste plaats van andere ministeries, zoals Buitenlandse Zaken (Auswärtiges Ambt) of het Ministerie voor Economische Samenwerking (Bundesministerium für Wirtschaftliche Zusammenarbeit), maar ook uit potjes van de Europese Unie of van deelstaten, stichtingen en fondsen.

De Bundeswehr is bij het verwerven van Europese gelden een concurrent van civiele ontwikkelingsorganisaties en niet-gouvernementele organisaties. Omdat de personeelslasten van de CIMIC-eenheden ook in de toekomst door het ministerie van defensie gedragen worden, heeft de Bundeswehr ten opzichte van andere organisaties een kostenvoordeel. Zo heeft bijvoorbeeld directeur Martin Bröckelmann-Simon van Misereor geklaagd dat daarbij sprake is van "plundering van het ontwikkelingsbudget voor veiligheidspolitieke doeleinden." (noot 9)

Het Ministerie voor Economische Samenwerking financiert via zijn regionale vertegenwoordiger routinematig de CIMIC-inzet op de Balkan. De Arbeitsstab Humanitäre Hilfe van Buitenlandse Zaken stelt onder andere middelen beschikbaar voor de wederopbouw van huizen in Afghanistan. De deelstaat Baden-Württemberg steunt een project voor steun van de economie van Kosovo.

Maar de meest originele vorm van financiering voor de internationale inzet van de Bundeswehr geven de soldaten zelf: Minister Struck van defensie is er buitengewoon trots op dat de soldaten uit hun soldij aan de inzet van CIMIC meebetalen. "Alleen al bij KFOR is in 2003 € 435.000 ingezameld voor CIMIC-projecten. Bij ISAF in Afghanistan hebben soldaten in het laatste kwartaal van 2003 rond € 18.000 besteed. En in 2004 is tot nu toe € 25.000 ingebracht." (noot 10)

Een belangrijke rol is – ook bij het tonen van een zo positief mogelijk beeld van de Bundeswehr – weggelegd voor verenigingen met mooie namen als 'Lachen helfen' en 'Aktion Cash'. (noot 11) Deze verenigingen worden grotendeels gefinancierd uit bijdragen van medewerkers van de Bundeswehr en privé-personen, en ze steunen kleine projecten, die in de regel door CIMIC-eenheden worden uitgevoerd.

Conclusie

CIMIC moet een nieuw beeld van de Bundeswehr verspreiden: de Bundeswehr is geen krijgsmacht, maar helpt bij de opbouw van vrede en welvaart. Die boodschap lijkt nog niet goed over te komen, want veel ontwikkelingshulporganisaties wijzen een al te nauwe samenwerking met de militairen nog af. Bovendien uiten zij zich kritisch over het paradigma van de humanitaire inzet, dat steeds vaker als legitimatie van militaire interventies wordt opgevoerd. (noot 12) De kritiek richt zich daarbij in de eerste plaats op de kruisfinanciering van de inzet van de Bundeswehr uit ontwikkelingshulpgelden. Het probleem is echter groter: "De traditionele afstand van het ontwikkelingssamenwerkingbeleid tot de veiligheidspolitiek verdwijnt zienderogen", zoals zelfs mensen constateren die de samenwerking tussen civiele en militaire organisaties tenminste ten dele positief beoordelen. (noot 13) CIMIC is uiteindelijk niet meer dan een onderdeel van een paradigma voor veiligheidspolitiek, dat militairen tot ontwikkelingswerkers, interventie tot beveiligingsactie en oorlog tot bescherming van mensenrechten bestempelt.

Wolfgang Obenland – IMI-Analyse 2005/021 in AUSDRUCK (augustus 2005)
Vertaling: Tjark Reininga


Noten:

  1. Bundeswehr (2004): Fragen und Antworten.
    Terug naar tekst
  2. Bundeswehr (2004): Interview met luitenant-generaal Hans-Heinrich Dieter.
    Terug naar tekst
  3. Bundeswehr (2004): Wo findet CIMIC statt?
    Terug naar tekst
  4. Een terminologie die ontleend is aan het Amerikaanse militaire jargon: 'winning the hearts and minds'.
    Terug naar tekst
  5. Klingebiel, Stephan & Roehder, Katja (2004a): Entwicklungspolitisch-militärische Schnittstellen – Neue Herausforderungen in Krisen und Post-Konfllikt-Situationen (DIE Berichte und Gutachten 3/2004); Bonn.
    Terug naar tekst
  6. Bundeswehr (2004): Steiniger Weg bis zur Marktwirtschaft.
    Terug naar tekst
  7. Klingebiel & Roehder 2004a; 36
    Terug naar tekst
  8. Afgezien van de toch al gemaakte kosten voor het personeel en de technische uitrusting.
    Terug naar tekst
  9. Geciteerd in German Foreign Policy (2004): Indirekte Kriegskostenfinanzierung.
    Terug naar tekst
  10. Bundeswehr (2004): CIMIC; Berlin.
    Terug naar tekst
  11. Waarin 'Cash' een acroniem is voor 'children art soldiers help'. Zie www.aktion-cash.de of www.lachen-helfen.de
    Terug naar tekst
  12. Vgl. VENRO 2003
    Terug naar tekst
  13. Klingebiel & Roehder 2004b
    Terug naar tekst



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

- Civiel-militaire samenwerking -

Wie bepaalt wat er gebeurt?
Keuzes bij de integratie van militaire en humanitaire activiteiten

Op 29 mei van dit jaar presenteerde de hulporganisatie Cordaid het rapport Principles and Pragmatism: civil-military action in Afghanistan and Liberia aan minister Kamp van Defensie. Samenwerking tussen civiele en militaire organisaties in conflictgebieden neemt hand over hand toe en dat geldt ook voor de discussie die helaas vooral tussen gespecialiseerde betrokkenen wordt gevoerd en nauwelijks in het publieke en politieke domein. En dit terwijl het hand in hand gaan van militaire activiteiten en wederopbouw en de rol van Cordaid daarbij een belangrijke rol speelde in de Kamerdebatten over Uruzgan.

De discussie is vrij technisch en de argumenten, die deels van zeer principiële aard zijn, deels uitermate pragmatisch, lijken elkaar nauwelijks te raken. In het genoemde rapport probeert Cordaid een brug te slaan tussen beide typen argumenten door te kijken wat er nu eigenlijk in de praktijk blijkt te gebeuren. Die twee casussen zal ik ook in dit artikel vrij uitgebreid behandelen, omdat ze nu net over Afghanistan gaan en over West-Afrika, waar ik afgelopen najaar twee artikelen in dit blad over heb geschreven. Maar eerst een iets algemenere insteek op de materie en de discussie zoals die tot dusverre wordt gevoerd.

Verschillende concepten

Elders in dit blad wordt in het artikel 'CIMIC – Duitse wapens en Duits geld helpen overal ter wereld' reeds ingegaan op het NAVO-concept waarbij de militaire leiding ter plaatse zowel militaire als civiele activiteiten aanstuurt. De schrijvers van het Cordaid rapport wijzen er in het begin al op dat er een grotere diversiteit is aan relaties tussen militairen en hulpverleners in conflictgebieden. Tegenover het CIMIC-concept van de NAVO staat het CMCoord-concept van de Verenigde Naties: Civil-Military Coordination. Het gaat hier om een overlegstructuur tussen de commandant van de militaire VN-troepen en het hoofd van de humanitaire VN-missie ter plaatse om de militaire en civiele activiteiten zoveel mogelijk af te stemmen en ervoor te zorgen dat deze elkaar in ieder geval niet hinderen. In deze constructie blijft de humanitaire doelstelling van de totale operatie het primaat hebben en op papier zijn de militaire VN-activiteiten ondergeschikt aan de humanitaire waarvoor de civiele organisaties de eerste verantwoordelijkheid dragen.

Tussen deze twee uitersten ligt een heel complex veld van civiel-militaire relaties tussen humanitaire en militaire organisaties die in een bepaald crisisgebied actief zijn. Die complexiteit hangt samen met een aantal factoren. In de eerste plaats de aard van hedendaagse oorlogssituaties die nauwelijks meer tussen staten bestaan, maar veeleer binnen staten (en soms van staat op staat overslaan, zoals in verschillende Afrikaanse regio's) waarin niet langer uitsluitend militairen maar ook burgers actief betrokken zijn. De aanpak van die conflicten dient daarom ook breder te zijn, dan uitsluitend militair. Daarmee samenhangend is in de loop van de jaren negentig een stijl van militair ingrijpen gegroeid die steeds meer verantwoordelijkheid voor de gang van zaken in de betreffende regio overneemt. Zo werden Bosnië en Kosovo min of meer militaire protectoraten waarbij de aanwezige 'stabilisatiemachten' de eindverantwoordelijkheid overnamen voor het burgerlijk bestuur, politie, rechtsspraak, maar ook het onderwijs en de economische sector.

Een derde ontwikkeling betreft de niet-gouvernementele organisaties. Terwijl deze zich aanvankelijk bezighielden met directe en neutrale hulpverlening (zoals het Rode Kruis) of met ontwikkelingsprogramma's, werden zij gaandeweg steeds meer geconfronteerd met gewelddaden en met de oorzaken en gevolgen daarvan. Conflictpreventie, ontwapeningsprogramma's, vredesopbouw en politieke lobby voor tijdig en gericht internationaal optreden werd in toenemende mate tot hun werkveld gerekend en ook de donorlanden kregen in toenemende mate aandacht voor veiligheid, stabiliteit en 'goed bestuur'. Terwijl er nog steeds geen geld is voor organisaties en programma's die zich richten op het voorkomen van gewelddadige conflicten, is inmiddels wel een heel nieuwe sector ontstaan van organisaties die zich op het grensgebied van militaire taken, overheidstaken en NGO-taken bewegen en zich naar hartelust kunnen laven aan de enorme sommen geld die vrijgemaakt worden voor de wederopbouw van oorlogsgebieden. Het wordt steeds drukker in post-conflictgebieden en de afstemming tussen al deze organisaties en activiteiten, civiel en militair, wordt steeds belangrijker.

Europese Unie

Bovenstaand relaas lijkt te suggereren, en zo komt het ook voor in het Cordaid-rapport, dat de inrichting van Civiel-Militaire relaties een noodzakelijk, logisch en onontkoombaar gevolg is de ontwikkelingen in crisisgebieden die zich de afgelopen 15 jaar hebben voorgedaan. De manier waarop die samenwerking of afstemming wordt ingericht wordt echter niet door de ontwikkelingen in het veld, het crisisgebied zelf, bepaald. Dat gebeurt in de hoofdkwartieren van wat inmiddels 'de internationale gemeenschap' is gaan heten. We zagen dat al in de verschillende keuzes die de VN en de NAVO hebben gemaakt bij de vormgeving van hun respectievelijke civiel-militaire relaties. Een paar dagen na de presentatie van het Cordaid-rapport bracht ISIS, een onafhankelijk onderzoeksbureau voor Europese veiligheidsvraagstukken, het rapport Developing EU Civil Military Co-ordination: The Role of the new Civilian Military Cell uit. Uit dit rapport wordt duidelijk hoe de Europese variant van civiel-militaire relaties zich tot dusver heeft ontwikkeld.

Centraal staat de wens van de Europese Unie om, nu de interne markt haar voleinding nadert, een speler van formaat te worden op het internationale vlak en niet langer een Europese bijwagen van de door de VS gedomineerde NAVO. In rap tempo werden in de loop van de jaren negentig vergaande besluiten genomen over een Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) en een daarin ingebed Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB). Dit laatste moest ook plaats bieden aan de ambities en zelfbeelden van Europa als vredesproject en als civiele supermacht (ter onderscheiding van de Amerikaanse militaire supermacht) door naast een militaire ook een civiele poot te ontwikkelen. De ontwikkeling van die laatste blijft ver achter bij die van de eerste, maar de afgelopen jaren heeft men daarvoor een oplossing gevonden: de internationale activiteiten van de Europese Commissie (ontwikkelingssamenwerking, handel) worden gezien als civiele activiteiten van het EVDB, dat daarmee in één klap op sterkte wordt gebracht.

Met deze definiëring is ook de oplossing voor een apart Europees militair hoofdkwartier binnen handbereik. Een aantal sterk Atlantische EU-lidstaten, waaronder het Verenigd Koninkrijk en Nederland, hebben zich altijd verzet tegen een verdubbeling van NAVO-commandostructuren e.d. Voor de EU-operaties op Balkan (Bosnië en Macedonië) wordt dan ook gebruik gemaakt van de NAVO-infrastructuur. Voorvechters van een EU-macht die onafhankelijk van de NAVO kan opereren, zoals Frankrijk en Duitsland, is dit een doorn in het oog, maar ze moeten dan wel een EU-commandostructuur kunnen voorspiegelen die meerwaarde heeft boven de NAVO. Deze wordt nu gevonden in de CivMil Cell waaraan op dit moment wordt gewerkt. Een keur van 'civiele' activiteiten (ontwikkelingssamenwerking, handel) wordt mede gecoördineerd vanuit een nieuw orgaan dat vooral vanuit een militaire behoefte geconstrueerd zal worden. Niet de praktijk in het veld, maar politieke compromissen in Europa bepalen hoe die samenwerking wordt ingericht.

Afghanistan

Feitelijk blijkt dat ook uit de praktijk in Afghanistan. Bij het verdrijven van de Taliban, die op hun beurt niet bijzonder veel prioriteit hadden gegeven aan de opbouw van een functionerende overheidsorganisatie, moesten de eind 2001 binnentrekkende Amerikaanse troepen ook een vorm van burgerlijk gezag in het land opzetten. Daartoe werden in het hele land zgn. Joint Reconstructon Teams (JRTs) opgezet. Primair militaire bases, tevens belast met het lokaal bestuur (aanvankelijk) en wederopbouw. In het najaar van 2002 nam de NAVO het commando van de door de VN geautoriseerde International Security Assistance Force (ISAF) over om het mogelijk te maken dat ISAF, tot dan toe beperkt tot de onmiddellijke omgeving van de hoofdstad Kabul, zich geleidelijk kon uitbreiden over de rest van Afghanistan, om te beginnen in het relatief rustige noorden van het land. Deze NAVO geleide ISAF-missie nam de verschillende JRTs als Provinciale Reconstructie-Teams (PRTs) van de Amerikanen over.

Vanuit deze PRTs worden verschillende wederopbouwprojecten ondernomen. Het gaat daarbij in ieder geval om de kleine projectjes die vooral te maken hebben met de militaire doelstelling om in contact te komen met de bevolking. Het winnen van hoofden en harten, maar ook kunnen uitleggen waar je mee bezig bent en het verzamelen van informatie over wat er in de lokale samenleving aan spanningen en mogelijke conflicten bestaat. De PRTs die vanuit de Angelsaksische landen worden geleid bemoeien zich, via civiele functionarissen die op dezelfde basis zijn gestationeerd, ook met het ondersteunen en coördineren van grotere projecten in samenwerking met de lokale, Afghaanse overheid en projecten van internationale niet-gouvernementele organisaties. Het Duitse PRT heeft dat juist volstrekt gescheiden. De louter wederopbouwprojecten worden in de 'Duitse' provincie vanuit een eigen, civiel kantoor gecoördineerd. Hoewel Nederland in het noorden van Afghanistan veel met de Duitse PRTs heeft samengewerkt, neigt hun organisatiestructuur meer naar het Angelsaksische model.

Belangrijker dan de taakverdeling en verhoudingen op die verschillende bases is misschien nog wel dat door deze hele opzet de wederopbouw van Afghanistan vooral langs militaire lijnen en via deze PRTs loopt. Met name de Angelsaksische troepenleverende landen hebben een sterke voorkeur om hun wederopbouwgelden vooral in samenhang met hun militaire aanwezigheid te besteden. Op dat vlak bevindt Nederland zich juist wel weer in het andere kamp van landen die hun gelden vooral in de centrale wederopbouwpot voor Afghanistan stoppen. De gelden voor deze centrale pot blijven echter sterk achter bij wat aan de militaire aanwezigheid en daaraan gerelateerde hulp wordt uitgegeven. Zodanig zelfs dat uitgerekend NAVO-baas Jaap de Hoop Scheffer waarschuwde voor de gevolgen die dat achterblijven van deze werkelijke hulpgelden zou hebben voor de toekomstige stabiliteit van Afghanistan.

Liberia

De tweede case study in het Cordaid-rapport heeft een heel andere voorgeschiedenis. Het gewapende conflict in Liberia dat in 1989 uitbrak heeft een vooral interne ontstaansgeschiedenis en mag met recht een burgeroorlog heten, zij het dat het conflict gaandeweg oversloeg naar de buurlanden Sierra Leone, Guinee en Ivoorkust en gevoed werd en wordt door een door rebellengroepen beheerste roofeconomie. In de jaren negentig trachtte het West-Afrikaanse samenwerkingsverband ECOWAS met militaire troepen de rust te handhaven. De Verenigde Naties kwamen in die periode in Liberia met een humanitair bureau dat zich volledig richtte op een groot hulp- en wederopbouw programma. Sinds het najaar van 2003 is de West-Afrikaans troepenmacht vervangen door de VN-vredesmacht UNMIL (United Nations Mission In Liberia) die met 19.000 militairen de op Congo na grootste huidige VN-missie is maar feitelijk onder leiding staat van het reeds eerder aanwezige civiele VN-bureau.

Ook in Liberia voeren de verschillende militaire bases civiele projecten uit om hoofden en harten te winnen, zogenaamde Quick Impact Projects (QIPs). Waar deze kleine projecten in Afghanistan echter bijna de boventoon lijken te voeren, vormt het totale QIP-budget slechts een fractie van het totale wederopbouwbudget voor Liberia dat door het centrale VN-kantoor wordt beheerd. Ook is de opzet en structuur van de QIPs veel gelijkvormiger in heel Liberia dan in Afghanistan. Maar het belangrijkste is dat de civiele VN-functionarissen de landelijke wederopbouwpot beheren en volgens primair humanitaire doelstellingen kunnen besteden.

Conclusie

De waarde van het Cordaid-rapport ligt zonder meer in de analyse van wat nu werkelijk gaande is. Het probeert de concrete praktijk van het veld in te brengen in de tamelijk principiële discussies die op de Westerse hoofdkwartieren van militairen en hulporganisaties worden gevoerd. De nadruk die in het rapport wordt gelegd op het analytische ('waar hebben we het nu precies over?') vormt echter ook een tekortkoming in de zin dat het rapport een stuk minder toegankelijk wordt voor de geïnteresseerde leek. Bovendien betekent inzoomen op het veld ook dat de iets globalere aspecten uit het zicht verdwijnen.

Zo stelt het rapport met nadruk dat zowel in Afghanistan als in Liberia de lokale bevolking erg tevreden is met de uitgevoerde PRT- of QIP-projecten en zelfs een voorkeur heeft voor de projecten die door de militairen worden geïnitieerd of gecoördineerd. Dat mag geen bevreemding wekken, omdat juist de lokale organisaties die van deze projecten konden profiteren ook gevraagd werd wat ze ervan vonden. Niet de mensen of organisaties die geen geld kregen of die niet in de nabijheid van een PRT woonden.

Een andere kanttekening, die in het rapport wel wordt gemaakt, is dat het in beide voorbeelden om conflictregio's gaat waar de lokale bevolking (na de knoet van de zuidelijke Taliban respectievelijk 15 jaar politieke geweld) blij is met de aanwezigheid van buitenlandse militairen. In tegenstelling tot eerdere Cordaid-uitspraken tijdens het Uruzgan-debat van februari, stelt het rapport onomwonden dat de situatie in zuid-Afghanistan een onvergelijkbaar andere zal zijn. Een andere zorgpunt dat genoemd wordt is wat er zou kunnen gebeuren als de rol van de buitenlandse militairen plotseling gaat veranderen, omdat het conflict bijvoorbeeld weer oplaait (zoals in noord-Afghanistan dreigt te gebeuren).

Bovendien wordt door de tevredenheid van de lokale bevolking te meten, feitelijk gemeten of de Quick Impact Projecten waarmee hoofden en harten gewonnen moeten worden ook daadwerkelijk snel het beoogde resultaat opleveren. Ze voldoen volgens het onderzoek dus aan hun (militaire) doelstelling. Maar hoe zit het met de tevredenheid vanuit een ontwikkelingsperspectief? Dat is op zo'n korte termijn überhaupt niet te meten en bovendien is het meten van ontwikkelingsresultaten een onderontwikkeld vakgebied op zichzelf. Met name het voorbeeld van Afghanistan maakt echter duidelijk dat de grote fragmentatie van wederopbouwhulp over de diverse provincies de ontwikkeling van een zekere mate van zelfstandig functionerende eenheidsstaat niet echt bevorderd. Eerder leidt het tot een langdurige protectoraatsvorm.

Het voorliggende rapport van Cordaid vraagt met andere woorden om een deel twee waarin de beschreven activiteiten worden geëvalueerd vanuit een ontwikkelingsperspectief. En in zo'n evaluatie zou de door de VN geleide UNMIL-missie in Liberia er wel eens stukken beter uit kunnen springen dan de door de NAVO geleide ISAF-missie in Afghanistan. Puur omdat in Liberia de ontwikkelingsagenda, zowel organisatorisch als financieel, veel nadrukkelijker aanwezig is dan in Afghanistan waar het in beide opzichten toch in de eerste plaats een militaire veiligheidsmissie blijft. Wat dat betreft zou zo'n onderzoek, behalve de Westerse hoofdkwartieren en de praktijk ter plekke, ook de organisatie van de hele missie in het betreffende conflictgebied moeten omvatten

Jan Schaake
algemeen secretaris Kerk en Vrede



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

- Congo -

Twijfels bij EUFOR-missie Kinshasa

De Nederlandse regering heeft besloten om deel te nemen aan een EU-troepenmacht voor Congo. In de brief van de ministers van defensie en Buitenlandse Zaken van 9 juni 2006 wordt dit besluit toegelicht. De naam van deze militaire EU-aktie is EUFOR RD Congo. EUFOR wordt aangekondigd als ondersteuning van de VN-vredesmissie in Congo, de MONUC, voor de periode van de verkiezingen.

Dit artikel gaat eerst in op de militaire aspecten van de EUFOR, de deelname van de Europese landen, waaronder Nederland, zoals beschreven in de brief, en zal daarop ons commentaar geven. Verder gaan we kort in op de door de ministers genoemde gronden en de beschrijving van de politieke context.

Het verzoek aan de EU om militaire steun te geven in Congo werd eind vorig jaar gedaan door VN-chef Kofi Annan. Volgens de VN zal de MONUC niet in staat zijn om in Congo de veiligheid te garanderen tijdens de verkiezingen die op 30 juli gepland zijn. Het gaat om de eerste ronde voor de verkiezing van een president en om parlementaire verkiezingen. Momenteel zijn er bijna 17.000 blauwhelmen, een klein aantal omdat Congo ongeveer zo groot is als West-Europa. De VN-troepen zijn voornamelijk gestationeerd in Oost-Congo, in de provincies Kivu en in het district Ituri, gebieden die grenzen aan de buurlanden Rwanda en Oeganda.

De opzet van EUFOR is om ongeveer 500 militairen (latere berichten spreken van 800 man) en een hoofdkwartier te ontplooien in de westelijk gelegen hoofdstad Kinshasa, meer dan duizend kilometer van de oostelijke grens. Deze troepenmacht in Kinshasa zal bestaan uit Franse en Spaanse eenheden. Niet in Congo, maar in het Afrikaanse land Gabon zullen Duits-Nederlandse troepen en Zweeds-Franse Special Forces (totaal 1.200 man) komen die op afroep beschikbaar zijn, zgn. on-call forces. Het Nederlandse peloton zal deel uitmaken van de Duitse compagnie. Tenslotte wordt gesproken over een strategische reserve van 1.500 militairen, die eventueel uit Europa kunnen worden overgevlogen. Het merendeel van de Europese landen, zoals Portugal, België, Griekenland en (vreemd genoeg) Turkije leveren een bijdrage: troepen, transportvliegtuigen, medisch team, transporthelikopters, etc. Het hoofdkwartier van de operatie is in Potsdam en staat onder bevel van de Duitse generaal Viereck, in het veld staat EUFOR onder leiding van een Franse commandant, generaal Damay. De duur van de operatie zal vier maanden zijn.

Als opdracht wordt genoemd: afschrikking, ofwel het ontmoedigen van geweldsuitbarstingen tijdens het verkiezingsproces. De VN-resolutie op grond waarvan de EUFOR gemandateerd wordt, specificeert een aantal taken zoals de bescherming van burgers, de bescherming van het vliegveld van Kinshasa en het uitvoeren van operaties met beperkt karakter om individuen die gevaar lopen te extraheren.

Grensgebieden

Onze twijfels bij deze militaire onderneming zijn de volgende: als het werkelijk de bedoeling is om te voorkomen dat er Congolese burgers omkomen door geweld, kan een missie in de hoofdstad niets uitrichten. Immers niet in het westen maar in het oosten van het land is er de voortdurende dreiging van oorlog. In de provincies die grenzen aan Rwanda en Oeganda kan geen rust zijn, zolang deze landen bezig zijn zich te mengen in de aangelegenheden van hun buurland Congo. Deze landen zijn verantwoordelijk voor de illegale wapenleveranties aan Congolese milities. Daar komt bij dat in de negentiger jaren de oorlogen in Rwanda en Oeganda naar Congo verplaatst zijn, waardoor er zich in Oost-Congo nog steeds gewapende groepen ophouden, gericht tegen de regeringen van de buurlanden, zoals de Oegandese ADF en de LRA en de Rwandese FDLR. Deze groepen zijn een voortdurende bedreiging voor de Congolese bevolking en mishandelen, vermoorden en verkrachten de burgers.

Zowel Oeganda als Rwanda dreigen van tijd tot tijd Congo opnieuw binnen te vallen omdat Congo te weinig zou doen aan de bestrijding van deze groepen. Het is een vreemde zaak dat Congo de conflicten van de andere landen moet oplossen, maar de internationale gemeenschap schijnt dit normaal te vinden. Er komt nog bij dat het Congolese leger nog in aanbouw is. Sinds er een overgangsregering in Kinshasa is, bestaande uit elkaar voorheen bestrijdende partijen, is een begin gemaakt met het samensmelten (brassage) van de verschillende rebellengroepen en ex-regeringstroepen tot een Congolees leger, waarbij met name Fransen en Belgen de training verzorgen. Tot nu toe zijn er zeven brigades gevormd. De rest van de meer dan honderdduizend soldaten heeft nog geen training gehad en houdt zich bezig met afpersing en hinderen van burgers, waar sommige soldaten van de officiële brigades zich trouwens ook schuldig aan maken. Een deel van de soldaten gaf er de voorkeur aan in de burgermaatschappij gereïntegreerd te worden. De Wereldbank heeft hiervoor een programma opgezet, maar wegens gebrek aan mogelijkheden om in Congo aan het werk te komen, nemen deze soldaten vaak weer de wapens op. Een klacht die in Oost-Congo bovendien gehoord wordt is dat MONUC nalaat om de buitenlandse milities, zoals de FDLR, waarvan de Rwandese regering beweert dat het om schuldigen aan de genocide gaat, daadkrachtig te bestrijden. Deze milities worden wel opgejaagd, verdreven van hun basis, maar gaan vervolgens op andere plaatsen de bevolking maltraiteren.

Grondstoffenroof

Ook is de inmenging van de twee buurlanden een oorzaak van het steeds weer oplaaien van gevechten door dissidente Congolese militaire groepen. Want hoewel er een VN-embargo voor wapenleveranties aan Oost-Congo bestaat, worden er, zoals uit rapporten van Amnesty International blijkt, nog steeds wapens aangevoerd via Oeganda en Rwanda door transporteurs van Britse, Russische, Bulgaarse of Israëlische afkomst. Oeganda en Rwanda willen invloed blijven uitoefenen in Oost-Congo om te profiteren van de voordelen van de illegale handel in geroofde grondstoffen, goud, coltan, diamanten, tin, etc. Grondstoffen die vervolgens in de Westerse industrieën gebruikt worden. Plaats deze feiten eens tegenover de verklaringen van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN, Antonio Guterres, die er onlangs weer eens op wees dat de oorlog in Congo de ergste sinds de tweede wereldoorlog is: men schat het aantal doden op 4 miljoen, 1.200 mensen sterven nog elke dag door de gevolgen van de oorlog, 3,4 miljoen mensen zijn ontheemd en 17 miljoen mensen hebben onvoldoende voedsel.

Waarom doet het Westen niets om deze ellende tegen te gaan? Gebrek aan politieke wil is natuurlijk het antwoord. Er zijn talloze oplossingen mogelijk. Eén ervan zou kunnen zijn dat EU-troepen de vliegvelden in het oosten gaan bewaken om illegale wapenhandel tegen te gaan. Nu deze troepen naar de hoofdstad gaan, wekt de EU terechte twijfel over haar bedoelingen: ons inziens gaat het er de EUFOR voornamelijk om te voorkomen dat Europese burgers en de internationale waarnemers bij de verkiezingen gevaar lopen. Ze gaan het vliegveld van Kinshasa bewaken, wellicht gemotiveerd door de angst dat het nodig zal zijn westerlingen snel te moeten evacueren. De Congolezen die echt te lijden hebben van de oorlog worden met EUFOR niet geholpen. De hele operatie kan dan ook gezien worden als een oefening voor de EU om ook buiten Europa militaire interventies uit te voeren.

Nederlandse betrokkenheid

Verder is het van belang de gronden en de politieke context, zoals in de notitie van de ministers van Buitenlandse Zaken en defensie beschreven, nader te bekijken. Volgens de Nederlandse regering is het Grote Merengebied een van de prioritaire gebieden voor Nederlandse inspanningen met betrekking tot vrede en veiligheid. Om deze reden heeft Nederland een bijdrage van 65 miljoen euro geleverd aan het overgangsproces in Congo. Nederland levert bovendien vijf militairen voor een Europese politiemissie (EUPOL) en een Security Sector Reform-adviesmissie (EUSEC) die in 2005 naar Kinshasa zijn gestuurd. Nederland is met Canada voortrekker van de Group of Friends, die de internationale Grote Meren Conferentie begeleidt. Het Wereldbank-programma voor reïntegratie van soldaten wordt door Nederland gesteund met een bedrag van 103 miljoen euro, waarvan 40 miljoen voor het programma in Congo en de rest voor de buurlanden. De brief van de ministers geeft nog meer voorbeelden van Europese en Nederlandse betrokkenheid bij het gebied.

Rebellenregime

Ons commentaar is dat er inderdaad wel veel menskracht en geld geïnvesteerd wordt in Congo en haar buurlanden, maar dat er te weinig gedaan wordt om de werkelijke oorzaken van geweld en conflict te bestrijden. Er is sprake van politieke onwil om een analyse van de conflicten te maken en de betrokkenheid van het Westen hierbij te erkennen. Dit blijkt onder meer uit de wel zeer beknopte beschrijving door de regering van de oorlog die het volk van Congo in de ellende gestort heeft. Er zijn belangrijke feiten in verband met de oorlog weggelaten Zo wordt het jaar 1998 niet eens genoemd, terwijl in dit jaar de invasie van Oegandese en Rwandese troepen in Oost-Congo plaatsvond, waartegen vanuit de internationale gemeenschap geen enkel protest kwam. Wel wordt gesproken over de vluchtelingenstroom na de burgeroorlog in Rwanda in 1994, die vervolgens in 1996 een burgeroorlog in Congo op gang gebracht zou hebben. Die burgeroorlog zou gaan om macht en grondstoffen en ook verscheidene andere landen zouden bij de gevechten betrokken raken. In de volgende alinea springt men dan over naar 1999, het jaar waarbij een vredesaccoord in Lusaka getekend werd door 6 landen: Angola, Namibië, Oeganda, Rwanda, Zimbabwe en Congo, plus nog enkele rebellen.

Door de invasie op 2 augustus 1998 van Oeganda en Rwanda met hulp van de VS weg te laten wordt geen recht gedaan aan de werkelijke gebeurtenissen. Het doel er van was om Kabila te verwijderen, die hulp kreeg van enkele SADC-landen als Zimbabwe en Angola. Dit leidde tot een deling van het land, waarbij de agressoren, Rwanda en Oeganda, in het oosten en noordoosten Congolese rebellenregiems in het leven riepen. Het zijn vertegenwoordigers van deze rebellen die thans in Kinshasa in de macht delen. Dit zijn feiten die in het hele verhaal van de Nederlandse regering niet voorkomen.

Oorlogstribunaal?

De Congolese bevolking is slachtoffer geworden van de agressie van de buurlanden en van de conflicten die in die landen hun oorsprong hebben. Had het Westen werkelijk de oorlog willen voorkomen dan had het Oeganda en Rwanda een halt toegeroepen bij de invasie in 1998 in Congo. Deze beide kleine buurlanden van Congo worstelen nog steeds met oppositionele milities, Rwanda met de FDLR en Oeganda met de ADF en de LRA die Noord-Oeganda onveilig maken. Er is geen enkele druk vanuit de EU op de leiders van Rwanda en Oeganda om met hun eigen rebellen tot verzoening te komen. Nu is alle hoop op Congo gevestigd. Want, zo gaat de brief van de ministers verder, Nederland gaat er van uit dat stabiliteit in Congo een voorwaarde is voor stabiliteit in de gehele Grote Merenregio. Deze opvatting lijkt ons een grote vergissing. Vrede in het gebied ontstaat pas bij verandering van de regimes in de buurlanden. Vrede verwachten we ook niet wanneer de voormalige Congolese rebellen, die door druk vanuit het Westen nu in de Congolese overgangsregering zitten en die als collaborateurs met de Rwandese en Oegandese bezetters aan de onderdrukking van de Congolese bevolking hebben meegewerkt, niet opgepakt worden en berecht worden voor hun oorlogsmisdaden. Het hiertoe opzetten van een internationaal oorlogstribunaal voor Congo wordt echter door het Westen niet gesteund.

Nelly Koetsier
Lid werkgroep Congo-Ned

Website: www.congoned.dds.nl



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

- NAVO in Nederland -

Depot Eygelshoven werkte jarenlang voor de Amerikaanse oorlogsvoering

Het laatste depot van Amerikaans legermaterieel in Nederland, de Prepositioned Organizational Material Sets (POMS-site) in het Limburgse Eygelshoven, gaat op 30 september dicht. De in 1984 in gebruik genomen site, één van de vijf die er toen in Nederland waren, was bestemd als een vooruitgeschoven onderhouds- en opslagplaats voor het Amerikaanse leger in de Koude Oorlog. De andere, al eerder gesloten complexen, waren gevestigd in Brunssum, Coevorden, Ter Apel en Vriezenveen. De bedoeling was dat in het geval dat in Midden-Europa de oorlog tussen NAVO en Pakt van Warschau uitbrak, de Amerikaanse versterkingen alleen maar hoefden te worden ingevlogen via Schiphol om vervolgens hun houwitzers, pantserwagens, raketwerpers, tanks en wielvoertuigen op te halen bij de depots en in kolonne naar het Oostfront te rijden. Voor die tijd moest het materieel per schip over de Atlantische Oceaan worden aangevoerd met alle vertraging en risico's van dien.

Het onderhouds- en bewakingspersoneel van de POMS Eygelshoven (totaal 200 mensen) bestaat uit Nederlanders van wie het salaris wordt voorgeschoten door de landmacht die dat dan weer bij de VS declareert.

Na het eind van de Koude Oorlog werd de POMS vrij stilletjes ingeschakeld in de Amerikaanse interventiepolitiek in voormalig Joegoslavië en Irak. Het zware oorlogsmaterieel van het Amerikaanse leger werd in Eygelshoven in tien loodsen en 28 werkplaatsen gereviseerd. Om met de Defensiekrant te spreken (uitgave van 1 juni 2006): "De sluiting van Eygelshoven is niet te wijten aan de kwaliteit van het werk, eerst aangevoerd vanuit de Balkan en ten slotte uit het Midden-Oosten. Integendeel. Bij de Amerikanen oogstten de Nederlanders niets dan lof voor hun prestaties. Of het nou complexe wapensystemen betrof of hydraulische apparatuur. Alles verliet de site in Zuid-Limburg in een prima conditie. (..) Onlangs wist men in Eygelshoven nog even ISO-certificaat 9001-2000 binnen te slepen." Momenteel staan er nog achttien Amerikaanse tanks op het terrein, maar dat zijn er beslist veel meer geweest.

Zo is er in Eygelshoven en zonder dat de meeste Limburgers het wisten, jarenlang een bijdrage geleverd aan oorlogen zoals in Kosovo en Irak. Zonder twijfel zijn de werkplaatsen voor het Amerikaanse oorlogsmaterieel nu verplaatst naar locaties die dichter bij het front liggen zoals Bulgarije en Roemenië, waar de loonskosten aanmerkelijk lager zijn. Een vorm van stille medeplichtigheid van Nederland aan de Amerikaanse oorlogsvoering is ten einde gekomen.

Mobiel luchtgevechtcentrum NAVO naar Nieuw Milligen

De NAVO heeft definitief Nieuw Milligen aangewezen als thuisbasis voor de eenheid Deployable Air Control Centre, Recognized Air Picture Production Centre, Sensor Fusion Post (DARS), zo heeft staatssecretaris Van der Knaap meegedeeld aan de Tweede Kamer. DARS (zie eerder VD AMOK 2002/1) is een commando van de NAVO-luchtmacht voor het regisseren van luchtgevechten en bombardementen. Het is één van de twee snel inzetbare en mobiele NAVO-commandovoeringseenheden van dat soort, aangeduid als DARS 1 en 2. "Deze eenheden controleren en bewaken het luchtruim boven een operatiegebied, waar ook ter wereld en geven leiding aan de luchtoperaties die daar plaatsvinden." (Defensiekrant 1 juni 2006). Ze beschikken over mobiele radars en uitgebreide verbindingsmiddelen. De tweede DARS-eenheid zal in Spanje worden gevestigd.

Een DARS-eenheid bestaat in volledige omvang uit 260 militairen uit verschillende NAVO-landen, waaronder maximaal 44 Nederlandse militairen. De eerste zullen begin 2007 in Nieuw-Milligen aankomen. In 2009 wordt de DARS-eenheid operationeel. De infrastruktuur gaat 15 miljoen euro kosten, te betalen uit het NAVO-budget. Nederland levert in het kader van host nation support een aantal faciliteiten zoals medische zorg. Een Memorandum of Understanding zal tweede helft 2006 worden getekend.

Hiermee is Nederland een belangrijke schakel geworden bij toekomstige NAVO-luchtaanvallen in de 'nieuwe' oorlog. De provincie Gelderland vond in 2004 dat de vestiging van een DARS-eenheid op gespannen voet stond met het natuurbeleid op de Veluwe. Dit staat ook al onder druk door de komst van militairen uit Seedorf naar Ermelo.

Kees Kalkman



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

- Tweede Wereldoorlog -

De Atlantikwall: omstreden erfgoed

foto Atlantikwall
Wanneer je over het Hollands Kustpad LAW 5-2/5-3 loopt, kom je regelmatig resten tegen van verdedigingswerken die in de Tweede Wereldoorlog deel uitmaakten van de Duitse Atlantikwall. Uitgeverij Open Kaart heeft van het deel van deze linie tussen de Nieuwe Waterweg en het Noordzee Kanaal een historische beschrijving uitgebracht, compleet met atlas en detailkaarten waarop het gemarkeerde kustpad is ingetekend, aangevuld met ongemarkeerde route-alternatieven naar die werken die op enige afstand van het kustpad liggen. Op deze pagina zie je de als boerderij gecamoufleeerde bunker van Rijkscommissaris Seyss-Inquart op het landgoed Clingendael in Den Haag/Wassenaar welke op enige afstand omgeven is door flankerende bunkers, antitankmuren en –grachten, en een geschutsbunker op het strandduin ten noorden van Scheveningen. Uiteraard gaat de beschrijving in op de verwoesting en ontwrichting van landschap en samenleving die de bouw van de Atlantikwall teweeg heeft gebracht, maar ook op de onbedoelde effecten. Het heeft na de oorlog stedebouwkundige vernieuwingen een kans gegeven en menig natuurgebied dankzij de aanwezigheid van de weerbarstige bunkers met rust gelaten. Jammer is het dat er geen grotere, ruimere en nauwkeurigere detailkaart van Den Haag met alle in de beschrijving voorkomende straatnamen is meegeleverd. Objecten zijn daardoor soms moeilijk te vinden. Jammer is het ook dat er geen link is gemaakt met de Haagse Bunkerploeg. Want op de site van deze groep is een overweldigende hoeveelheid aanvullend materiaal te vinden: oude foto's en bouwtekeningen, recente foto's buiten en binnen (!), orginele RAF luchtfoto's etc.

www.openkaart.nl
www.wandelnet.nl
www.haagsebunkerploeg.nl

foto Atlantikwall foto Atlantikwall foto Atlantikwall foto Atlantikwall
foto Atlantikwall foto Atlantikwall foto Atlantikwall foto Atlantikwall

Tekst en foto's: Joop Blom
Klik op een foto om een grotere versie te zien.



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

- Oost Timor -

Crisis in Oost Timor

Eind mei vroegen de VN en Oosttimorese bestuurders om de komst van een multi-nationale vredesmacht, bestaande uit Australische, Maleisische en Portugese troepen. Kort daarvoor vond een bespreking plaats tussen de Oosttimorese president en de premier, in een poging om een oplossing te vinden voor de crisis. Terwijl president Xanana Gusmão opriep om te stoppen met vechten, verzamelde zich buiten een protesterende menigte. Velen van hen riepen om het aftreden van premier Mari Alkatiri. Het Oosttimorese kabinet heeft wel de minister van Defensie, Rogerio Lobato, verzocht om zijn ontslag in te dienen.

De crisis in Oost Timor begon half maart, nadat premier Mari Alkatari al eerder rond de 600 stakende soldaten had laten ontslaan uit het nationale leger. Hierdoor werden de reeds heersende spanningen tussen leger en politie vergroot. Toen de geruchten over een aanval op de politieposten zich verspreidden, sloeg de politie op de vlucht. Het overzicht in de hoofdstad Dili was vervolgens ver te zoeken en de straten werden onveilig gemaakt door jeugdbendes.

Het geweld in Oost Timor heeft de grootste piek bereikt sinds de onafhankelijkheid in 2002. Zeker dertig mensen vonden de dood en volgens de VN zijn 145.000 inwoners van Dili gevlucht. Het merendeel van hen is vertrokken naar familie in de districten, maar enkele tienduizenden verblijven nog altijd in kampen in de omgeving van Dili, in de buurt van het vliegveld en onder de hoede van de grotere kerkelijke organisaties. Voedsel, water en medicijnen zijn er schaars.

Sinds 30 mei jongstleden voert president Xanana Gusmão het gezag over het nationale leger en de politie. Hoewel onzorgvuldige reporters meldden dat de president de macht zou hebben gegrepen, werd tot deze vooralsnog tijdelijke grotere machtspositie besloten na intensief beraad met de Oosttimorese regering en de VN.

Interview door Amy Goodman, 30 mei 2006

Hieronder de Nederlandse vertaling van een radio-interview voor Democracy Now, met Jose Luis Guterres (Oosttimorees Ambassadeur voor de Verenigde Staten en de Verenigde Naties) en Charlie Scheiner (Mede-oprichter van het East Timor Action Network – ETAN – en actief betrokken bij Lao Hamutuk, Instituut voor Wederopbouw, Monitoring en Analyse in Timor).
Dit gesprek vond plaats op 30 mei jongstleden, enkele uren nadat president Xanana Gusmão in Oost Timor de pers had geïnformeerd over zijn nieuwe positie. Charlie Scheiner was drie dagen daarvoor vertrokken uit Oost Timor.

Amy Goodman: Ambassadeur, laten we met u beginnen. Wat is er aan de hand in Oost Timor?

Jose Luis Guterres: We hebben een dramatische situatie. Het begon met een aantal klachten vanuit een deel van het leger over de aanpak van de regering, maar dat liep uit op ernstige protesten. Zij stellen dat ze binnen het leger worden gediscrimineerd. Het begon als een klein probleem. Maar de regering schonk er in die tijd weinig aandacht aan, dus werd het uiteindelijk een enorm probleem. Toen hebben veel inwoners van Dili, bijna de helft, hun toevlucht gezocht in de bergen in de oostelijke of westelijke districten van Oost Timor.

Amy Goodman: Mensen, als ze al over Timor hebben gehoord, weten wellicht alleen maar over een kwart eeuw van gewelddadigheden door de Indonesiërs. En nu, voor het eerst sinds de onafhankelijkheid, horen we weer over Oost Timor. Maar dit keer gaat het om de Timorezen zelf, politie en militaire bendes die tegen elkaar vechten. Charlie Scheiner, jouw huis in de hoofdstad Dili werd aangevallen. Door wie?

Charlie Scheiner: Op 27 mei, rond 7 uur 's ochtends, werd er in onze straat gevochten tussen twee jeugdbendes. Het meeste geweld dat momenteel plaatsvindt komt niet specifiek vanuit onderdelen van het leger of de politie. Dit zijn werkeloze jonge mannen die groepen hebben gevormd. Soms worden ze 'martial arts' groepen (vechtsportgroepen) genoemd, maar het zijn min of meer straatbendes, gangs, die gebruik maken van het huidige gebrek aan veiligheid en toezicht om oude rekeningen te vereffenen of onderling hun gezag te doen gelden.

Er waren dus twee groepen aan het vechten in onze straat, vlak voor ons huis. Eén van hen besloot, om volkomen onduidelijke redenen, dat ons huis een doelwit was. Ze hebben ons huis vervolgens zo'n tien minuten lang met stenen bekogeld en alle ruiten ingeslagen. We zijn kort daarop vertrokken met hulp van de Amerikaanse ambassade en Australische militairen. Nadien hoorde ik dat ons huis een paar uur later tot op de grond toe is afgebrand. Dit is één van de vele verhalen. Honderden mensen in Oost Timor kunnen soortgelijke verhalen vertellen. Het was zeker niet specifiek gericht tegen ons.

Amy Goodman: Maar nu, je hebt enorm bijgedragen aan het blootleggen van wat zich afspeelde in Oost Timor gedurende de vele jaren van Indonesische bezetting. Charlie, waar komt deze uitbarsting naar jouw gevoel vandaan? En wat betekent het om de Australische troepen nogmaals te zien binnenkomen, en vervolgens troepen uit Nieuw Zeeland, troepen uit Maleisië, uit Portugal.

Charlie Scheiner: Ik denk dat het een trieste dag is, voor Oost Timor natuurlijk, en voor ieder van ons die zich heeft ingezet voor de onafhankelijkheid. Ze hebben een deel van hun onafhankelijkheid moeten opofferen en leunen nu weer op buitenlandse troepen. En ik denk dat het moeilijk zal zijn om die onafhankelijkheid te herstellen, zowel met betrekking tot het politieke bestuur als met het oog op de kans om als een gelijke te worden behandeld. Met name door Australië, dat vele malen misbruik van ze heeft gemaakt.

De bron van het geweld is erg gecompliceerd. Zoals je al zei, er werden in februari zeshonderd soldaten ontslagen uit het leger. Dit gebeurde nadat ze hadden geklaagd over discriminatie en in staking waren gegaan. Ze gingen niet terug naar hun barakken. Maar ik denk dat dit zo'n beetje de aanleiding (niet de oorzaak) was voor het uitbarsten van al veel langer sluimerende spanningen en onderlinge verschillen.

Je kunt dan ook niet simpelweg stellen dat deze crisis is ontstaan doordat de mensen uit de westelijke districten het niet kunnen vinden met die van het oosten. Of doordat de militairen niet kunnen opschieten met de politie. Of doordat mensen – jonge werkeloze mannen – het niet kunnen hebben dat sommige mensen over meer geld en middelen beschikken dan zij. Dit zijn allemaal factoren, net zo goed als de wijze waarop de regering, met name de premier, met deze factoren omging.

Veel mensen zeggen dat hij het beter had moeten aanpakken en meer open had moeten staan voor discussie. Naar mijn idee speelt er nog een andere factor mee. De Timorese regeringsleiders, in het bijzonder de premier en de voorzitter van het parlement, lijken de laatste paar weken, maanden, niet in staat te zijn om hun partij-rol te scheiden van hun nationale rol. Hierdoor werden dingen alleen maar erger want, heus, alleen de president heeft opgeroepen tot nationale eenheid.

Als je al deze dingen bij elkaar optelt en combineert met het feit dat de belangrijkste daders van de misdaden tijdens de Indonesische bezetting nooit verantwoordelijk werden gesteld, en dan daarbij het systeem van de rechtbank in Oost Timor dat inzake de misdaden van ná 1999 niet zo goed functioneert, dan ontstaat er een situatie waarbij mensen het gevoel krijgen dat je met een misdaad gewoon kunt wegkomen, een klimaat van straffeloosheid.

En je krijgt ook een situatie waarin mensen die slachtoffer zijn, het gevoel krijgen dat er geen gerechtigheid te halen valt bij de rechtbanken of de wet. Zoals bijvoorbeeld in dit geval de politie (op 25 mei werden politieagenten neergeschoten door militairen, red). Dan kan het gebeuren dat mensen het recht in eigen hand nemen.

Als je al deze dingen met elkaar combineert, plus 80% werkeloosheid, plus het armste land in Azië, dan heb je het recept voor een regelrechte ramp.

Amy Goodman: Ambassador Jose Luis Guterres, bent u het eens met deze analyse? Enige tijd geleden werd er serieus aangedrongen op een internationaal tribunaal, om te onderzoeken wat de Indonesische militairen gedurende 25 jaar in Oost Timor hadden gedaan. Veel mensen waren er toen verbaasd over dat de Timorese regering de roep om een tribunaal niet bepaald steunde, maar simpelweg sprak over vooruitkijken. Zijn dit nu wellicht de consequenties daarvan?

Jose Luis Guterres: De regering heeft samen met Indonesië een bilaterale commissie opgezet om de waarheid op tafel te krijgen en – in een later stadium – te werken aan gerechtigheid. Zoals u weet, is Oost Timor een erg klein land. Het is het armste land in Azië. En we zullen moeten weten hoe te leven met onze grote buren (Indonesië, Australië).

In overeenstemming met president Xanana Gusmão heeft de regering een mechanisme gecreëerd. En de uiteindelijke beslissing zal worden genomen door de parlementen van beide landen, Indonesië en Oost Timor. De twee landen zijn nu democratische landen, landen die mensenrechten nastreven. Ik geloof erin dat de twee landen uiteindelijk een oplossing zullen vinden voor zowel gerechtigheid als de waarheid.

Amy Goodman: En het gevoel dat veel Timorezen hebben over het gebrek aan rechtspraak, dat er geen consequenties zijn voor mensen die bijvoorbeeld anderen aanvallen?

Jose Luis Guterres: Ik heb een andere visie. Over het incident dat Charlie Scheiner noemde, waarbij politieagenten werden neergeschoten door een aantal soldaten, deed Generaal Taur Matan Ruak de duidelijke uitspraak dat die gestraft zullen worden. Ze plunderen de straten, veel Timorezen zijn daar niet blij mee, maar ik geloof dat we vandaag de goede kant op gaan, nu de president heeft aangekondigd dat hij de verantwoordelijkheid voor veiligheid en defensie op zich neemt.

Amy Goodman: U was de tegenkandidaat van premier Mari Alkatiri voor de positie van Secretaris-Generaal van de partij, hetgeen u premier zou hebben gemaakt. U heeft zich uiteindelijk teruggetrokken toen bleek dat er geen geheime stemming zou zijn. Er werd gestemd door middel van op te steken handen en u had het idee dat dat ten gunste van Mari Alkatiri zou werken – dat men bang zou zijn om iets anders te stemmen. U bent zojuist teruggekeerd. Bent u van mening dat Mari Alkatiri nu zou moeten aftreden als premier van Oost Timor?

Jose Luis Guterres: Ik had inderdaad aangekondigd dat ik mij kandidaat stelde als Secretaris-Generaal voor mijn partij, het Fretilin. Deze partij werd samen met Alkatiri en twaalf andere leden opgericht in 1974. Ik stelde mijzelf kandidaat, omdat ik geloof dat competitie om het leiderschap goed is voor de democratie binnen een partij. En wanneer je in een democratische samenleving democratische partijen hebt, dan zal die samenleving ook transparanter en democratischer worden. Dat waren mijn belangrijkste redenen.
Daarnaast vond ik het voor ons ook belangrijk om verandering te brengen in de wijze waarop de regering de betrekkingen met het volk hanteert. Ik kies eerder voor dialoog dan voor een confrontatie.

Amy Goodman: Vindt u dat de premier nu zou moeten aftreden? Bent u het eens met die geluiden?

Jose Luis Guterres: Mijn standpunt is dat mijn partij, Fretilin, het recht heeft om de regeringstermijn uit te zitten. En nu, op dit moment, delen de premier en de president een aantal verantwoordelijkheden. Gezien de wijze waarop een aantal uur geleden beslissingen werden genomen, ben ik het ermee eens dat de premier niet aftreedt. Maar er zullen zeker verschuivingen komen in de regering.

Amy Goodman: Dank u wel, Jose Luis Guterres, Ambassadeur voor de Verenigde Staten en de Verenigde Naties en ook u bedankt, Charlie Scheiner, mede-oprichter van East Timor Action Network.

Vertaald en bewerkt door Endie van Binsbergen, Stichting Vrij Oost Timor.
Meer informatie over de crisis in Oost Timor vindt u op: www.VrijOostTimor.nl



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

- Midden-Oosten -

Militaire en politieke escalatie in Turks-Koerdistan

'Iedere patriottische Koerdische jongere dient dienst te weigeren, en in het geval hij niet weigert, mag hij het niet accepteren deel te nemen aan operaties in Koerdistan, moet hij deserteren' zo liet het hoogste presidium van de PKK op 9 juni jongstleden weten. In dezelfde verklaring werd gesteld dat 'dorpswachters die niet deelnemen aan aanvallen op onze beweging (…) en deze geen schade toebrengen door spionage activiteiten' geen doelwit van de guerrilla zijn. Deze verklaring van de PKK verschijnt tegen de achtergrond van een escalatie van de oorlog in Turks-Koerdistan.

Het aantal slachtoffers aan de zijde van het leger en de PKK loopt dagelijks op. In de maand mei moest het leger een zware slag incasseren toen in de oosterse provincie Elazig bij een treffen met de PKK de plaatsvervangend provinciale commandant van de Gendarme om het leven kwam en de provinciale commandant zelf raakte gewond. Aan Turkse zijde zijn de slachtoffers veelal dienstplichtige militairen, wat de oproep van de PKK een extra dimensie geeft. De nieuwszender CNN-Turk maakte de afgelopen weken regelmatig melding van militairen die tijdens militaire operaties tegen de PKK omkwamen. In de provincie Tunceli kwamen op 11 juni 2 militairen om het leven bij een aanslag van de PKK. Ook werd in Van een militair gedood. Op 6 juni melde de nieuwszender dat er 2 militairen waren omgekomen in een vuurgevecht met de PKK in Hakkari, op 2 juni dat er 8 militairen in Sirnak waren gesneuveld bij gevechten. Op 22 mei kwam een militair om bij een aanslag met een op afstand tot ontploffing gebrachte mijn in Diyarbakir, op 13 mei sneuvelden 4 militairen in een treffen in Sirnak en op 12 mei kwam een militair in Hakkari om toen hij op een mijn stapte, wat de balans van vier weken strijd op 19 doden aan legerzijde brengt. Het aantal gewonden overstijgt dit aantal nog. In dezelfde periode maakte CNN-Turk melding van 10 slachtoffers aan de zijde van de PKK. Yeni Özgür Politika, een krant die nieuwsberichten van de persdienst van de militaire arm van de PKK publiceert, meldt dat er operaties gaande zijn in heel Turks-Koerdistan, van Tunceli tot Bingöl, Diyarbakir, Sirnak, Siirt, Batman, Van en Hakkari. Ook zijn er weer berichten van verdwijningen. Op 17 mei jongstleden werd in Diyarbakir Mehmet Ali Uzun door politieagenten in burger van huis meegenomen, waarna niets meer van hem vernomen is.

'Zachte opstand'

Niet alleen de toenemende militaire confrontaties, ook de opstand in verscheidene steden in Koerdistan eind maart is een uitdrukking van de gewelddadige escalatie die momenteel plaatsvindt. Aanleiding voor de grootschalige ongeregeldheden in diverse steden, die meerdere burgers het leven kostten, vormde de begrafenis op 28 maart in Diyarbakir van 4 van de 15 PKK militanten die drie dagen daarvoor tijdens een militaire operatie van het Turkse leger om het leven kwamen. De uitvaart van de PKK militanten mondde uit in massale uitingen van steun aan de Arbeiderspartij van Koerdistan PKK en zijn leider Abdullah Öcalan, die sinds 1999 in isolatie word gehouden op een speciaal voor hem ingerichte gevangenis op een onbewoond eiland. De rellen die daarop uitbraken breidden zich snel uit naar andere steden in het Koerdische zuidoosten, zoals Batman, Hakkari, Kýzýltepe, Siirt en Van, maar ook naar steden in het zuiden, zoals Adana en Mersin aan de Middellandse Zee, en naar steden in het westen, zoals Istanbul en Izmir. Uit de stad Nusaybin, in het zuidoosten van Turkije, kwam het bericht dat Koerdische demonstranten een buste van Atatürk omver hadden getrokken en deze met een touw om zijn nek hadden opgehangen aan een brug. Diverse waarnemers in Turkije spreken ondertussen van een 'zachte opstand' van Koerden in Turkije. Deze 'zachte opstand' wordt uitgevochten met stenen en molotovcocktails en wordt onderscheiden van de harde gewapende opstand van de PKK. Een Koerdische intifadah.

Steun voor de PKK

De omvang van de ongeregeldheden heeft een enorme schok teweeggebracht in de Turkse politiek en publieke opinie, maar ook in Europa, waar Europese parlementariërs met weinig overtuigingskracht naar voren brachten dat de rellen niet uitgelegd moesten worden als steunbetuiging aan de PKK. De afgelopen jaren had het leger de indruk gewekt dat het de PKK militair verslagen had en werd door de politiek het idee uitgedragen dat de steun voor de PKK onder de Koerdische bevolking tanende was. Dat de begrafenis van PKK militanten in Diyarbakir tienduizenden mensen op de been zou brengen, al snel gevolgd door demonstraties in tal van andere steden, waarbij demonstranten openlijk en op grote schaal symbolen van de PKK met zich meedroegen, werd tot voor kort voor onmogelijk gehouden. Maar het waren niet alleen vlaggen van de PKK en haar leider Abdullah Öcalan. In Silopi, een stad die grenst aan Irak, demonstreerden mensen achter een groot spandoek waarop de letters van de gewapende arm van de PKK, de HPG (Volksbevrijdingsleger) stonden afgebeeld in de kleuren van de Koerdische vlag, rood, geel en groen. Dit lijkt een einde te symboliseren van een periode van bijna zeven jaar waarin de PKK zich militair op de vlakte hield en de bevolking het idee had dat een vreedzame oplossing van de Koerdische kwestie mogelijk zou zijn.

Hervormingen

De massale ongeregeldheden zijn dan ook vooral uitdrukking van het feit dat de hoop op vrede aan het uitlopen is op een desillusie. Ondanks het feit dat de PKK al zeven jaar pleit voor onderhandelingen en een duurzame vrede, en de weg naar demilitarisering wil volgen die ook de IRA heeft ingeslagen (en naar het zich laat aanzien de ETA), heeft de PKK aan Turkse zijde geen gesprekspartner weten te vinden. Integendeel, het afgelopen jaar is er weer sprake van een toenemend aantal operaties van het Turkse leger, wat de veiligheidssituatie en de ontwikkeling van de regio niet ten goede komt. Ook blijken leden van speciale Turkse antiterreureenheden weer betrokken te zijn bij verschillende aanslagen en verdwijningen in de regio. Dat is ook een constatering van de Speciale Rapporteur van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten, Martin Scheinin. Hoewel Scheinin positief is over een aantal hervormingen, constateert hij tevens dat schendingen van mensenrechten, waaronder buitenrechtelijke executies, nog steeds voorkomen. Hij verwijst onder meer naar een incident dat plaatsvond in de stad Semdinli in het uiterste zuidoosten van Turkije in november 2005, waarbij leden van een Turkse speciale eenheid een bomaanslag pleegden in een winkelcentrum. De daders werden door de lokale bevolking op heterdaad betrapt, maar vervolging van deze leden van een speciale antiterreureenheid (waarvan het bestaan officieel ontkend wordt) en hun meerderen dreigt in de doofpot te verdwijnen. De hoop dat in het spoor van Turkije's route naar EU lidmaatschap hervormingen zouden leiden tot concrete verbeteringen, lijkt uit te lopen op een desillusie. Weliswaar hebben zich concrete veranderingen voorgedaan, maar aan de vrijheid van vereniging, vergadering en meningsuiting schort nog het nodige. En het feit dat diverse personen zijn aangeklaagd voor het gebruik van verboden letters(!), zoals de Q, W, en X, omdat zij deel zijn van het Koerdische alfabet, symboliseert dat Turkije nog steeds worstelt met 'zijn' Koerdische kwestie. De grote schaal van de rellen van afgelopen week zijn uitdrukking dat de hoop omslaat in wanhoop en dat het vertrouwen afneemt dat veranderingen langs vreedzame weg zijn te bewerkstelligen.

Vergelding

Turkse veiligheidstroepen hebben met excessief geweld gereageerd op de uitgebroken rellen, wat mede te zien is aan de leeftijd van de slachtoffers. De balans van de opstand is opgelopen tot 18 doden, onder de slachtoffers die te betreuren zijn bevinden zich drie kinderen van respectievelijk 3, 7 en 9 jaar oud, maar ook een bejaarde man van 79. Op een persconferentie van de Orde van Advocaten in Diyarbakir is verder naar buiten gebracht dat een van de doden, de 17 jarige Mahsum Mizrak, van dichtbij door het hoofd is geschoten en dat hij voor het laatst levend is gezien toen hij op de tweede dag van de rellen door politieagenten werd gearresteerd. Alleen al in Diyarbakir heeft de politie in drie dagen tijd meer dan 10.000 traangasgranaten afgeschoten. Volgens opgaaf zijn 563 demonstranten gearresteerd, waarvan 200 in de leeftijdsgroep van 12-18 jaar oud. De Turkse regering heeft verder aangegeven dat politie en leger min of meer de vrije hand hebben om die maatregelen te nemen die zij nodig achten. Bronnen uit de regio laten weten dat de PKK na het uitbreken van de rellen onder grote druk is komen te staan van de lokale bevolking om het geweld van leger en politie te vergelden. Een poging tot deëscalatie van de kant van Koerdische politici lijkt te mislukken. Burgemeester van Diyarbakir en DTP voorman Osman Baydemir, die zich tussen de demonstranten heeft begeven om hen tot bedaren te bewegen, kreeg te horen dat hij eerst maar eens met de politie moet onderhandelen over vrijlating van de arrestanten, die op verscheidene politiebureaus vastzitten en daar volgens berichten uit het gebied ook gemarteld worden. De regering van Tayyip Erdogan wees een oproep van Koerdische politici af medeleven te betuigen met de nabestaanden van de slachtoffers die tijdens de rellen waren gevallen. Koerdische politici hebben hierop teleurgesteld gereageerd. Zij hoopten dat het betuigen van medeleven een deëscalerend effect zou hebben.

Invallen

De Turkse regering belooft met hervormingen te komen zodra de opstand is onderdrukt, maar wat voor hervormingen dat zijn is onduidelijk. Die belofte van hervorming maakt weinig indruk aangezien de afgelopen zeven jaar van hervormingen op een desillusie zijn uitgelopen. Bovendien gaan repressie en hervormingen moeilijk samen. In de nasleep van de rellen heeft de politie in diverse steden invallen gedaan bij legale verenigingen en bij de pro-Koerdische politieke partij DTP en heeft ze meerdere vooraanstaande lokale Koerdische politici gearresteerd, waaronder de voorzitters van de DTP in Diyarbakir en Batman. Tegen de burgemeester van Diyarbakir, Osman Baydemir, loopt een rechtszaak. Tegen hem is een jaar gevangenisstraf geëist, omdat bij de begrafenis van een van de omgekomen PKK militanten een ambulance van het staatsziekenhuis zou zijn gebruikt.

Het grootste probleem is dat de Turkse autoriteiten de Koerdische kwestie analyseren als zijnde een veiligheidsvraagstuk. De Koerdische beweging is echter vooral een burgerrechtenbeweging, en partijen, zoals de Arbeiderspartij van Koerdistan PKK, maar ook de Socialistische Partij van Koerdistan PSK, maken deel uit van die burgerrechtenbeweging. Deze organisaties zouden in de gelegenheid gesteld moeten worden zich om te vormen van illegale partijen tot legale delen van die burgerrechtenbeweging. Dat dit een proces is met veel haken en ogen en de nodige obstakels zal duidelijk zijn, maar het is een aantrekkelijker perspectief dan oorlog. Diverse politici in Turkije wijzen er bovendien op dat de Turkse regering wel vertegenwoordigers van de Palestijnse organisatie HAMAS uitnodigt voor gesprekken op regeringsniveau in Ankara. Het zou de autoriteiten daarom niet misstaan niet alleen de held te spelen in conflicten van anderen zoals het Palestijns-Israëlisch conflict, maar ook dapper op te treden in het conflict dat het eigen land al decennia lang verscheurt. Onderhandelen dus. Maar dat lijkt vooralsnog een illusie. Tegen alle 56 burgermeesters van de Democratische Maatschappij DTP, die grote steun geniet onder Koerden in Turkije, is onlangs tot 10 jaar gevangenisstraf geëist. Reden: deze burgermeesters, van gemeenten in het zuidoosten van Turkije, hadden zich in een open brief uitgesproken tegen sluiting van Roj TV, de zender die Turkije beschouwt als de spreekbuis van de PKK. Een veroordeling zou tot gevolg hebben dat de Koerden in Turkije in een keer al haar gekozen lokale bestuurders kwijtraakt.

Joost Jongerden




De fotograaf en verslaggever Rüstü Demirkaya, werkzaam voor het Koerdische persagentschap Dicle is op 15 juni 2006 gearresteerd op grond van het geven van steun en onderdak aan de PKK. De landelijke Koerdischtalige krant Azadiya Welat en de Turkstalige dagbladen Yeni Özgür Politika, Ülkede Özgün Gündem en het in Diyarbakir gevestigde radio- en tv-station Gün, waarvoor Kaya werkzaam was, hebben geëist dat Kaya onmiddelijk vrijgelaten wordt.




Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

- Wapenhandel -

JSF aanschaf: weergaloze blunder

Dit najaar barst het politiek gekrakeel rond de aankoop van nieuwe gevechtsvliegtuigen los. Snel na het zomerreces wil het kabinet een besluit nemen over de aankoop van de Joint Strike Fighter, om na enige discussie met de Tweede Kamer nog voor het einde van dit jaar tot ondertekening over te kunnen gaan. Er zijn veel redenen om dat niet te doen. Naast goede principiële redenen tegen de aanschaf van zwaarbewapende moordmachines, zijn er ook praktische argumenten die zowel links als rechts zouden moeten overtuigen. Niet de minste daarvan zijn de aanhoudende berichten over technische problemen, vertragingen en kostenstijgingen. Gezien alle onzekerheden waarmee het JSF-project nog is omgeven is er geen goede reden te verzinnen waarom een beslissing over de opvolging van de F-16 nu al genomen zou moeten worden. Daar kan nog prima een paar jaar mee gewacht worden.

De Nederlandse regering heeft duidelijk de balen van de negatieve teneur in de berichtgeving rond de beoogde opvolger van de F-16. Ze grijpt iedere kans aan om daar een 'JSF goed nieuws show' tegenover te stellen. Een ontwikkelingsorder voor Stork? Defensie pakt uit met een persbericht. In mei nog rukte staatssecretaris Van Gennip van Economische Zaken uit om samen met topman Burbage van Lockheed Martin alweer zo'n fantastische Stork opdracht wereldkundig te maken. Nog steeds toetert Den Haag rond dat tegenover de geïnvesteerde 800 miljoen dollar 'JSF-entreegeld' het tienvoudige aan te verwachten productieorders staat. Nog los van het realiteitsgehalte van dit soort mededelingen is het onwaarschijnlijk dat het bedrijfsleven daarmee genoeg zou verdienen om een marge van tien procent terug te betalen aan de staat. Immers, het sinds 2002 door de regering voorgeschoten deelnamegeld moet over een paar jaar langzaamaan terugbetaald worden door de deelnemende bedrijven. Zoals het er momenteel voorstaat komt grofweg de helft van de rekening bij Stork op het bord. Nu enkele grote aandeelhouders druk uitoefenen op het industriële conglomeraat om zich te laten overnemen door zogenaamde durfkapitalisten stijgt de kans aanzienlijk dat de Staat der Nederlanden over een tijdje kan fluiten naar zijn geld. Een ander pronkstuk van de regering is de samenwerking met DutchAero, het voormalige Philips Aerospace dat tegenwoordig voor 20 procent van Philips is en voor de rest in handen van het Italiaanse Avio. Hoewel men gokt op een onderhoudscentrum (Maintenance Valley) voor alle Europese JSF toestellen is daar nog geen enkele garantie voor. Voor het overige zullen bij een stuk of twintig MKB bedrijven de overige kruimels moeten worden opgehaald. Iedereen met een beetje gevoel voor politiek kan aanvoelen dat na veel gesteggel rond 2014 besloten wordt het dan nog openstaande bedrag van 500 miljoen euro als eenmalige last af te boeken.

Mooi weer spelen

Het orderboek van JSF hoofdaannemer Lockheed Martin wordt vooralsnog gekenmerkt door naar beneden bijgestelde aankoopverwachtingen. Vooral in het moederland klappen regelmatig generaals en regeringsfunctionarissen uit de school over mogelijke reducties. In februari vertelde onderminister van defensie Gordon England – een van de belangrijkste Amerikanen in het dossier – de verzamelde pers nog dat het totale aantal benodigde JSF toestellen in de loop der jaren zeker zal dalen. Met het voortschrijden van de techniek komt de nadruk steeds meer op kwaliteit dan op aantallen, aldus England. Bovendien zullen volgens de bewindsman onbemande vliegtuigen een dominantere rol gaan spelen. Op het strijdtoneel in Afghanistan en Irak valt die verschuiving al duidelijk te zien. Steeds vaker schakelen Amerikaanse troepen zogenaamde Predator robotvliegtuigen in, niet alleen voor verkenningsmissies, maar ook om bombardementen uit te voeren. Zo beperkt men de verliezen aan eigen zijde, is de redenering. Ware het niet dat tegenover iedere Predator een scala aan eveneens op afstand bediende bommen voor Amerikaanse en geallieerde 'consumptie' staat en de modern uitgeruste westerse troepenmacht alsnog machteloos is tegenover een vindingrijke guerrilla.

De baas van de luchtmacht, generaal Mosley, noemde onlangs een andere goede reden voor de Amerikanen om te snijden in de begroting: de interesse vanuit het buitenland zou zo overweldigend blijken te zijn dat men zelf gerust wat minder zou kunnen bestellen.

Hoewel het Amerikaanse parlement en de Rekenkamer voor de nodige strubbelingen blijven zorgen is het regeringsdevies voorlopig vooral 'mooi weer spelen' om de internationale partners tevreden te houden. Hebben die eind dit jaar – zoals voorzien – eenmaal hun intentieverklaring (Memorandum of Understanding) getekend, dan zal weinig het Pentagon er nog van weerhouden om in een volgende defensiebegroting met plannen op de proppen te komen die wel eens erg ongunstig voor de JSF zouden kunnen uitpakken.

Per slot van rekening zijn het vooral de Amerikaanse bestellingen die tellen. Tegenover de slordige 2500 toestellen waar de VS vooralsnog voor tekenen, staan een schamele paar honderd vliegtuigen voor de internationale partners. Amerikaanse bezuinigingen lopen dan al snel in de honderden toestellen en zijn daarmee van doorslaggevend belang voor de prijsontwikkeling van de JSF.

Sterk stijgende grondstofprijzen zijn een andere factor van belang aan het worden. Vanwege de unieke combinatie van beperkt gewicht en grote sterkte maakt de JSF meer dan welk vliegtuig ook gebruik van titanium. Door een enorm gestegen wereldvraag is de prijs van dit metaal ook de lucht in geschoten. Analisten verwachten dat die stijging de kostprijs van de JSF ook flink zal beïnvloeden.

Boze telefoontjes

Los daarvan hebben veel partners de nodige vraagtekens wat betreft hun commitment. Deels uit tactische overwegingen (een beter positie verkrijgen voor de eigen industrie), maar zeker deels ook uit onzekerheid, houden een aantal landen nadrukkelijk andere opties open. Aartsrivaal Eurofighter blijft dan ook op de voorgrond aanwezig om waar mogelijk met tegenorders op de proppen te komen. Onlangs nog ontvingen Turkije en Noorwegen aanbiedingen van het Europese consortium dat op die manier een wig wil drijven in de JSF-coalitie. Ook de Britten hebben als verreweg grootste financiële partner in het JSF-project de afgelopen jaren veelvuldig en luidruchtig hun ongenoegen kenbaar gemaakt over de voor hen onaanvaardbare wijze van samenwerken door de Amerikanen. In december barstte de bom op het allerhoogste niveau toen bleek dat de Amerikanen op eigen houtje hadden besloten een van de twee vliegtuigmotoren uit het programma te schrappen. De vooral voor het Britse Rolls-Royce erg belangrijke alternatieve motor leidde zelfs tot boze telefoontjes van premier Blair aan president Bush. De jongste ontwikkelingsproblemen doen zich overigens juist bij beide motorprogramma's voor. Schattingen wijzen in de richting van nog eens een half jaar vertraging in de ontwikkeling.

Niet alleen voelen de Britten zich buiten de besluitvorming gehouden, ook leeft de angst straks een vliegtuig te hebben waarvan de belangrijkste technologie niet voor henzelf toegankelijk is. Ondanks hun level-1 partnerstatus blijft vooral de geavanceerde stealth technologie, die de JSF voor de radar onzichtbaar moet maken, verboden terrein voor de Britten. In de Britse pers wordt dat een grove aantasting van hun soevereiniteit genoemd, omdat men voor dat deel van het onderhoud op de Amerikanen aangewezen blijft. Regelmatig wordt de Britse steun aan de Golfoorlog erbij gehaald om aan te geven hoe onrechtvaardig men zich bejegend voelt door de Amerikanen.

Nederland stelt als vanouds volledig vertrouwen in zijn vrienden in Washington. Kamervragen worden steevast sussend beantwoord: negatieve berichten in de pers zijn of overdreven of gebaseerd op geruchten; onze Amerikaanse vrienden verzekeren ons dat er niets aan de hand is.

De komende maanden wordt besloten over de grootste wapenaankoop uit de Nederlandse geschiedenis. Terwijl de Koude Oorlog al bijna twintig jaar achter ons ligt en het failliet van het moderne westerse interventiedenken in steeds bredere kring wordt vastgesteld, zitten we nog altijd opgescheept met een regering die er zijn hand niet voor omdraait om voor zeven miljard euro 85 gevechtsvliegtuigen aan te schaffen, waarvan de voornaamste taak er in zal bestaan om de komende decennia met al dan niet lasergeleide bommen de bevolking in oorlogsgebieden de stuipen op het lijf te jagen – zoniet erger. In voormalig Joegoslavië en Afghanistan heeft men dat aan den lijve mogen ondervinden. Het is het zure bewijs van een falende democratie, waarin een goed voorgekookte lobby van militairen en wapenindustrie de wens van de meerderheid van de Nederlandse bevolking – geen miljardenuitgave voor een peperduur wapen – weet te passeren.

Frank Slijper



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

- Ingezonden brief -

Kritiek op artikel 'De linkse beweging van gedemobiliseerden
in Rotterdam na de Eerste Wereldoorlog' door Ron Blom

In VD AMOK 2005/3 verscheen van de hand van Ron Blom een artikel over linkse soldatenstrijd in de Maasstad. Oorspronkelijk zou dit stuk gepubliceerd worden in het Rotterdams jaarboekje en dan wel onder de verantwoordelijkheid van twee auteurs: Ron Blom en ondergetekende. Door onenigheid over kwaliteit en inhoud is de verschijning ervan opgeschort. Van mijn kant bestonden er namelijk veel bezwaren tegen Rons aanpak. Nadien kon van onze samenwerking, die in 2004 nog resulteerde in het proefschrift Niet voor God en niet voor het Vaderland. Linkse soldaten, matrozen en hun organisaties tijdens de mobilisatie van '14-'18 helaas geen sprake meer zijn.
[..]
Kernkritiek is dat het nauwelijks over Rotterdam gaat. Pas op de 4de pagina begint de auteur iets over de beweging in de Maasstad te vertellen en het eindigt alweer op pagina 5. De lengte van dit gedeelte is ongeveer één pagina! Rotterdam was een grote stad en telde dus tal van gedemobiliseerden. Zou er volgens hem dan werkelijk niet meer te schrijven zijn over deze beweging? Zou er bijvoorbeeld niets meer over de ontstaansgeschiedenis te vinden zijn? Zou hij nu alleen maar te concluderen hebben dat de gedemobiliseerden in de havenstad zich roerden?
[..]
Als medeauteur van het eerder vermelde proefschrift weet ik beter. De demobilisatie wordt hierin in de nasleep van de mobilisatie en de revolutiepoging van Pieter Jelles Troelstra beschreven en het boek kan daarom natuurlijk niet alle lokale gebeurtenissen beschrijven. Slechts de algemene feiten - met ter illustratie enige plaatselijke, waaronder Rotterdamse gebeurtenissen - komen aan de orde. Maar enkel en alleen op die informatie is het artikel dat ik nu bekritiseer, gestoeld.
[..]
Wanneer je aan lokale geschiedschrijving wilt doen dan is het interessant om plaatselijke omstandigheden verder uit te diepen. Vrijwel altijd komen er dan gegevens naar boven. Ook hier kan ik over meepraten, want ik heb voor het Rotterdams jaarboekje een nieuw artikel geschreven (het verschijnt in november 2006).
[..]
Je zou nog de vraag kunnen stellen of het artikel, afgezien van genoemde tekortkomingen, wel een behoorlijk beeld geeft voor wat betreft de landelijke ontwikkelingen. Het antwoord hierop luidt: nee. De concurrentiestrijd tussen de twee linkse organisaties voor gedemobiliseerden wordt onvoldoende in een kader gezet. Door de mobilisatie waren veel soldaten voor het eerst voor langere tijd van huis. Ze hadden in het leger allerlei nieuwe ideeën opgedaan en daardoor waren hun normen en waarden veranderd. Dat hield in dat het niet zo vanzelfsprekend was dat ze op 'het oude nest' zouden terugkeren. Om die reden was het voor allerlei organisaties interessant om onder de gedemobiliseerden aanhang te verkrijgen of hen voor de traditionele normen en waarden te herwinnen. In dit kader bezien kun je er dan niet omheen dat er ook andere dan linkse clubs waren die zich voor de afgezwaaide soldaten inspanden. Vooral moet je dan noemen het merkwaardige feit dat ook de katholieken een heuse soldatenbond stichtten. Het gaat te ver om in dit schrijven daar verder over uit te weiden. Graag verwijs ik naar het proefschrift waar dit wel allemaal in beschreven staat.
[..]

Theunis Stelling, Alphen aan den Rijn
(Van redactiewege bekort)



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

- Column -

Spektakel

Onlangs heeft de Raad van Europa een rapport gepubliceerd over het schenden van mensenrechten in de lidstaten en in het bijzonder over de grote rol van de Verenigde Staten daarbij.

Deze Raad van Europa, waarvan 46 Europese staten deel uitmaken, is niet zozeer gericht op economische belangen en dergelijke, maar wezenlijk op ethische zaken, met name de rechten van de mens. In het rapport gaat het vooral om de schendingen van de mensenrechten door de Europese landen zelf, maar daarbij wordt dikwijls nauw samengewerkt met de Amerikaanse CIA. Met name zijn het alweer Polen en Roemenië die beschuldigd worden van deze samenwerking bij het transporteren en gevangenhouden van mensen die verdacht worden van terrorisme. Maar ook het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Zweden, Bosnië-Herzegovina en Turkije worden genoemd.

Nederland wordt dus niet genoemd. Maar wat destijds te voorzien was is inderdaad gebeurd: er is een Nederlandse militaire missie naar Afghanistan gezonden.Die is daar gaan samenwerken met de Amerikanen. En dit is slechts een van de vele voorbeelden van nauwe samenwerking tussen Nederland en de Verenigde Staten op militair en aanverwant gebied. De door mij voorziene Nederlandse collaboratie met een mensenrechtenschendende Amerikaanse overheid is werkelijkheid geworden.



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

- Toen en toen -


VeeDee
juli 1986

Radikale voorhoede en makke schapen

"VD schijnt zich eens te meer bewust te zijn van haar onduidelijke identiteit: enerzijds is daar de fraaie doelstelling, anderzijds is er de dagelijkse GMD [Gewetensbezwaren Militaire Dienst] realiteit. Twee zijden van één vereniging, die deze schizofrene situatie onuitstaanbaar begint te vinden. (..)

De doelstelling rust op twee punten: antimilitarisme en vakbondswerk. Deze twee aspekten volgen uit een streven "naar een socialistische en demokratische samenleving vrij van militarisme, geweld en onderdrukking". Dit is het basisuitgangspunt, verder blijkt de identiteit van VD uit het blad VeeDee, maar ik vraag me steeds af of dat niet een vertekend beeld geeft van de vereniging als geheel. Is het blad niet de spreekbuis van de radikalere voorhoede (ik kon geen betere term verzinnen) die veel verder gaat in haar kritiek op de wet GMD en ook meer naar antimilitarisme neigt dan het gemiddelde VD-lid?

Om dit te illustreren wil ik een stukje uit de VeeDee van september '82 aanhalen waarin een VD-lid afgeeft op Martin Gerritsen, omdat deze geschreven zou hebben dat 'voor daadwerkelijk verzet tegen de ondemokratische beslissingen van de parlementaire demokratie de stoeptegels voorlopig nog wel losgehaald zullen moeten worden'. (..)

Hier is dus een schisma. Enerzijds de radikalere aktieve leden, die verder willen gaan in hun akties dan vakbondswerk, anderzijds een veel grotere groep van VD-leden, minder aktief, die vaak een beroep op de wet al ver vinden gaan, of niet stil staan bij het feit dat ze misschien wel eens in de luren gelegd zouden kunnen worden door een wet GMD, of misschien scharen ze zich wel volledig achter zo'n schappelijk alternatief.

De voorhoede heeft de doelstelling bedacht, maar heeft te weinig menskracht. De achterhoede vindt het allemaal wat te snel gaan, ze vindt erkenning door de kommissie al genoeg, is eventueel bereid anderen ook door de procedure heen te slepen, maar om wezenlijk stil te staan bij militarisme en hoe daar iets tegen gedaan kan worden, dat lijkt teveel gevraagd. Zo blijft VD ronddraaien in de cirkel van de wet GMD.

Pieter van Reenen [totaalweigeraar]




AMOK
juni 1986

De charme van de krijgsmacht

Talrijke wervingsadvertenties voor de drie krijgsmachtonderdelen in dag- en damesbladen. Berichten in de pers over echtgenotes van marinemannen die zich bedreigd voelen door vrouwen op de schepen. Defensie doet zijn best om vrouwen binnen de poorten te krijgen.

Ter gelegenheid van het verschijnen van de beleidsnota "Vrouw in de Krijgsmacht"en vooruitlopend op het Tweede Kamerdebat daarover in september, nu een analyse van het integratiebeleid van Defensie.

Is emancipatie, of zelfs integratie van vrouwen in de krijgsmacht mogelijk?
Hoe wenselijk is een dergelijk beleid?
(..)

Defensie ziet emancipatie beperkt tot formele gelijkberechtiging. Daarmee laat ze elke kans liggen om "strukturele"veranderingen of "doorbreken van beeldvorming" te bereiken. Dat is ook niet verwonderlijk, omdat de huidige ideologie met betrekking tot mannelijkheid zeer funktioneel is voor het leger. Aanmoediging van persoonlijke eigenschappen als fysieke kracht, stoerheid, prestatiegerichtheid maakt een wezenlijk onderdeel uit van de inpassing van rekruten in de organisatie. Vandaar ook dat de MRK [Maatschappelijke Raad voor de Krijgsmacht] wel kan vaststellen dat de krijgsmacht een mannenwereld is, maar geen konkrete maatregelen voorstelt, om die te veranderen in een "mensenwereld". Dat kan namelijk niet zonder de krijgsmacht zelf ter diskussie te stellen en dat doet de MRK niet.

Hoewel de formele mogelijkheden voor vrouwen zijn uitgebreid, vormen vrouwen voorlopig binnen de krijgsmacht niet meer dan een marginale groep. Ingezet in tijden van (personeels- of propagandistiese) nood en niet in staat de nodige invloed te verwerven om zich te handhaven wanneer de organisatie ze niet meer nodig heeft. Voor de zoveelste keer vrouwen als arbeidsreserve.

Op grond van deze overwegingen stellen we vast dat dit beleid zelfs op formeel niveau geen uitzicht biedt op vrouwenemancipatie. Waarom willen de ambtenaren en politici zo ontzettend graag vrouwen integreren?

Dreigt er een tekort aan vrijwillig dienende mannen? Lijken vrouwen een efficiënter personeelsbeleid mogelijk te maken door mannen vrij te maken voor "zwaardere" funkties? Dient de nederlandse krijgsmacht als proeftuin voor de NAVO met betrekking tot vrouwen-integratie? Wordt er vanuit de politiek druk uitgeoefende op de beleidsmedewerkers van Defensie?

Feit is dat dit beleid niet alleen laakbaar is omdat het als emancipatiebeleid niet deugt. Het maakt het leger toegankelijk voor een nieuwe maatschappelijke groep en versterkt het beeld van de krijgsmacht als bedrijf. Als zo vaak lijkt ook hier de "vermaatschappelijking van de kringsmacht" meer op verdergaande militarisering van de maatschappij. En dat dat verkocht wordt onder het mom van emancipatie is natuurlijk volstrekt onakseptabel!

Annemiek Bolscher
Lisette Bros
Marian Kuijs
Ine Megens
Loes van Weert



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina




Wapenhandel
Samenstelling: Frank Slijper

Voor meer informatie over Nederlandse wapenhandel en -industrie: ga naar www.stopwapenhandel.org



Pakistan koopt met omweg Nederlandse oorlogsschepen en militaire elektronica

Nadat wapenverkopen aan India en Pakistan jarenlang taboe waren vanwege de kernproeven van beide landen in 1998, is sinds 11 september 2001 de deur langzaam opengegaan. Eerst via de achterdeur, maar sinds 2003 ook openlijk. Behalve naleveranties en vervolgorders staat Den Haag sinds kort ook nieuwe orders toe. De enige hindernis waar wapenhandelaren voor hoeven te vrezen is de zogenaamde 'Kasjmir-toets' die ambtenaren hanteren. Ondanks de gewapende vrede tussen beide landen staan hun troepen nog altijd tot de tanden bewapend tegenover elkaar aan de bestandslijn in de betwiste deelstaat. Als directe inzet op dat strijdtoneel in Den Haag onwaarschijnlijk wordt geacht, staat wapenexporteurs nog maar weinig in de weg.

En dat komt goed uit, want de aartsvijanden zijn momenteel bezig met een grote bewapeningsronde. Om gelijke tred te houden met buurland India – al jaren 's werelds tweede wapenimporteur – heeft Pakistan de afgelopen maanden voor enkele miljarden euro's bestellingen in het buitenland geplaatst. Na de vernietigende aardbeving van eind vorig jaar werd nog een tijd de hand op de knip gehouden – grote wapenaankopen plegen als de halve wereld beelden van dakloze slachtoffers in de vrieskou bij het journaal gepresenteerd krijgt, dat vond men niet zo kies. Inmiddels is dat station gepasseerd en heeft het regime van Pervez Musharraf mega-orders geplaatst bij de VS (F-16s en Harpoon-raketten), Zweden (Erieye spionagevliegtuigen) en China (gevechtsvliegtuigen en fregatten). Deels worden die aankopen betaald met Amerikaanse militaire steun, deels komen ze bovenop een al torenhoge schuldenlast.

Ook Nederland doet mee aan de hernieuwde wapenwedloop tussen India en Pakistan. Het is betrokken bij twee grote marineorders waar op het moment van schrijven nog formele toestemming voor moet worden gegeven.

In het eerste geval gaat het om vier van oorsprong Nederlandse fregatten die Griekenland van plan is aan Pakistan door te verkopen. De oorlogsschepen behoren tot de Kortenaer-klasse, waarvan Griekenland er de afgelopen jaren tien van Nederland heeft overgenomen. De schepen waren eerder in dienst van de Nederlandse marine en zijn gebouwd door de scheepswerven KMS de Schelde en Wilton Fijenoord. Volgens militair vakblad Jane's Defence Weekly wacht Griekenland nu op de vereiste toestemming van Den Haag. Later dit jaar hoopt Pakistan de eerste fregatten al te ontvangen. De order is in mei tot stand gekomen tijdens een bezoek van de Pakistaanse premier aan Griekenland. Onbekend is hoeveel geld met de verkoop is gemoeid.

In het tweede geval levert de Hengelose wapenproducent Thales Nederland militaire elektronica die geïnstalleerd wordt op nog eens vier fregatten, die momenteel voor Pakistan in China worden gebouwd. De levering van deze zogeheten Link-Y Data Link systemen plus bijbehorende training en logistieke diensten is in oktober 2005 bij exportkredietverzekeraar Atradius herverzekerd voor een bedrag van 2,6 miljoen euro. Mocht Pakistan in gebreke blijven, dan staat de Nederlandse schatkist voor dit bedrag garant.

Veel westerse regeringen beschouwen couppleger Musharraf echter als belangrijke bondgenoot in het kader van de strijd tegen het terrorisme. Onder dat mom wordt het uitblijven van democratische hervormingen stilzwijgend getolereerd. Hoewel een groot deel van de bevolking onder de armoedegrens leeft, geeft Pakistan ruim 4 procent van het BNP uit aan het militaire apparaat. Daarmee wordt niet alleen de strijd tegen Taliban en al-Qaida strijders bekostigd, maar ook het sluimerende conflict tussen India en Pakistan. Hoewel het de afgelopen jaren tamelijk rustig is geweest tussen beide, baart de huidige bewapeningsronde grote zorgen. Incidenten in het recente verleden hebben bewezen dat de situatie gemakkelijk kan escaleren.

Bronnen:
VPRO's Argos, Radio 1, 16 juni 2006 (www.ochtenden.nl);
Rahul Bedi, "Pakistan plans to bolster navy", Jane's Defence Weekly, 24 mei 2006;
"US plans missile sales to Pakistan", ISN Security Watch, 2 juni 2006;
"Pakistan Raises Defense Spending by 3.78 Percent", Reuters, 5 juni 2006;
Pierre Tran, "France Oks Sub Talks With Pakistan", Defense News, 5 juni 2006.



Kort nieuws

Thales verkoopt vuurleiding aan Thailand

De marine van Thailand heeft bij Thales Nederland drie Mirador vuurleidingssystemen besteld. De apparatuur wordt geïnstalleerd aan boord van drie patrouilleschepen die door een locale scheepswerf worden gebouwd en zal worden gekoppeld aan 30mm boordkanonnen van Italiaanse makelij. In november vorig jaar meldde Thales al dat de Thaise marine grote belangstelling had getoond voor het bedrijf tijdens een wapenbeurs in Bangkok. Thailand is overigens al veel langer bekend met het bedrijf uit Hengelo. Vorig jaar nog verkocht Thales na een flinke opknapbeurt acht Flycatcher radars en 16 bijbehorende kanonnen, die het uit de voorraad overtollig materieel van Defensie had overgenomen.

Thales hoopt met de jongste exportorder ook enkele Latijns-Amerikaanse en Aziatische landen die vergelijkbare aankoopplannen hebben over de streep te trekken.

Bron: Thales Nederland persbericht, 28 april 2006



Jordanië koopt tweedehands F-16s

Na jaren beperkte toegang tot de westerse defensiemarkt – in de vorige Golfoorlog koos het als een van de weinige landen de zijde van het Irak van Saddam Hoessein – heeft Jordanië sinds de huidige oorlog in Irak goede militaire betrekkingen opgebouwd met vooral de VS en Groot-Brittannië. De daarmee gepaard gaande moderniseringsdrift van de Jordaanse strijdkrachten komt ook de Nederlandse staatskas ten goede. In april tekenden prins Feisal Bin Al Hussein en staatssecretaris Van der Knaap van Defensie in Amman een contract voor de verkoop van acht tweedehands F-16 gevechtsvliegtuigen. In november was al een contract gesloten voor drie andere F-16s. Over de waarde van beide contracten is tot dusverre niets openbaar gemaakt.

Samen met een serie andere toestellen uit Belgische en Amerikaanse voorraden vergroot Jordanië zijn luchtvloot in een paar jaar tijd van 16 tot 56 F-16s.

Bronnen:
Joris Janssen Lok, "RJAF orders 20 surplus F-16s", JDW, 26 april 2006;
www.F-16.net



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina




Korte berichten
Samenstelling: Kees Kalkman

Robotvliegtuigen gaan de grenzen van Europa bewaken

Een hele vloot van onbemande vliegtuigjes (drones) uitgerust met krachtige camera's gaan langs de Europese grenzen patrouilleren in een drastische poging om mensensmokkel, illegale immigratie en terrorisme te bestrijden.

Volgens de Independent on Sunday zullen de vliegtuigjes op zo'n 750 meter boven het Kanaal en de stranden van de Middellandse Zee gaan vliegen. Ze maken deel uit van een plan waarbij de Europse politiekorpsen, douanediensten en grensbewaking zal worden uitgerust met hi-tech observatie- en anti-terrorisme apparatuur ter waarde van zo'n 1,5 miljard euro.

De vliegtuigjes, officieel Unmanned Aereal Vehicles geheten, worden al gebruikt door de Belgische regering om tankers te betrappen die illegaal olie lozen in de Noordzee. Er zijn al verschillende kapiteins aangeklaagd.

De Europese Commissie wil nu met dergelijke vliegtuigjes, met een spanwijdte van 6 meter en een gewicht van zo'n 195 kg boven de mediterrane kusten en de Balkan gaan patrouilleren. Illegale immigranten proberen daar de EU binnen te komen. Ook de Russische regering heeft plannen in die richting.

Een hoge ambtenaar van de Commissie zei ervan overtuigd te zijn dat dit een goede manier was om militaire technologie in te zetten voor niet-militaire doelen.

Een door de Britten gebouwde 'luchtspion' doet al dienst bij de immigratiedienst van de VS en patrouilleert langs de Mexicaanse grens waar elk jaar miljoenen illegale arbeiders de VS binnenkomen.

Over deze en andere nieuwe politionele technologie die door de EU wordt gefinancierd is een rapport uitgebracht door de burgerrechtengroep Statewatch in Londen samen met het Transnational Institute in Amsterdam. (zie recensie)

Bron: Independent (Severin Carrell) 5.6.2006



Tien Nederlandse bedrijven actief in defensiesector

Tien grote Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen ontplooien activiteiten op militair gebied. Ze zouden de duurzaamheidstoets die steeds meer beleggers hanteren niet kunnen doorstaan. Het gaat om ABN Amro, Akzo Nobel, DSM, ReedElsevier, Fugro, Getronics, KPN, Philips, Stork en TNT.

Dat concludeert Iris, het onderzoeksbureau van vermogensbeheerder Robeco. Iris heeft uitgezocht op welke bedrijven het 'uitsluitingscriterium Militair' van toepassing zou kunnen zijn. Een aantal van de genoemde bedrijven levert strategische producten of diensten voor militaire gebruikers. Die gebruikers zijn niet direct op het slagveld actief, maat spelen juist een rol achter de schermen van de wapenindustrie, constateert Iris. Daarbij kan het gaan om partijen die de wapenhandel financieren of wapenbeurzen organiseren.

De 'grootste negatieve verrassing' voor Iris is uitgever ReedElsevier dat de grootste Britse wapenbeurs blijkt te organiseren. Een 'tweede opvallende struikelaar' op het uitsluitingscriterium is ABN Amro, dat met de overname van de Italiaanse bank Antonveneta ook vergunningen heeft overgenomen voor het financieren van wapens.

Akzo Nobel levert strategische onderdelen voor de wapenindustrie, DSM produceert bepantseringen (onder meer voor kogelvrije vesten). Fugro levert hardware en software aan de Amerikaanse marine, Getronics levert software en systeemdiensten aan de Amerikaanse landmacht. KPN voorziet het Nederlandse leger van satellietcommunicatie. Philips levert diverse producten aan de wapenindustrie, net als Stork dat onder meer onderdelen levert aan de Joint Strike Fighter. TNT ten slotte is in de race voor een groot logistiek contract van het Britse leger.

Een aantal bedrijven in de wapenindustrie zoals Thales komen niet in het lijstje voor omdat ze niet aan de beurs zijn genoteerd.

Bron: Limburgs Dagblad (GPD) 27.5.2006



VN zou bloedbad Ituriwoud toegelaten hebben

Militaire operaties van het Congolese leger in samenwerking met de VN-macht MONUC in het onrustige noordoostelijke district Ituri in Congo (DRC) zijn contraproductief en hebben bijgedragen aan een verslechtering van de veiligheidssituatie in het district. Dat zegt een rapport van het Forum on Early Waring and Early Response (FEWER-Africa).

Volgens een woordvoerder van MONUC, Jean-Tobbie Okala, zijn er als gevolg van de vrijwillige ontwapeningsactiviteiten onder leiding van MONUC nog maar 2000 lokale milities in het binnenland actief en rond de 1500 tot 2000 buitenlandse strijders. Dat is onvoldoende om de verkiezingen te destabiliseren.

Maar een filmreportage van het Britse Channel 4 (Unreported World) laat zien hoe Zuidafrikaanse en Pakistaanse eenheden van MONUC in april het dorpje Kazana in Ituri platbranden in het kader van Operatie Explorer om de opstandige Walendu stammilitie van het Front de Resistance Patriotique en Ituri (FPRI) voorafgaand aan de verkiezingen te verdrijven.

De MONUC-soldaten schonden de regels van de VN door zonder waarschuwing met mortieren en zware machinegeweren het vuur te openen terwijl vrouwen en kinderen aanwezig waren. Volgens MONUC-officieren, die het mandaat hebben om burgers te beschermen tegen geweld, waren er in het dorpje alleen milities en misschien wat gehersenspoelde kampaanhang aanwezig.

Maar toen de mortiergranaten insloegen zagen journalisten mensen alle kanten oprennen. Vier dagen later konden ze getraumatiseerde overlevenden uit dit en een reeks andere verwoeste dorpen opsporen. MONUC heeft als mandaat om slachtoffers hulp te bieden, maar de journalisten stuitten op een groot aantal doodsbange vrouwen, kinderen en oude mannen zonder voedsel of onderdak. Ze deden verhalen over verkrachtingen, martelingen en andere gruwelijkheden van de kant van de regeringstroepen.

Na het zeven uur durende mortierbombardement waren Congolese grondtroepen onder invloed van marihuana en alcohol Kazana binnengetrokken. Er was geweervuur te horen en de huizen gingen in vlammen op. De Zuidafrikanen begonnen zich nu opeens zorgen te maken over gewonde burgers en stuurden een voetpatrouille blauwhelmen samen met journalisten het dorp in. Die vielen in een hinderlaag van de militie die zich uit de voeten maakte na een vuurgevecht van twintig minuten. Opnieuw werden mortieren ingezet, maar die waren slecht gericht en sloegen in bij een afdeling van de regeringstroepen. In Kazana zelf waren er tekenen dat gezinnen bezig waren geweest het ontbijt klaar te maken. Er werden mortierinslagen, plassen bloed en drie dode milities aangetroffen. Terwijl de blauwhelmen toekeken stak het Congolese leger de huizen in brand. "Die Walendu zijn harde noten om te kraken, ze moeten een lesje krijgen", zei een soldaat.

"Ik word hier beroerd van," zei de Congolese regeringsfunctionaris die de operatie leidde. "Ik heb mijn soldaten niet in de hand." De vluchtelingen verklaarden later dat er in sommige hutten nog burgers waren toen ze in brand werden gestoken.

Het zal in juli niet mogelijk zijn om in Kazana democratische verkiezingen te houden. Huizen zijn verwoest, de oogst vertrapt, de school die aangewezen was als stembureau is gevorderd als militair kampement en veel overlevenden zeiden dat ze tijdens de aanval hun stemkaarten waren kwijtgeraakt.

Sommige MONUC-officieren geven toe dat het mandaat om burgers te beschermen in Ituri niet werkt. Hoewel de 17.000 sterke VN-macht de grootste te wereld is, zijn ze te verspreid in een mislukte staat ter grootte van West-Europa. Ze zijn slecht uitgerust en bij sommige contingenten zoals uit Uruguay leidt gebrekkige taalkennis tot verwarring. MONUC wordt ook achtervolgd door schandalen om het gebied van seksueel misbruik.

De verwoesting van Kazana is in strijd met alle regels. De politiek verantwoordelijke van de VN in Ituri, Sharou Shariff, is zich rot geschrokken: "De operationele standaardprocedure is dat als je in de aanval gaat en je ziet vrouwen en kinderen je onmiddellijk het vuren staakt. Het is schokkend en dit is de eerste keer dat ik hiervan hoor." Shariff noemde het regeringsleger 'onbeschaafd' en gevraagd waarom de VN vuursteun had gegeven aan deze troepen zei hij: "Dat is al veranderd. Als ik het goed begrepen heb, zal de operatie [voortaan] worden uitgevoerd door troepen van MONUC zelf."

Een paar weken later steunden 1000 MONUC-militairen een 3000 man sterke tropenmacht van het regeringsleger – uitgerust met 30 ton door de VN geleverde munitie – bij de aanval op Tchei, een dicht bevolkte groep dorpen ten westen van Kazana.

Bronnen:
FEWER, Elections and Security in Ituri: Stumbling Blocks and Opportunities for Peace
IRIN (VN-persbureau) 22.6.2006
Observer (Aidan Hartley) 18.6.2006
Unreported World – The UN's Dirty War, Channel 4 23.6.2006



Weinig schot in verplaatsing Awacs-vluchten

Pogingen van Nederland om jaarlijks achthonderd Awacs-oefenvluchten over te plaatsen van de Duitse basis in Geilenkirchen naar andere Navo-landen zijn op niets uitgelopen. Aan de ernstige geluidsoverlast rondom Schinveld komt voorlopig dus geen einde. Het enige land dat bereid was om vluchten over te nemen was Polen, maar om wat onduidelijke redenen (Awacs-inzet is vooral ook gericht op het Midden-Oosten en de Balkan) vindt de Navo dat wat te ver uit de buurt. Nederland heeft vooral een beroep gedaan op Denemarken, Duitsland en België. Die landen willen echter dat Nederland in ruil daarvoor andere vluchten overneemt. Er konden dertig vluchten in Luik worden geplaatst, maar dat biedt weinig soelaas omdat de overlast dan in Limburg blijft.

Staatssecretaris Van der Knaap benadrukte in de Tweede Kamer dat de Awacs-vloot wel in de lucht moet blijven. "Dat is dringend noodzakelijk voor de veiligheid van Europa." Kamerlid Wijnand Duyvendak (GroenLinks) had Van der Knaap gevraagd onmiddellijk actie te ondernemen nadat uit geluidsmetingen van adviesbureau Lichtveld Buis & Partners was gebleken dat omwonenden nog steeds met grote regelmaat lawaai van honderd decibel voor hun kiezen krijgen, het geluid dat je hoort als je bij een popconcert voor de boxen staat. Volgens Duyvendak kan Nederland de Awacs-toestellen uit het luchtruim weren op grond van de zongenaamde 'binnenvliegregeling'.

Na het bekend worden van het resultaat van de metingen werden de meetopstellingen die het adviesbureau "als een vorm van reclame" voorlopig had laten staan ijlings verwijderd en de bijbehorende website waarop de bewoners zelf de meetresultaten konden aflezen uit de lucht gehaald. Kennelijk was de redenering dat teveel openheid ook risico's van verder burgerprotest kan opleveren.

Een officieel rapport van VROM over de geluidsoverlast wordt begin augustus verwacht.

Nieuwe geluidsarme motoren zouden volgens de Navo 800 miljoen dollar kosten en volgens de fabrikant Pratt & Whitney 'slechts' bijna de helft van dat bedrag.

Inmiddels was op vrijdag 30 juni op de vliegbasis Soesterberg een Awacs te zien die enkele doorstarts maakte. Mogelijk kunnen binnenkort dus ook andere delen van Nederland kennis maken met Awacs-lawaai. Bij de oplopende spanningen in het Midden-Oosten kan intensiever Awacs-gebruik verwacht worden.

Bron: Limburgs Dagblad 20.5.2006, 3.6.2006, 21.6.2006, 23.6.2006 (Ton Gebben)



Wetenschappelijke zelfcensuur na 11-9

Het wetenschapsblad Science wijdt een beschouwing aan de bedreiging van het open wetenschappelijke debat door (zelf)censuur op publicaties vanwege terrorismedreiging.

Als voorbeeld wordt een studie van Detlof von Winterfeldt en een aantal collega's van de universiteit in Los Angeles genoemd. Het onderwerp van de studie was de waarschijnlijkheid en gevolgen van een aanval met een 'vuile' (nucleaire) bom op de haven van Los Angeles. De wetenschappers hadden geen gebruik gemaakt van geclassificeerde (geheime) gegevens, maar lieten in de op Internet gepubliceerde versie toch een aantal belangrijke details weg. Volgens Von Winterfeldt had dat ook te maken met ontwerprichtlijnen van het ministerie voor Homeland Security (binnenlandse veiligheid) die zijn instituut financiert.

De regering Bush probeert momenteel normen vast te stellen voor regeringsinstanties om een groot aantal gegevens niet langer te verstrekken op grond van een nieuwe geheimhoudingscategorie: 'gevoelig maar ongeclassificeerd' (SBU – sensitive but unclassified). Science citeert Stephen Aftergood van de Federation of American Scientists (FAS), die dit een gevaarlijke ontwikkeling vindt: "Als we willen profiteren van universitair onderzoek naar problemen op het gebied van nationale veiligheid, moet we er een open debat over kunnen voeren. Het opleggen van beperkingen voor gegevens die op zich niet geheim zijn is een hellend vlak dat uiteindelijk het wetenschappelijk proces zal verlammen."

De richtlijnen die Homeland Security wil, zouden kunnen betekenen dat er van allerlei wetenschappelijke papers die op zich niet geheim zijn, twee versies worden gemaakt, eentje "alleen voor officieel gebruik" en eentje die bestemd is voor publieke consumptie en is ontdaan van gegevens die "niet gemakkelijk te verkrijgen zijn uit publieke bronnen en/of mogelijk bruikbaar voor terroristen."

Bron: Science (Yudhijit Bhattachrjee) 19.5.2006



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

Recensies Recensies Recensies
Recensies Recensies Recensies
Recensies Recensies Recensies



Ben Hayes
Arming Big Brother – The EU's Security Research Programme
TNI Briefing Series No 2006/1 (Statewatch in samenwerking met Transnational insititute)
47 pagina's

Het grote voordeel van dit Statewatch/TNI rapport is dat het de nogal onoverzichtelijke en met technische terminologie doorspekte materie van de EU-veiligheidsresearch binnen een helder analytisch kader behandelt. Dat grotere kader wordt gevormd door wat Hayes naar analogie van het 'militair-industrieel complex' noemt het 'veiligheidsindustrieel complex' (security-industrial complex) in Europa.

Dit veiligheidsindustrieel complex doorbreekt de traditionele grens tussen externe veiligheid (militair) en interne veiligheid (veiligheidsdiensten en politie). Bovendien speelt zich op dit door de EU gefinancierde level playing field de historische ontmoeting af tussen Big Brother en het marktfundamentalisme. Deze wordt gepersonifieerd door de totstandkoming in 2003 van een Groep van Persoonlijkheden (GvP), die bestaat uit hoge EU-ambtenaren en vertegenwoordigers van Europese wapenproducenten en IT-bedrijven. De grote zorg van dit gezelschap was dat de Europese veiligheidsindustrie de concurrentieslag met de VS dreigde te verliezen omdat de VS een onderzoeksbudget van miljarden dollars per jaar ter beschikking stelt aan de eigen industrie. Opvallend afwezig in de GvP zijn vertegenwoordigers van de EU-commissariaten voor Justitie en Binnenlandse Zaken. Dit benadrukt de militaire dominantie in de club. De GvP is inmiddels qua samenstelling vrijwel naadloos overgegaan in de officiële adviesraad voor het veiligheidsonderzoek van de EU, de European Security Research Advisory Board (ESRAP).

Het begin van de ontwikkeling valt lang voor de aanslagen van 11 september 2001: de totstandkoming van het Verdrag van Amsterdam (1997). Terwijl de EU tot dan toe een zuiver civiele organisatie was geweest werd nu de mogelijkheid geopend externe veiligheidspolitiek te gaan ontwikkelen in het kader van de ontwikkeling van een Europese Veiligheids en Defensiepolitiek.

Sindsdien is er een snelle ontwikkeling geweest zonder veel publiek debat. De EU besloot een snelle militaire interventiemacht te gaan vormen van 50.000-60.000 soldaten, Javier Solana werd benoemd tot hoogste EU-baas op het gebied van de veiligheidspolitiek, er lopen vanaf 2003 al 15 militair-politionele EU-missies in het buitenland en in 2007 zullen een aantal battle groups met een sterkte van 1500 militairen worden opgesteld.

Het rapport brengt de militair-industriële lobby in Brussel in kaart en beschrijft de manier waarop de bepalingen over defensiepolitiek in de ontwerpgrondwet van de EU tot stand kwamen onder invloed van een hele reeks experts die afkomstig waren uit het militaire establishment en de wapenindustrie.

Interessant is de kritische analyse van de Europese veiligheidsstrategie zoals die in 2003 is uitgestippeld door Solana. Het rapport toont aan dat deze op een aantal punten meer dan je zou verwachten lijkt op het door het Amerikaanse neoconservatieve Project for a New American Century in 2001 uitgewerkte vergezicht. Hoewel de agressieve Amerikaanse toonzetting in het Europese strategisch concept ontbreekt, is de onderliggende agenda in beide rapporten dezelfde: wereldwijd ingrijpen tegen globale dreigingen, preventieve veiligheidspolitiek en militaire interventies. Hayes ziet een soort werkverdeling tussen de VS en Europa. Waar de VS de lange oorlog tegen terroristen en andere dreigingen in tientallen landen tegelijk heeft afgekondigd, volgt het Europese crisismanagement met zijn overbelaste vredestroepen en stabilisatiemachten op afstand.

De hoofdmoot van het rapport over de details van het programma van de EU op het gebied van veiligheidsonderzoek laat zien dat het proces op een zeer ongebruikelijke manier tot stand is gekomen. In 2003 heeft de Europese Commissie een informele beslissing genomen om het EU Security Research Programme (ESRP) te gaan financieren. Dit terwijl bij het opstellen van nieuwe posten in de Europese begroting een wetgevingsproces met consultatie van het Europese en de nationale parlementen gebruikelijk is.

Het ESRP wordt ontwikkelt in een effectieve sfeer van geheimhouding buiten het normale besluitvormingsproces van de Europese Commissie. Financiering zal plaatsvinden via het zevende kaderprogramma van de EU voor onderzoek en ontwikkeling (2007-2013), ook wel FP7 geheten. FP7 omvat in totaal 44,4 miljard euro aan uitgaven voor samenwerking op het gebied van onderzoek maar het is uit de opsplitsing niet direct af te lezen hoeveel daarvan naar research op het gebied van veiligheid gaat. De post 'veiligheid en ruimte' staat in elk geval voor bijna 4 miljard euro vermeld, maar Hayes komt tot de conclusie dat het ook mogelijk is dat gelden uit andere posten van FP7 zal worden doorgesluisd naar het ESRP.

Na een minutieuze analyse van de eerste 24 projecten waarvoor geld beschikbaar is gesteld komt het rapport tot de conclusie dat via het ESRP de particuliere belangen van de wapenindustrie niet alleen invloed krijgen op het veiligheidsonderzoek van de EU maar ook op de hele Europese veiligheidspolitiek. Het naar verwachting voor het onderzoek ter beschikking gestelde budget van rond een miljard euro per jaar is het equivalent van 10% van het hele onderzoeksbudget van de EU en meer dan drie keer hetgeen de EU uitgeeft voor milieuonderzoek inclusief het onderzoek naar klimaatverandering.

Arming Big Brother stelt vraagtekens bij de claim dat de wapenindustrie het best is toegerust om veiligheidstechnologie aan de hele wereld te leveren. De gedachte dringt zich op dat 'veiligheidstechnologie' alleen een meer sociaal acceptabele naam is voor militaire technologie, waarover in brede kringen de opvatting bestaat dat je voorzichtig moet zijn om die beschikbaar te stellen aan repressieve regimes. Ook het idee dat militair gestuurde research opbrengsten zal leveren op civiel gebied is dubieus. En ten slotte leidt de dominantie van de militaire sector op researchgebied tot onnodige geheimhouding waardoor het noodzakelijke debat wordt beperkt.

Het rapport van Hayes laat overtuigend zien hoe militair-industriëel gestuurd de Europese defensiepolitiek is. Het verwerpen van de ontwerpgrondwet lijkt nauwelijks tot vertraging te hebben geleid, integendeel. Beslissende ontwikkelingen die in de ontwerpgrondwet waren opgenomen, zoals de oprichting van een Europees wapenagentschap, waren al ingezet voor de grondwet ter stemming kwam en gaan sindsdien gewoon door.
(KK)



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

- Berichten van de basis -

Berichten van de basis


Brieven tegen NIID-wapenbeurs
ondertekenaars gezocht

Dit najaar, op donderdag 23 november, vindt de jaarlijkse NIID-wapenbeurs plaats. In tegenstelling tot voorgaande jaren wordt de beurs gehouden in Rijswijk, en niet in het NCC in Den Haag. Zoals wellicht bekend, wordt hier ook jaarlijks actie tegen gevoerd. Afgelopen jaar demonstreerden zo’n 60 mensen tegen deze beurs, en hielden de SEALS hun opzienbarende eerste actie. Ook dit jaar zal de NIID-beurs niet geruisloos voorbijgaan.

Om alvast een aanzetje te geven tot de nodige onrust m.b.t. de NIID-wapenbeurs, gaan we twee brieven versturen (zie hieronder), één aan de Evenementenhal Rijswijk, die de NIID-beurs wil huisvesten, en één aan de gemeenteraad en college van B&W van Rijswijk. We verzoeken alle organisaties die tegen militarisme zijn, om 1) de brieven te ondertekenen 2) deze brief door te sturen aan andere organisaties, aan kamerleden, etc., die de brieven mogelijk ook willen ondertekenen.
Alvast bedankt! Ontwapen!

hieronder de teksten van de brieven:

Aan: Evenementenhal Rijwijk

Geachte heer/mevrouw,

Onlangs hebben we vernomen dat uw vestiging in Rijswijk op donderdag 23 november a.s. het 18e NIID Symposium zal huisvesten. Wij verwachten niet dat de NIID u correct geïnformeerd heeft over de aard van deze bijeenkomst, dus dat doen wij dan maar: de ‘NIID symposia’ zijn wapenbeurzen. De primaire doelstelling van de NIID is het “bevorderen van een optimale inschakeling van de Nederlandse industrie bij pdrachten van het Ministerie van Defensie”. Deze NIID politiek zorgt ervoor dat Nederlandse bedrijven onderdelen leveren voor vele wapensystemen. Deze wapens worden dagelijks gebruikt in oorlogen elders in de wereld. Met dit doel organiseert de NIID bijeenkomsten tussen wapenproducenten en defensie. De belangrijkste van die bijeenkomsten is deze jaarlijkse NIID-beurs.

Wapenbeurzen als deze maken oorlogen mogelijk. Omdat oorlogen burgerslachtoffers, militaire verliezen, trauma’s, materiële schade en armoede veroorzaken, zou het beter zijn als dergelijke wapenbeurzen niet gehouden werden. U kunt aan een humanere wereld en duurzame vrede bijdragen door de NIID-beurs niet te huisvesten. We doen dan ook een beroep op uw geweten en visie op maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Wij vragen u de afspraak met de NIID te annuleren.

Wij zijn een groep vredesactivisten onder de naam Ontwapen!’. Om een inzicht te krijgen in waar we voor staan en wat voor acties we voeren kunt u kijken op www.ontwapen.org. Deze oproep is mede ondertekend door een aantal organisaties en individuen met dezelfde idealen. Een opsomming daarvan vindt u in de bijlage.

In afwachting van uw reactie,
Hoogachtend,

Ontwapen!



Dode walvissen

I'Amsterdam, de promotieleus van mijn stad, staat manshoog in rood-witte metalen letters midden op het Museumplein. Pogingen om de tekst te corrigeren en er I'Amsterdamned van te maken mislukte onlangs. Hoe terecht zou dat zijn? A'dam haalde Den Haag immers rechts in door in korte tijd maar liefst 3 wapenbeursen toe te laten! De ITEC, de UDT en onlangs de MARELEC.

Grrrr...beursen om te doden dus. Bij de laatste beurs ging het om de afschuwelijke dodelijke SONAR. Voor een opsomming van de vele dode aangespoelde dolfijnen en walvissen is hier geen ruimte, maar google maar eens naar de hieronder staande sites en huiver van hun bebloede opengereten gehoororganen.

En wat is er te verwachten van het nu linkse college van PvdA en GroenLinks? Vindt deze nieuwe samenstelling dat Amsterdam het moderne oorlogsvoeren moet blijven stimuleren, mogelijk moet maken en er geld aan mag verdienen?
Stel je voor dat de volgende wapenhandelaren de deur wordt gewezen. Heb dat lef!!
K.B.

www.nrdc.org
www.ifaw.org
savethewhales.org
AcousticEcology.org
csiwhalesalive.org/csi06204.html



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina