Aangepast zoeken

Naar beginpagina
Naar overzicht VD AMOKs

VD AMOK
tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
jaargang 7, nummer 2, 1998


Inhoudsopgave



Colofon

VD AMOK, tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
verschijnt vijf maal per jaar en wordt uitgegeven door de Vereniging Dienstweigeraars (VD) en het Antimilitaristies Onderzoekskollektief (AMOK). Voor de inhoud van met naam ondertekende stukken zijn de auteurs verantwoordelijk.

Postadres redactie
Obrechtstraat 43, 3572 EC Utrecht
tel. 030-8901341
e-mail: vdamok"at"antenna.nl

Redactie
Kasper Heijting, Sylvester Hoogmoed (fotoredactie), Kees Kalkman, Karel Koster, Guido van Leemput, Stijn van der Putte

Fotografen en illustratoren
Martin Broek, Kasper Heijting, Eduard de Kam/HH, Jan Lankveld/HH, Guido van Leemput, Eddy Posthuma de Boer/HH, Peter Oosting/HH, Anthony Suau, Henrik Saxgren/HH, Gerard Wessel/HH, Hannes Wallrafen/HH.

Vormgeving
René Oudshoorn

Drukker
Drukkerij de Dageraad, Den Haag

Verder werkten aan dit nummer mee
Wendy Barnaby, David Jan Donner, Henk Laloli, Pere Ortega, Clemens Raming, Ludger Rother, Frank Slijper, Marc Stolwijk, Fred van der Spek.

Copyright
Overname uit lopend nummer uitsluitend na toestemming redactie. Overigens toegestaan onder bronvermelding en toezending bewijsexemplaar.

Advertentietarieven
Op aanvraag bij de redactie

Prijs losse nummers
¦ 6,50 (¦ 8,90 incl. porto). Uitsluitend onder vooruitbetaling. Giro 5567607 t.n.v. AMOK, Utrecht o.v.v. gewenste nummer.

Abonnement: minimaal ¦ 30,-
Steunabon. AMOK: minimaal ¦ 40,-
(telefonisch/schriftelijk aanvragen AMOK)
Lidmaatschap VD: ¦ 40,-
(telefonisch/schriftelijk aanvragen VD).
Voor abonnement en lidmaatschap: wacht op toezending acceptgiro.



Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina


- Redactioneel -

Wordt wakker!

Het nieuwe wetsontwerp op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten heeft tot op heden weinig aandacht getrokken. Misschien is dat begrijpelijk. Gewoonlijk leest de Nederlandse burger geen wetsontwerpen en zeker geen vette memories van toelichting. Parlementsleden en journalisten beginnen zich vaak pas in deze materie te verdiepen als de zaak binnenkort op de agenda van de Kamer staat.

We zouden er beter aan doen in dit geval een uitzondering te maken. Onze vaderlandse spionagegemeenschap krijgt er namelijk een aantal bevoegdheden bij waar je stil van wordt. Met name de militairen van de MID krijgen de kans om al hun dromen in daden om te zetten. De burgercollega's van de BVD mogen nu wettelijk alles gaan doen wat ze tot nu toe alleen konden door op grove wijze de wet te overtreden. Zowel burgers als militaire spionnen krijgen de mogelijkheid om in het buitenland te opereren en daar niet alleen inlichtingen te verzamelen maar ook over te gaan tot geheime acties. De controle is minimaal. De rechterlijke controle op de diensten — de enige die telt — zal zelfs geheel worden afgeschaft. De mogelijkheid voor de burger om stukken van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in te zien is om te huilen en blijft achter bij de bestaande schamele praktijk.

Wat zal er zoal niet legaal mogelijk worden in dit toekomstige Nederland als spionnenparadijs. Men mag natuurlijk observeren en volgen. Men mag agenten en nepfirma's inzetten. De agenten mogen niet alleen informatie verzamelen, ze mogen ook tot geheime actie overgaan 'ter bescherming van door een dienst uit te oefenen belangen'. Deze agenten opereren natuurlijk met valse papieren, waarvoor ze van de betrokken ambtelijke instanties alle medewerking krijgen zonder dat een lastig papierspoor wordt achtergelaten. Deze agenten mogen daarbij allerlei misdrijven plegen. Alleen moord mag niet. Doodslag dus kennelijk wel. Men mag natuurlijk inbreken, ook in woningen. Men mag daarbij dingen meenemen. Men mag de burgers ook ongericht afluisteren - de zogenaamde stofzuigermethode — en later uitfilteren van wie men de gesprekken nodig heeft. De controle op dit alles moet geschieden door een commissie van toezicht. De commissie wordt benoemd door de regering en werkt in het geheim. Zij vervaardigt een toezichtsrapport — dat geheim blijft — en een openbaar jaarverslag. Wat in het toezichtsverslag staat zullen we dus nooit weten. Wat in het jaarverslag staat laat zich raden — het zullen dezelfde algemeenheden zijn als in het jaarverslag van de BVD.
Nederland, wordt wakker! Vier ministers hebben een wetsontwerp opgesteld dat aan de geheime diensten een rol toedeelt die buiten elke proportie is. Zorg dat dit ontwerp naar de schroothoop wordt verwezen.

De redactie



In het vorige nummer kondigde de redactie een themanummer naar aanleiding van het nieuwe wetsvoorstel aan. Omdat het voorstel daarna nog enige tijd op zich liet wachten zal het themanummer in tegenstelling tot het eerdere bericht in september 1998 verschijnen. De redactie zal de komende maanden besteden om dit themanummer inhoudelijk verder uit te werken.
Voor de online versie van dit themanummer zie: VD AMOK 1998 nr. 4



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina


- Iraakse crisis -

De koude oorlog tegen Irak

Voor de zoveelste keer speelde zich de afgelopen maanden een confrontatie af tussen de regionale macht Irak en de laatste supermacht, de Verenigde Staten. Zoals vanouds stapte de Iraakse regering over de streep die in het zand was getrokken en daagde de regering Clinton uit. Gedurende een paar spannende weken in februari leek het erop alsof VS zou toeslaan. De vliegdekschepen stoomden op, de transportvliegtuigen vlogen op en af en de mariniers werden gereed gehouden voor speciale operaties. Maar op het laatste ogenblik vloog een bemiddelaar, niet toevallig de secretaris-generaal van de VN Kofi Annan, naar Baghdad en bewerkstelligde de (tijdelijke?) vrede.

Tot zover de zichtbare stormen. Maar waarom vond die crisis juist nu plaats? En waarom werd er uiteindelijk niet gebombardeerd? De vrede had, zoals gebruikelijk, weer vele vaders. De Amerikaans vredesbeweging aarzelde geen seconde. Ze had door het organiseren van tegendruk de gewapende arm van Clinton tegengehouden. De VN-adepten prezen de wonderlijke overtuigingskracht van de secretaris-generaal. En de real-politici concludeerden dat het niet in het belang van de Amerikaanse regering was om nu Irak te bombarderen en dat Clinton dus een verstandige uitweg had gekozen. Misschien speelden deze elementen allemaal een rol in de ontwikkelingen. Maar het kan geen kwaad om even een stapje terug te doen en een blik te werpen op de belangen die aan beide kanten speelden.

Dubbele omvatting

Het Amerikaanse beleid in de Perzische Golf is altijd redelijk samenhangend geweest. De kern ervan is, en dat is bepaald geen nieuws, het behouden van de controle over de belangrijkste olievoorraden in de wereld. Anders gezegd, het was onaanvaardbaar dat anti-Westerse, zelfs onafhankelijke regeringen deze olievelden zouden gaan controleren.
Sinds 1979 is dit axioma van de Amerikaanse politiek ernstig aangetast. Ten eerste door de Iraanse revolutie die in dat jaar de pro-Amerikaanse Sjah verjoeg. Ten tweede door Irak dat na de invasie in Iran in 1980 en als gevolg van de tweede Golfoorlog in 1991 niet meer in de gunst stond bij de Amerikaanse regering. De nieuwe Amerikaans strategie in de regio wordt het best omschreven met de term dual containment, oftewel dubbele omvatting. In een interessante omschrijving hiervan in het tijdschrift Survival (noot 1) stelde Patrick Clawson dat dit beleid vergelijkbaar is met de strategie die in het verleden tegenover de Sovjet-Unie werd gevoerd. Eigenlijk is het het voeren van een Koude Oorlog, maar dan in het klein.
De kernelementen van deze oorlog zijn embargo, economische sancties en het afsnijden van economische kredieten om de economische positie van een land te ondermijnen. In het geval van Iran gaat het voornamelijk om eenzijdige door de Amerikaanse regering opgelegde maatregelen. Bij Irak werkt de druk via het systeem van VN-sancties, die worden ondersteund door inspecties die moeten verhinderen dat Irak ooit weer massavernietigingswapens kan bouwen.
Voor de VS zou het eeuwig handhaven van deze sancties het prettigste zijn. Door simpelweg het kordon rondom de betrokken landen te handhaven hoopt men op een langzaam sloopproces van de binnenlandse instituties van deze landen. Bijvoorbeeld omdat er allerhande negatieve gevolgen voor de bevolking ontstaan als gevolg van het embargo, totdat de desbetreffende regimes worden 'omgebouwd'. Bijvoorbeeld door opstanden, wellicht een handje geholpen door Amerikaanse geheime operaties, in een richting die gunstig is voor de Amerikaanse doelstellingen. Namelijk een uitgesproken pro-amerikaans regime dat goedkope olie levert aan de wereldoliemarkten. Menig strateeg in Washington moet gebeden hebben voor zo een rechttoe rechtaan aanpak.

Amerikaanse tegenspelers

Maar er zijn nog meer spelers in het machtsspel. De uit elkaar gevallen Sovjet-Unie had na 1991 in de gedaante van de Russische Federatie toch nog haar eigen belangen in Irak op het oog. Tenslotte stond dat land nog voor enige miljarden bij de wapenfabrikanten van Moskou in het krijt. Bij opheffing van de door de VS gesteunde sancties zou Irak de schulden kunnen betalen, ofwel door directe leveranties of door de inkomsten uit de olieëxport. In het weer op gang brengen van de Iraakse olieproduktie zag ook Frankrijk een mogelijkheid om door eigen investeringen weer enige invloed te bewerkstelligen. En de Arabische Golfstaten in de regio en Turkije vonden het zolangzamerhand wel welletjes met de sancties. Tijd voor herstel van de gewone handel.
Kortom, de Amerikaanse supermacht raakte enigszins geïsoleerd tegen het eind van 1997. De omvang van de onvrede werd duidelijk toen in december een conferentie die was georganiseerd door Iran een massale opkomst van Arabische staten te zien gaf, waaronder de landen die meestal in de pro-Westerse hoek gerekend moeten worden. (noot 2) Toen de VS openlijk militaire maatregelen begon te treffen voor de aanval op Irak, werden deze stappen openlijk bestreden door de Russische en Chinese regeringen. (noot 3)
Bij deze buitenlandse factoren moet ook betrokken worden de positie van President Clinton zelf, die in het binnenland belaagd werd door een reeks seksuele schandalen die op zijn minst de indruk vestigden bij de elites in buitenwereld dat de Amerikaanse regering niet eens in staat was om zulke (in hun ogen) onbenullige zaken te regelen.
Het was de combinatie van deze factoren die het mogelijk maakte dat er een crisis ontstond. De belangrijkste wereldmachten waren verdeeld, de Amerikaanse politiek werd in de Golfregio gewantrouwd. En, niet de onbelangrijkste factor, de pro-Israelische politiek van Clinton contrasteerde scherp met de bereidheid om de Iraakse regering hard aan te pakken.

Effect van sancties

Het moet in de ogen van de immer berekenende Saddam Hoessein een gunstig ogenblik geweest zijn om de zaak weer eens op de spits te drijven. Hij stond bovendien onder ernstige tijdsdruk. Een ieder die het beleid van Saddam Hoessein bekijkt doet er goed aan om afstand te nemen van de propaganda die er in de westerse media over hem geschapen is. Niet omdat het onjuist is, het gaat zonder enige twijfel om een terreurbewind, maar omdat het de blik op zijn positie vertroebelt. Want die is aan het verzwakken. De jarenlange sancties hebben een aantoonbaar effect gehad op de macht van Saddam Hoessein. Deze is immers gebaseerd op het onderhouden van een elite die grotendeels bestaat uit leden van zijn eigen clan of aanverwante clans uit zijn geboortestreek.
Door de daling in olieinkomsten als gevolg van het embargo is dit machtsmiddel ernstig aangetast. Bovendien heeft het voortdurend jagen op vermeende en echte complotterende Irakezen ook tot gevolg dat de loyaliteit van zelfs een deel van de eigen mensen wordt ondergraven. Kortom, de macht van Saddam Hoessein brokkelt af en dat moet een belangrijk deel van zijn beleid bepalen. Het brengt hem er toe om steeds gewaagdere stappen te ondernemen om onder de sancties uit te komen. In zekere zin worden de stappen van de Iraakse regering dan ook door wanhoop gedreven. De ellende die onder de Iraakse bevolking door de sancties van de VN is bewerkstelligd (noot 4) speelt hier nauwelijks een rol in, behalve dat het door de regering wordt aangehaald als bewijs dat het Westen, aangedreven door de VS, alleen maar er op uit is om het Iraakse volk eronder te houden. Dat beeld wordt versterkt door eventuele militaire aanvallen op Irak zoals de Amerikaanse regering van plan was om uit te voeren.

Verwijdering van Saddam Hoessein

Als de VS en het Westen hadden doorgezet met hun aanval dan was dat gebeurd onder de vlag van het inspectiebeleid van de VN. Irak moet al haar massavernietigingswapens, nucleair, chemisch en biologisch vernietigen of de bewijzen daarvan aan het VN-inspectieteam (UNSCOM) overdragen. Volgens alle bekend gemaakte verslagen van dit team is dit nog lang niet het geval, dus moeten de sancties blijven. (noot 5) Formeel klopt die redenering ook wel, maar het lijkt een beetje vreemd om dit beleid te scheiden van de Amerikaanse doelen en die van haar bondgenoten, zoals die hierboven geschetst zijn.
De Amerikanen spelen een leidende rol in de inspectieteams en kunnen tot in de lengte van dagen doorgaan met verklaringen afleggen dat Irak niet ontwapend is en dat de sancties moeten blijven. Bovendien hebben verschillende gezagvoerders openlijk gezegd dat de sancties blijven totdat Saddam Hoessein is verwijderd.
Daarmee ligt het VN-beleid dan ook volkomen in de lijn van de strategische belangen van de Amerikanen. Aangezien de Fransen en Russen het hier niet mee eens zijn, omdat hun belangen anders liggen, proberen zij juist wel een tijdschema aan te geven dat leidt tot het beëindigen van de sancties.

Waar is Iraakse oppositie?

Voor de Westerse vredesbeweging en progressieve partijen is dit alles geen prettige kijk op de zaak. Rondom de jongste crisis kwamen oude argumenten voor het simpelweg opheffen van de sancties weer naar voren. Het ineenstorten van een deel van de gezondheidszorg en andere cruciale infrastructuur in Irak als gevolg van de sancties, was hierbij doorslaggevend.
Maar het was ook duidelijk dat deze situatie ook zo werd gehandhaafd door Saddam Hoessein, die de weinige inkomsten van de Iraakse regering in de eerste instantie gebruikte om zijn eigen macht te handhaven en niet om de noden van de bevolking op te lossen. Tegelijkertijd leken de argumenten van UNSCOM als zouden er nog steeds grote hoeveelheden grondstoffen voor het fabriceren van massavernietigingswapens verborgen worden door de Iraakse regering, wel aannemelijk.
Het dilemma om te pleiten voor de opheffing van alle sancties waardoor de positie van Saddam Hoessein weer versterkt wordt, of pleiten voor een voorwaardelijke opheffing, met een voortgezet mandaat voor UNSCOM om te blijven zoeken naar de massavernietingswapens? Dit laatste zou onvermijdelijk parallel lopen met de Amerikaanse machtspolitiek in de regio. Deze zal immers de kwestie van de massavernietigingswapens zo lang mogelijk als excuus gebruiken om haar aanwezigheid en invloed te handhaven. Welke lijn er ook gevolgd wordt, de belangen van de Iraakse bevolking moeten centraal staan. Daarom is het hoogst noodzakelijk om een element toe te voegen dat steeds weer in de debatten ontbreekt. Is er een effectieve en geloofwaardige Iraakse oppositie waar mee kan worden samengewerkt?

Karel Koster



Noten:

  1. Patrick Clawson, The Continuing Logic of Dual Containment; Survival, vol. 40, nr.1, Spring 1998.
    Terug naar tekst
  2. Zie Jane's Defence Weekly 14.01.1998
    Terug naar tekst
  3. Zie International Herald Tribune 27.01.1998, NRC Handelsblad 31.01.1998
    Terug naar tekst
  4. Zie Trouw 19.12.1997 waar een VN rapport wordt aangehaald dat deze gevolgen opsomt. Door de achteruitgang in de gezondheidszorg als gevolg van het VN embargo is de kindersterfte sterk gestegen. Voor gegevens over het "voedsel voor olie" programma van de VN zie: NRC Handelsblad 02.02.1998, 04.02.1998, International Herald Tribune 03.02.1998.
    Terug naar tekst
  5. Cijfers afkomstig uit UNSCOM inspectierapporten worden aangehaald in de Hansard (Brits Lagerhuisverslag) 04.02.1998, International Herald Tribune 07.02.1998, Le Monde 18.02.1998 en Jane's Defence Weekly 25.02.1998.
    Terug naar tekst



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina


- Bulgarije -

Dienstweigerdoorbraak in Bulgarije

In februari heeft het Bulgaarse parlement na jaren van touwtrekken een dienstweigerwet aangenomen. De wet wordt naar verwachting binnenkort door de regering bekrachtigd. De wet is door de Bulgaarse dienstweigerorganisatie, de Tolerance Foundation, begroet als een historisch moment voor Bulgarije. Met name het mogelijk maken van een werkelijk niet-militaire vervangende dienst mag in de Bulgaarse context als een positieve ontwikkeling worden beschouwd. Tot voor kort stonden de Bulgaarse autoriteiten namelijk op het standpunt dat een vervangende dienst diende te bestaan uit niet-gewapende taken binnen het leger.

De wet heeft echter ook een aantal duidelijke tekortkomingen. Zo laat de wet zich niet duidelijk uit over welke gronden geaccepteerd worden als gewetensbezwaren en bestaat er enige vrees dat in de praktijk alleen religieuze gronden geaccepteerd zullen worden. Daarnaast duurt de vervangende dienst twee keer zo lang als de militaire dienst en wordt de mogelijkheid open gehouden voor quota van dienstplichtigen die jaarlijks een vervangende dienst kunnen vervullen. Tenslotte kan vervangende dienst alleen binnen staatsinstellingen vervuld worden. De Tolerance Foundation is echter van mening dat een slechte wet op dit moment beter is dan helemaal geen wet, en beschouwt de huidige wet als een beginpunt. Men maakt zich op voor de rol van dienstweigervakbond, om zo de positie van dienstweigeraars in de komende jaren te verbeteren.

Voorgeschiedenis

De wet kent een lange voorgeschiedenis. In 1991 werd het recht op gewetensbezwaren in de grondwet opgenomen. Verdere wetgeving bleef echter jarenlang uit, hetgeen betekende dat het in de praktijk onmogelijk was als gewetensbezwaarde erkend te worden of een vervangende dienst te vervullen. De regering van voormalige communisten die in 1994 aan de macht kwam, diende in 1995 nog wel een, zeer slecht, wetsvoorstel in. Het parlement werd geacht dit voorstel nader uit te werken, maar deed dit niet, wat illustratief is voor de desinteresse van alle politieke partijen in het onderwerp. Daarnaast is de in Bulgarije zeer invloedrijke Orthodoxe kerk van mening dat gewetensbezwaren tegen militaire dienst onverenigbaar zijn met lidmaatschap van haar kerk, wat ook niet bevorderlijk werkt voor het dienstweigerklimaat.
Tenslotte dient de invloed van militaire traditionalisten niet onderschat te worden. In Bulgaarse militaire kringen wordt veel belang gehecht aan de omvang van het Bulgaarse leger; de ratio soldaten-burgers is in Bulgarije het hoogste van alle voormalige Warschaupact-landen. Het mogelijk maken van een vervangende dienst wordt door de legerleiding beschouwd als een serieuze aantasting van de kracht van het leger. Dit laatste zou ook wel eens waar kunnen zijn gezien de impopulariteit van de dienstplicht mede als gevolg van het geweld tegen dienstplichtigen binnen het leger. Tenslotte is de legerleiding van mening dat Bulgarije al decennia lang een vervangende dienst kent, namelijk de bouwtroepen. Dit zijn legereenheden die zich van oudsher bezighouden met zaken als mijnbouw en spoorwegaanleg, waar naast dienstweigeraars criminelen, etnische Turken en politiek verdachte personen in zijn gestopt, die men liever geen toegang tot wapens wilde verschaffen.

Verkiezingen

Na de verkiezingen van 1997 kwam er verandering in deze patstelling. De communisten verdwenen naar de oppositiebanken en er kwam een nieuwe coalitieregering, gevormd door de christen-democraten en de Boerenpartij. Hoewel deze regering niet als progressief beschouwd kan worden, bleek ze gevoeliger voor het dienstweigerthema. Vrij snel na haar aantreden kwam ze met een voorstel voor een dienstweigerwet. Het voorstel was echter zeer slecht en vertoonde sterke gelijkenis met het vorige voorstel van 1995; het was opgesteld door het ministerie van defensie.
Vlak na het bekend worden van dit wetsvoorstel organiseerde de Tolerance Foundation een conferentie over dienstweigeren,
waar een bont gezelschap van Jehova's Getuigen, advocaten, mensenrechtenactivisten en militairen aanwezig was. Het hoofd van de voormalige Nederlandse Commissie van Advies inzake Gewetensbezwaren Militaire Dienst Arend Soeteman sprak hier over het dienstweigerbeleid in andere Europese landen en de internationaal erkende standaard voor dienstweigerbeleid. Deze conferentie lijkt achteraf gezien een belangrijk moment te zijn geweest in de totstandkoming van de huidige wet. Tijdens de conferentie werd gewezen op de resolutie van de Raad van Europa waarin staten worden opgeroepen gewetensbezwaren te erkennen en een vervangende dienst mogelijk te maken. Het regeringswetsvoorstel werd aan alle kanten bekritiseerd omdat het niet voldeed aan Europese standaarden voor dienstweigerbeleid.
De conferentie trok vrij veel aandacht in de Bulgaarse media, en de regering besloot haar voorstel in te trekken. De op de conferentie geuite kritiek is hier debet aan. De nieuwe regering hecht belang aan bij Europa te horen als mogelijke oplossing voor de desastreuze economische situatie in Bulgarije en wil niet dat dienstweigerbeleid dit streven in de weg zit. Kenmerkend voor de nieuwe verhoudingen was dat de Tolerance Foundation vervolgens werd uitgenodigd voor verdere besprekingen over de nieuwe wet. Hoewel zeker niet alle eisen van de Tolerance Foundation zijn ingewilligd, was dit de eerste keer dat men door de autoriteiten als gesprekspartner werd erkend.

Onduidelijk

Het is nog onduidelijk hoeveel dienstplichtigen een beroep zullen gaan doen op de wet. Een brede georganiseerde dienstweigerbeweging bestaat niet in Bulgarije. De Tolerance Foundation is een kleine NGO die zich in eerste instantie bezig houdt met de bescherming van religieuze vrijheden, een gevoelig thema in Bulgarije. Vanuit deze hoedanigheid is ze bij het dienstweigerthema betrokken geraakt, aangezien de afgelopen jaren enkele tientallen Jehova's Getuigen wegens dienstweigering tot gevangenisstraffen zijn veroordeeld.
Volgens de Tolerance Foundation zullen honderden jongeren die voorheen de dienstplicht ontdoken door geen gehoor te geven aan de oproep en die vervolgens hoopten dat de autoriteiten dit onbestraft lieten, er in het vervolg de voorkeur aan geven vervangende dienst te gaan doen. Deze conclusie kan ook getrokken worden uit een in 1997 gehouden onderzoek van het ministerie van defensie, waaruit bleek dat 21 procent van de Bulgaarse jongeren bereid is een vervangende dienst te vervullen. Slechts tien procent toonde zich volgens dit onderzoek overigens voorstander van de dienstplicht, de overige 59 procent was tegen welke dienstplicht dan ook.

Illustratief

De Bulgaarse situatie is illustratief voor veel Oosteuropese landen, zoals onlangs ook aan het licht kwam op een conferentie in Boedapest over de toekomst van het dienstweigeren in Oost-Europa en de voormalige Sovjetunie.
Dienstweigerorganisaties beschouwen dienstweigeren in eerste instantie als een mensenrecht. Dit heeft verschillende aspecten. Dienstweigeren dient, met name in de voormalige Sovjetunie, beschouwd te worden als het opeisen van rechten door burgers. Het recht op gewetensbezwaren is in veel landen na de val van het Ijzeren Gordijn immers (grond)wettelijk verankerd, maar in de praktijk bestaan er geen mogelijkheden om dienst te weigeren. Dienstweigeren houdt in dit geval in de staat aan zijn eigen wetten te behouden en het functioneren van de rechtsstaat te bevorderen.
Daarnaast staat het vervullen van de dienstplicht gelijk aan je bloot stellen aan mogelijke mensenrechtenschendingen, gezien het geweld en mishandeling waarvan dienstplichtigen binnen het leger slachtoffer worden. Dienstweigerorganisaties in Rusland houden zich dan ook zowel bezig met de rechten van dienstplichtigen binnen het leger als het mogelijk maken van een vrije keuze tussen een militaire en vervangende dienst.
Tenslotte wordt een vervangende dienst beschouwd als een soort Europees mensenrecht. Het verlangen bij Europa te horen klinkt Westeuropese dienstweigeraars wellicht wat vreemd in de oren, maar vormt in deze contreien een belangrijk argument voor dienstweigerorganisaties (en kan, zoals in Bulgarije, ook een effectief argument blijken).
Een duidelijk pacifisme of antimilitarisme ontbreekt veelal. Veel Oosteuropese dienstweigerorganisaties haasten zich te zeggen dat ze de noodzaak van een leger niet ter discussie stellen. Discussies over de meest effectieve strategie om het leger te ondermijnen, zoals in het begin van de jaren '70 gevoerd tussen de Vereniging Dienstweigeraars en de Bond Voor Dienstplichtigen, lijken in Oost-Europa vooralsnog niet aan de orde.

Marc Stolwijk



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina


- Turkije -

Geheime oorlog, drugs en de staat in Turkije

Al jaren lang wordt in diverse linkse kranten in Turkije beweerd dat de terreur tegen linkse groepen en de Koerdische bevolking, de duizenden moorden met onbekende daders, en de drugshandel het werk waren van door de staat gebruikte bendes, de geheime diensten en speciale anti-terreureenheden. Deze bewering is nu door een ambtenaar van diezelfde staat in een rapport bevestigd.

Al deze daden worden door de huidige premier Y_lmaz, die tot het onderzoek opdracht gaf, voornamelijk aan de vorige regering van Tansu Çiller (1993-1997) toegeschreven. Inderdaad was er een escalatie van staatsterreur vanaf 1993 nadat Çiller Mehmet Agar tot hoofd van de politie en Mehmet Eymur tot leider van de antiterreur afdeling van de MIT (nationale veiligheidsdienst) benoemd had. De terreur begon echter eerder en zit dieper in de Turkse staat dan Yilmaz voorgeeft.

De Susurluk affaire

De banden tussen de staat en de politieke moordenaars konden niet meer ontkend worden toen in november 1996 nabij de plaats Susurluk in een verongelukte auto de Turkse politiechef Huseyin Kocadag, de gezochte ultra-rechtse moordenaar Abdullah Çatli en het Koerdisch parlementslid, Sedat Bucak, van de regeringspartij DYP en tevens leider van een dorpswachtersmilitie, werden aangetroffen. De minister van Binnenlandse Zaken, Mehmet Agar, bleek de groep de vorige dag ontmoet te hebben. Agar moest aftreden. Zijn handtekening stond op de diplomatieke pas die de gezochte politieke moordenaar, Abdullah Çatli, bij zich had. De Susurluk affaire was daarmee geboren.
In september 1996, niet lang voor het Susurluk ongeluk, liet de geheime dienst MIT een rapport uitlekken waarin beweerd werd dat staat en mafia verbonden waren. Çiller en Agar werden door leden van de MIT beschuldigd dat zij de leiders van een illegale bende waren, die binnen het ministerie van Binnenlandse Zaken was gevormd om de PKK te bestrijden. Tegenstellingen binnen de Turkse staat kwamen hiermee naar buiten.
Wat waren de oorzaken hiervan? We kunnen veronderstellen dat de illegale praktijken, die hun basis vinden in de ontwikkeling van de strijd tegen de Koerdische beweging en de PKK en het streven naar financieel gewin van alle betrokkenen, tot een machtsstrijd binnen de staat hebben geleid.

De bende van Çiller en Agar

De oorsprong van de huidige geheime oorlog is gezocht in de jaren 1992/93. Toen werd een nieuwe anti-guerrilla strategie ingezet, waarbij onder leiding van het commando voor speciale strijdkrachten van het leger (ÖHD) de gendarmerie (Jandarma), politie en het leger in een geïntegreerd geheel gingen opereren. Tot dan toe had men niet veel vat op de PKK. Een veel aanvallender strijd tegen de PKK en een uitbreiding van de speciale teams (vooral van politie en Jandarma) waren belangrijk militaire elementen in deze tactiek. Daarnaast werd de burgerbevolking van Turks-Koerdistan doelwit van militaire acties en probeerde men de steun aan de PKK te ondergraven door moord op leidende Koerdische figuren, verdrijving van de plaatselijke bevolking, en betaalde zelfverdediging door zogenaamde dorpswachters.

In 1992 bestond er nog oppositie van president Turgut Özal en chefstaf van het leger Esref Bitlis tegen de strategie van terreur. Beiden overleden in 1993 en in de herfst van dat jaar werd de geheime oorlog door de Nationale Veiligheidsraad goedgekeurd. De politie mocht haar eigen anti-terreur teams, die naast die van het leger staan, fors uitbreiden. Ook dorpswachters, rechtse huurmoordenaars als Çatli en co, en spijtoptanten uit de PKK maakten er deel van uit.

Premier Çiller zei in 1993, dat zij beschikte over een lijst met honderd Koerdische zakenlieden die de PKK steunden. Zij moesten met de consequenties rekening houden. De vermeende sympathisanten werden inderdaad aangepakt. Meer dan 1500 Koerdische journalisten, politici en ondernemers zijn sinds 1991 door onbekende daders vermoord, dat wil zeggen door de geheime bendes en de speciale teams. De instructies hiervoor kwamen van hogerop.

Naast deze terreur in de maatschappij wilde men de PKK ook financieel aanpakken. Een deel van de drugshandel was in handen van Koerden, waarvan gezegd werd dat die de PKK steunden. Verscheidene drugshandelaren van Koerdische origine werden daarom door de staatsbendes vermoord, maar dat begon al in 1991, voor de regering van Çiller. De contra-terreurorganisatie van Çiller en Agar (de Susurluk bende) hield zich bezig met de afpersing van drugshandelaren en casino-eigenaren, wapenhandel, een couppoging in Azerbaidzjan, en een aanslag op PKK leider Öcalan. Zij putte ook uit een geheim fonds, waaruit opleiding, wapens en smeergelden werden betaald.

De bende van Çiller is na het Susurluk ongeluk verantwoordelijk gesteld voor vele terreurdaden en afpersingspraktijken. Maar de illegale activiteiten en contra-terreur kunnen niet alleen aan de speciale teams van de politie worden toegeschreven. De coördinatie van de contra-terreur berust officieel bij het leger. De vroegere stafchef van het leger, Dogan Güres verklaarde dat hij zelf in de Nationale Veiligheidsraad het anti-terreur concept had geformuleerd, hoewel die strijd volgens hem niet het werk van militairen was. Wel vroeg hij de Jandarma de politie erbij te helpen. De Jandarma is een gemilitariseerde politie-organisatie voor het landelijk gebied, die haar eigen anti-terreur eenheden heeft. Deze zijn georganiseerd in haar geheime dienst JITEM. Naast de politie en de JITEM was ook de MIT actief in de contra-guerrilla. Functionarissen van de MIT en de politieveiligheidsdienst hebben toegegeven dat zij beiden met Çatli werkten. Zowel politie, JITEM als MIT maakten gebruik van de diensten van de gevreesde moordenaar Mahmut Yildirim, die onder andere verantwoordelijk wordt gesteld voor de dood van de Koerdische schrijver Musa Anter en de Koerdische politicus Vedat Aydin. De geheime diensten en hun bendes werkten dus samen tegen de PKK, maar raakten ook in conflict over geld (aandelen in de drugshandel) en competenties. Tussen 1992 en 1997 werden honderd MIT informanten door de politie ontvoerd en vijftien ervan werden vermoord.

Het leger blijft buiten schot

De beschuldigingen van illegale activiteiten tegen de Jandarma raken direct aan het leger. De JITEM valt onder de Generale Staf en haar speciale teams zijn personeel en organisatorisch met die van het leger verweven. De JITEM is waarschijnlijk de eerste organisatie die werd opgezet voor de geheime oorlog in Turks-Koerdistan. Ze werd in 1987 opgericht met als uitdrukkelijk doel inlichtingenwerk en anti-guerrilla van diverse organisaties te coördineren. De JITEM werd in 1993 al genoemd als een organisatie die contra-terreur in het zuidoosten van Turkije bracht.
Het gebruik van doodseskaders in Turks-Koerdistan begon eerder dan het besluit tot uitbreiding van de speciale politieteams. Moorden met 'onbekende daders' begonnen al in 1991 sterk toe te nemen. Een parlementaire onderzoekscommissie hiernaar beschuldigde in april 1995 in haar nooit officieel gepubliceerde rapport de veiligheidstroepen van betrokkenheid. De meeste kritiek ging naar de JITEM.
De voorzitter van het parlementaire onderzoek naar de Susurluk affaire verklaarde dat over de militaire vleugel in de geheime oorlog niets naar buiten mocht worden gebracht. De leider van de Jandarma, Generaal Teoman Koman, ontkende het bestaan van de JITEM tegenover de parlementaire onderzoekscommissie. Er bestaat binnen de Jandarma, zei hij, wel zo'n organisatie, maar die zou zijn opgezet door onverantwoordelijke elementen. De contra-guerrilla officier van de Jandarma, Huseyin Oguz, verklaarde echter dat er wel degelijk een officiële organisatie JITEM bestaat.
Een voorbeeld van de betrokkenheid van het leger bij de geheime oorlog en drugshandel is de Yüksekova bende uit de provincie Hakkari aan de grens met Iran. De leden van deze bende, waarvan het hoofd een Jandarma commandant was, bestonden uit speciale teams, officieren, dorpswachters en overlopers van de PKK. Zij worden verdacht van moorden, afpersing, ontvoering en drugshandel. Deze groepen hadden dekking van hogerhand, maar vereffenden vaak ook eigen rekeningen.

Drugshandel en witwaspraktijken

Opium en haar derivaten komen uit Pakistan, Afghanistan, Iran en Irak. Via Georgië, Armenië en Irak bereiken ze Turkije. In Turkije bevinden zich vele laboratoria die de grondstoffen verwerken. Vanuit Turkije gaan de spullen over de Balkan of via de zee en de lucht naar West-Europa en Amerika. De betrokkenheid van onderdelen van de Turkse staat hierbij is onvermijdelijk.
Het grensgebied van Turkije met Armenië, Iran en Irak wordt intensief bewaakt door dorpswachters, de gendarmerie en het Turkse leger. De mensen zijn hier uit hun dorpen verdreven en alle transporten worden streng gecontroleerd. De anti-guerrillaoorlog heeft de economie van dit gebied en de meer van de grens afgelegen Koerdische provincies vernietigd en de normale handel met Irak is sinds de Golfoorlog bijna stilgelegd. Ook de dorpswachters die er actief zijn hebben nauwelijks genoeg aan hun inkomsten, wat een reden is om die door drugshandel of andere illegale activiteiten aan te vullen.
Diverse Westerse geheime diensten en Interpol melden dat 70% van alle heroïne via Turkije in West-Europa komt. Volgens het ARD televisieprogramma Kontraste van 19 juni 1997 neemt de Turkse politie iedere twee of drie maanden bijna een ton herone in beslag en verkoopt die door op de markt. Het Franse Observatoire Geopolitique des Drogues concludeerde dat de drugshandelaars op het hoogste niveau bescherming krijgen. Volgens Huseyin Baybasin, een in december 1995 in Nederland gearresteerde Koerdische drugshandelaar, is de Turkse staat al sinds de jaren zeventig betrokken bij drugshandel. Hij had als zelfstandige zakenman een zeer goede drugslijn naar Engeland opgebouwd, waar de Turkse staat ook gebruik van maakte. Drugs worden volgens hem met militaire vliegtuigen, marinevaartuigen en schepen van staats-oliebedrijven naar Europa vervoerd. Bayba_in is een Koerd en begon in de jaren negentig de Koerdische beweging financieel te steunen. Hij werd aangehouden op verzoek van Turkije, maar wordt door Nederland niet uitgeleverd.

De winst voor de Turkse staat uit de drugsomzet in 1996 zou volgens een hoge financiële ambtenaar in Istanbul veertien tot zestien miljard gulden bedragen. Dat daarmee de geheime oorlog en privérekeningen gefinancierd worden, is mogelijk, maar deze bedragen zijn speculatief.
De OECD stelde onlangs vast dat Turkije de bestrijding van mafia-organisaties en de maatregelen tegen het witwassen van zwart geld niet uitvoert. Vooral de Turkse banken op het bezette deel van Cyprus zouden in de witwaspraktijken een grote rol spelen. Ook vestigingen van Turkse banken in het buitenland spelen hierin een rol. Een andere methode voor het witwassen zijn de casino's in Turkije, waarin jaarlijks vier miljard gulden rondgaat.

Casino's en banken op Turks-Cyprus

Turks-Cyprus wordt genoemd als belangrijk centrum van drugssmokkel en witwasoperaties van de Susurluk bende. Çatli zelf was in 1996 op Cyprus actief met provocaties en aanslagen en een aantal andere ultra-rechtse mafiabazen als Alaattin Çakici en Oral Çelik waren er ook in de casinobusiness verwikkeld. Ex-ministers Çiller en Agar worden ervan beschuldigd de eigenaar van een groot aantal casino's, Ömer Lütfü Topal, te hebben laten ombrengen door de bende van Çatli. Topal werd door hen afgeperst. Hij werd eerst beschuldigd van Koerdische sympathien en toen vermoord. De opdrachtgevers hadden het voorzien op zijn casino's, die ze wilden overnemen. Dat zou ook de reden van de samenkomst van Bucak, Kocadag en Çatli in de ongeluksauto nabij Susurluk zijn geweest.
De belangrijkste inkomsten van de Susurluk bende kwamen uit de afpersing van drugshandelaren. Het witwassen van dit geld kan alleen met behulp van de banken. Op Cyprus zette men de First Merchant Bank op voor dit doel. Een aantal voormalige bestuursleden van de Sekerbank werden, waarschijnlijk door Çiller, na 1993 aan het hoofd van staatsbanken geplaatst. Deze mensen gaven gigantische kredieten aan leden van de Susurluk bende. Op die manier stalen ze vele dollars van de staat en wasten ze de drugsgelden wit.

Çatli en de lange adem van de contra-terreur

Sinds de jaren zeventig maken de Turkse politie en geheime dienst (MIT) gebruik van ultra-rechtse nationalisten (in Nederland bekend als de Grijze Wolven) om politieke tegenstanders te vermoorden. De carrière van Çatli is hier een voorbeeld van.
In de jaren zeventig was hij leider van de Grijze Wolven en nam hij actief deel aan de contra-terreur van die tijd. Hij werd gezocht voor de moord in 1978 op 8 linkse studenten, maar kreeg na de militaire coup in 1980 opdracht van generaal Evren om in het buitenland actief te worden tegen de Armeense terreurbeweging ASALA.
In de periode 1980-1984 was hij in dienst van het ministerie van Buitenlandse Zaken en de MIT. Hij reisde vrij naar Amerika, ondanks dat hij internationaal gezocht werd na de moordaanslag op paus Johannes Paulus II in 1982. Als lid van het internationale anticommunistische Gladio netwerk genoot Çatli lange tijd de bescherming van de Westerse geheime diensten.
In 1984 werd hij in Frankrijk gearresteerd. Hij zat in Zwitserland en Frankrijk in de gevangenis voor drugshandel. Hij ontsnapte in 1990 op onverklaarde wijze, volgens zijn weduwe met Turkse hulp.
In de jaren negentig vervulde hij opdrachten van Agar en was hij in dienst van de politie en een belangrijk lid van de Susurluk bende. Ook was hij betrokken bij een couppoging in 1995 in Azerbaidzjan. Hij wordt verdacht van de moord op casino-eigenaar Topal.

Weinig kans op veroordelingen

Tegen een aantal leden van de speciale politieteams, de leiding ervan, leden van de MIT, en voormalig minister Agar en parlementslid Bucak, loopt een rechtszaak bij de Staatsveiligheidsrechtbank (DGM). Tegen Tansu Çiller lopen nog steeds geen aanklachten voor haar aandeel in de Susurluk bende. Waarschijnlijk zou een rechtszaak teveel andere grote vissen meesleuren.
Er zijn door premier Yilmaz nieuwe onderzoeken bevolen, onder andere naar casino's, de bedrijven van Topal en de banken en hun buitenlandse connecties. De meeste verdachte leden van de speciale teams en geheime diensten zijn na verhoor vrijgelaten. Een aantal van de ultra-rechtse moordenaars, Oral Celik en Haluk Kirci, zijn recent nog gesignaleerd, opgepakt, maar door de politie weer vrijgelaten. Sommige verdachten, zoals Mahmut Yildirim, zijn niet meer te vinden. Ze genieten bescherming op het hoogste niveau, al was het maar omdat ze veel te vertellen hebben.
Diverse drugsbazen wisten trouwens rechters van de Staatsveiligheidsrechtbank om te kopen en werden vrijgelaten. Bewijzen hiervoor werden onlangs door de Nederlandse politie geleverd. De bendes zijn nog altijd actief. Eén had onlangs een moord op Agar gepland.

Staat en contra-guerrilla

Wat is er in Turkije gebeurd? "In een contra-guerrilla oorlog met geheime eenheden en geheime financiën ontwikkelt zich een kring van mensen die financiële belangen hebben bij de oorlog, bijvoorbeeld via drugs- en wapenhandel. Deze mafiose belangen van de ene groep gaan de politieke belangen van de andere groep tegenwerken," zegt contra-guerrilla expert Stephen Ellis. Bewapende (burger)groepen gaan hun eigen koers varen en hun eigen rekeningen vereffenen. Zo'n oorlog is niet het treffen van twee legers op een slagveld, maar de samenleving is het slagveld. Geweld tegen de bevolking dient om haar te intimideren en zich van steun aan de tegenstander te onthouden.

Dit is inderdaad wat er in Turkije is gebeurd. De PKK en de Turkse staat wedijveren beiden om de gunst van de Koerdische bevolking. De Turkse staat heeft de bevolking door middel van terreur duidelijk gemaakt wat er gebeurt als men niet de goede partij kiest. De PKK keerde zich tegen vermeende collaborateurs met het regime.

De Turkse staat hanteert de methode van de contra-terreur al sinds de jaren zeventig om politieke opponenten uit te schakelen of te intimideren. Dit is geen exces of het binnendringen van een gewelddadige groep in de staat. De belangrijkste politieke heersers staan achter het principe van staatsgeweld tegen politieke tegenstanders. De staat maakt daarbij gebruik van politiek gemotiveerde groepen (al dan niet in staatsdienst), die met haar medeweten geweld uitoefenen.

Daarnaast is de corrupte aard van de Turkse staat bepalend voor de ontwikkeling van de contra-terreur. Corruptie betekent dat staatstaken en -handelingen direct beïnvloed worden door omkoping en vriendendiensten, en dat staatsfuncties illegale betalingen en invloed opleveren voor de beambten. De 'politieke bendes' passen in het patroon van de verbinding van staatsrepressie en corruptie. De geheime diensten en hun 'politieke bendes' zijn verwikkeld geraakt in een strijd om de niet geringe gelden uit de drugs- en casinowereld.

Men kan veronderstellen dat het Turkse leger via de MIT informatie over Çiller liet uitlekken omdat het de zaken uit de hand vond lopen. Het is onwaarschijnlijk dat dit de aanpak van de Koerdische kwestie of de methodes van de geheime oorlog betrof. Daarover waren geen meningsverschillen. Alle staatsdiensten waren erbij betrokken. Maar het is niet onmogelijk dat sommigen in het leger en de MIT vonden dat de bende van Çiller buiten hun controle was geraakt en dat haar financiële belangen en afrekeningen de politieke doelen niet meer dienden. Misschien hielden de activiteiten van Çiller en haar bende een te grote machtsconcentratie in. Het Susurluk ongeluk had onverwachte gevolgen: het bracht Çiller ten val, maar ondermijnde ook de staat als geheel door de bevestiging van al eerder geuite aanklachten.
De contra-guerrila is niet ten einde en veel zal bedekt blijven. Moord blijft een acceptabel middel in de strijd tegen de vermeende vijanden van de Turkse staat. Daar zal niemand voor veroordeeld worden.

Henk Laloli



Bronnen:
Covert Action Quarterly
Hürriyet
Informations Bulletin Kurdistan
Kurdistan Heute
Turkey Human Rights Report 1995
Turkish Daily News.



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina


- Vredescongres -

Perspectieven voor pacifistische actie

Op 29, 30 en 31 mei zal in Osnabrück ter gelegenheid van de Vrede van Westfalen van 1648, het European Peace Congress worden gehouden. Hieronder is een gedeelte van het memorandum dat hiervoor werd opgesteld, afgedrukt.

Het doel van het pacifisme is niet alleen om de oorlog in de ban te doen en zijn oorzaken bloot te leggen. Het pacifisme wil ook door vredesopvoeding een cultuur van vrede opbouwen. Dit betekent dat alle mensen telkens weer het bestaansrecht van anderen onvoorwaardelijk moeten erkennen en op zullen komen voor gelijke mogelijkheden voor het Noorden en het Zuiden, huidige en toekomstige generaties, jongeren en ouderen, mannen en vrouwen. Dit brengt met zich mee dat de bijdragen van vrouwen, moeders, en politica's aan een cultuur van vrede erkend worden en meer dan tot nu toe worden bevorderd. Het met elkaar samenwerken bij kinderopvang, op school, op het werk, in de buurt en democratische zelfbeschikking op alle gebieden dragen ertoe bij dat de cultuur van vrede versterkt wordt.

Civiele conflictoplossing is een wezenlijk bestanddeel van deze vredescultuur. Ze doet in de eerste plaats een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de betrokkenen in het conflict. Ze beoogt echter ook de civiele interventie in het voorstadium van, tijdens en na een escalatie van geweld. Ze behelst preventieve maatregelen van conflictoplossing, deëscalerende stappen zoals bemiddelingsdiensten, wapenembargo's, doelgerichte economische sancties, publieke interventie door media, ondersteuning van burgervredesteams, deserteurs en vluchtelingen, prikkels voor vreedzame oplossingen en verzoeningswerk, economische steun en hulp bij wederopbouw, medische en sociale zorg voor slachtoffers van de oorlog etc.

De dominante politiek weigert op dit moment om de noodzakelijke veranderingen in het denken en het handelen ruimte te geven, omdat ze zich een wereld zonder wapens niet kan of wil voorstellen. Wij laten ons daardoor niet van de wijs brengen. Costa Rica toont aan dat een staat zonder leger kan bestaan en een gunstige invloed kan uitoefenen op vredespolitiek.

We roepen de Europese en internationale vredesbeweging op om intensiever dan voorheen te netwerken, gemeenschappelijke campagnes op te zetten (bijvoorbeeld tegen landmijnen en kleine wapens, voor het vredesbelastingfonds, voor een Europa zonder leger...), en een gezamenlijk concept voor civiele conflictoplossing voor de 21ste eeuw te ontwikkelen, in theorie en in praktijk.

We roepen op om met demonstraties en acties van burgerlijke ongehoorzaamheid aanwezig te zijn op plaatsen waar wapens geproduceerd worden, de oorlog wordt geoefend, waar wapens ten toon worden gesteld en op internationale beursen worden verhandeld.

We roepen jonge mensen op om militaire dienst te weigeren en ook af te zien van dienstneming in een beroepsleger. We roepen iedereen op medewerking te weigeren aan militaire projecten op economisch, wetenschappelijk of politiek gebied, en in plaats daarvan de conversie van militaire in civiele producten, de invoering van vredesonderwijs op scholen, evenals de instelling van studierichtingen voor vredesopvoeding en vredesonderzoek aan universiteiten en hogescholen te ondersteunen.

We ontzeggen regeringen het recht om de militaire aanpak als methode om vrede te bewerkstelligen aan te merken.

We richten ons tot de parlementen van alle Europese staten, aan het Europarlement, de OVSE, en de VN en eisen voorbereidingen voor een vredespolitiek zonder militairen. We ondersteunen de oproep van de laureaten van de Nobelprijs voor de vrede om de eerste tien jaar van de 21ste eeuw uit te roepen tot het decennium van de geweldloosheid, en stellen de volgende stappen voor een vredespolitiek voor:

Europa moet gezien haar geschiedenis van oorlogen de eerste stap doen op de weg naar een vredespolitiek zonder militairen!

Geformuleerd en unaniem goedgekeurd op 9 januari 1998 in Osnabrück door de Werkgroep Pacifistische Handelingsperspectieven van het Europese Vredescongres 1998.

Vertaling: Stijn van der Putte



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina


- Proliferatie -

BIOLOGISCHE WAPENS EN GENMANIPULATIE

Tijdens de laatste crisis werd Irak ervan beschuldigd nog steeds een voorraad biologische en chemische wapens te hebben. Vooral rond de biologische wapens werden angstaanjagende verhalen in omloop gebracht. Ging het alleen maar om Westerse propaganda bedoeld om Saddam Hoessein zo zwart mogelijk te maken? Of is de zorg om deze atoomwapens voor arme landen terecht? In het blad GenEthics News, nr 18 van juni/juli 1997, schreef Wendy Barnaby een artikel waarin een aantal belangrijke punten worden aangestipt.

"Als Anthrax op een koele, kalme nacht vanuit een vliegtuig verspreid wordt, zou het de hele bevolking van Washington DC kunnen uitschakelen. Dit zou wel 3 miljoen doden tot gevolg kunnen hebben, vergeleken met twee miljoen door een waterstofbom." Zo vergeleek Dr. Graham Pearson, voormalig directeur van de biologische defensieorganisatie van het Verenigd Koninkrijk te Porton Down, het vernietigingspotentieel van biologische met dat van nucleaire wapens. Hoewel er al minstens 80 jaar onderzoek wordt gedaan naar biologische wapens (en ze door de Japanners gebruikt werden in Mantsjoerije), dreigen recente ontwikkelingen in de gentechnologie ze nog vernietigender te maken dan ze al zijn.

Biologische wapens (BW) zijn ook wel beschreven als het wapen van de armen. Vergeleken met nucleaire wapens zijn ze een goedkope, snelle en makkelijke manier voor staten om een massavernietigingswapen aan te schaffen, met alle psychologische effecten van dien. Volgens gegevens van een VN-commissie in 1969 zouden "de kosten van een grootschalige aanval tegen een burgerbevolking $2000 per vierkante kilometer bedragen met conventionele wapens, $800 met kernwapens, $600 met chemische wapens en slechts $1 met biologische wapens".
De VS zagen in 1969 af van een offensieve capaciteit op dit gebied, hetgeen veel mensen deed denken dat biologische wapens nutteloos zijn. Maar inmiddels is men hieraan steeds meer gaan twijfelen. Deskundigen stellen nu dat het Amerikaanse programma had aangetoond hoe gevaarlijk en gemakkelijk te produceren biologische wapens zijn; en hoe onmogelijk het was om de produktie ervan door andere landen te verbieden. De VS staakte haar produktie, zo wordt nu gesteld, omdat het besefte dat deze een bedreiging was voor de eigen veiligheid.

Er zijn vier redenen waarom die dreiging nu zo groot is geworden:

  1. Gebrek aan controle
    Om te beginnen zullen BW het enige massavernietigingswapen zijn zonder een redelijk internationaal verificatieregime. 29 april 1997 was de datum waarop de Chemische Wapen Conventie in werking trad. Kernwapens waren al onderworpen aan het verlengde Non-Proliferatie Verdrag en het Alomvattende Kernstopverdrag. Biologische wapens zouden gecontroleerd moeten worden door de Biologische Wapens Conventie (BWC); maar hoewel dit de ontwikkeling, produktie of aanschaf van biologische wapens illegaal maakt, wordt onderzoek voor defensieve doeleinden wel toegestaan. Bovendien heeft het geen verificatieregime. Irak maakte gebruik van deze leemtes in het verdrag om zijn geheime biologische wapens te produceren, waarvan het bestaan moeizaam onthuld werd door de VN-inspecteurs. Men schat dat een tiental andere landen bezig zijn hun eigen biologische wapens te ontwikkelen, waaronder Iran, Israël, Libië, Syrië, China, Noord-Korea en Taiwan (de toenmalige Sovjet-Unie gaf in 1992 toe dat het bezig was met een illegaal BW programma).
  2. Proliferatie
    Gezien de zwakte van het BWC is verdere verbreiding moeilijk tegen te houden. Bovendien zijn de benodigde bio-technische vaardigheden en uitrusting erg breed verspreid. Men schat dat zo'n 100 landen de noodzakelijke expertise bezitten. De benodigde technologie om de grondstoffen voor wapens te maken is dezelfde als die welke gebruikt wordt voor volledig onschuldige agrarische en medische doeleinden: de produktie van veevoer, en van vaccins en antibiotica. Dit betekent dat wapenfabrieken kunnen worden gepresenteerd als civiele installaties.
  3. Terrorisme
    Ten derde is de terroristische dreiging opeens scherp toegenomen. De Aum Shinrikyo sekte doorbrak de psychologische barrière tegen het gebruik van massavernietigingswapens met een chemische terreuraanslag tegen reizigers in de metro van Tokio in maart 1995. De Aum waren ook bezig gewest met het ontwikkelen van BW: het botulisme toxine en anthrax, waarmee ze in het centrum van Tokyo hadden geëxperimenteerd. Hun Anthrax had vogels gedood, maar geen mensen. Sekteleden hadden ook geprobeerd om het Ebola-virus — dat een bijzonder gruwelijke infectie veroorzaakt waarbij het lichaam in bloedplassen uit elkaar valt — uit Zaïre te verkrijgen.
  4. Genetische manipulatie
    De klassieke BW tegen personen zijn die waar de VS de nadruk op legde in zijn wapenprogramma: middelen die anthrax (miltvuur), tularemia, gele koorts, Q-koorts, brucellose and Venezolaanse equine encephalitis veroorzaken, evenals botulisme en staphyloccocus enterotoxine. Er is algemene overeenstemming dat landen die in het geheim BW-programma's willen beginnen, zich zullen toeleggen op dit soort stoffen. Ze zijn bekend en goed onderzocht, en kunnen snel en gemakkelijk in moderne bio-technologische installaties geproduceerd worden, zonder de noodzaak van genetische manipulatie. Sommige deskundigen stellen dat deze middelen afdoende gemeen en effectief zijn om als BW te dienen, en dat ontwikkelingen in genetische manipulatie van beperkte waarde zijn. Anderen zijn het hiermee niet eens, en wijzen op de vele manieren waarop genetische manipulatie BW gevaarlijker, taaier en verschrikkelijker kunnen maken.

    Ten eerste zouden BW materialen schadelijker kunnen worden gemaakt. Genen die de virulentie doen toenemen kunnen ingebouwd worden in virussen of bacteriën. Er is al gemanipuleerd met de virulentie van virussen. Bacteriën die giffen produceren kunnen worden omgebouwd zodat ze giftiger worden. De genen van toxines (giftige stoffen) kunnen ook direct worden omgebouwd naar antibiotica-resistente bacteriën die gemakkelijk de menselijke slokdarm of ademhalingskanalen bewonen, waardoor nieuwe en dodelijke bacteriën worden geproduceerd die niet door de bekende antibiotica kunnen worden uitgeschakeld.

    Biologisch actieve stoffen kunnen ook geschikter worden gemaakt als wapens. Ze kunnen worden gemodificeerd om atmosferische omstandigheden zoals uitdroging, ultraviolet licht en toegenomen vochtigheid, die momenteel sommige materialen vernietigen en de manieren waarop ze worden verspreid beperken, te weerstaan.
    Genetische manipulatie kan ook worden gebruikt om de incubatietijd van sommige stoffen te verkorten van dagen naar uren, zodat ze een vijand sneller kunnen verlammen. Bacteriën kunnen ook worden gemanipuleerd om conditional suicide genes te bevatten, zodat ze na een bepaalde tijd of als hun omgeving verandert, afsterven.
    Dit zou een oplossing kunnen zijn tegen het gevaar dat mensen die zich benedenwinds een aanval bevinden worden geïnfecteerd.

Etnische wapens?

Er is echter nog een afschuwelijke mogelijkheid van genetische manipulatie: een wapen dat ontworpen is om een bepaalde etnische groep aan te vallen. Op deze manier zou bijvoorbeeld een mengsel van griepvirus of difterie ontworpen kunnen worden om vooral zwarten te beïnvloeden; een designer toxin zou exclusief op Serviërs gericht kunnen worden; of vooral mensen met blauwe ogen zouden het Ebola-virus kunnen krijgen.

Dit is geen nieuw idee. De Amerikaanse marine heeft hier al in 1951 - lang voor de geboorte van genetische manipulatie - aan gedacht. Dit gebeurde vermoedelijk op basis van de waarneming dat zwarten een grotere kans hadden om te sterven aan valleikoorts, die ze opliepen door een schimmel die in de San Joaquin vallei in Californië voorkwam. De marine voerde een proef uit bij een van zijn voorraaddepots in Pennsylvania, gebruikmakend van een goedaardig organisme om schimmel die valleikoorts verwekt na te bootsen. Als reden voor de proef werd opgegeven dat aangezien veel zwarten bij het depot werkten, de normale werkzaamheden ernstig zouden worden verstoord als zij werden uitgeschakeld.

Wetenschappers weten allang dat er raciale verschillen zijn die zichtbaar worden op het genetische niveau. Verschillende rassen hebben uiteenlopende gevoeligheden voor bepaalde besmettelijke middelen. Een paar dozijn eiwitten, die specifiek zijn voor verschillende raciale groeperingen, zijn al ontdekt. Onderzoek op een groot aantal gebieden zal de kennis hierover dramatisch doen toenemen. Zo is er bijvoorbeeld het Genome Diversity Project, dat als doel heeft het wereldwijd verzamelen van genetisch materiaal van bevolkingen die blootstaan aan urbanisatie, ziektes of genocide. Het project bestudeert genetische verschillen tussen bevolkingen met de bedoeling om na te gaan hoe die zich hebben ontwikkeld. DNA vingerafdruktechnologie, die vaak gebruikt wordt door rechtbanken om criminelen aan te klagen op grond van hun genetische achtergrond, onthult niet alleen genetische verschillen tussen volkeren, maar ook binnen dezelfde bevolking.

In theorie zou het dus mogelijk zijn om deze kennis te gebruiken om een biologisch wapen te ontwerpen dat alleen mensen met een bepaalde genetische bouw zou beïnvloeden. In de praktijk zou zo'n wapen niet werken zoals bedoeld. Er is nog geen gen gevonden die een bevolking precies onderscheidt van een andere; bovendien passen bevolkingen niet netjes binnen geografische of politieke grenzen. Iedereen die overweegt om zulke wapens te gebruiken zou dus bereid moeten zijn om een deel van de eigen of bevriende bevolkingen te doden.

Alarmbellen

Toch zijn de laatste tijd gezaghebbende figuren begonnen alarm te slaan. Een recente uitgave van het jaarboek van het Stockholm International Peace Research Institute (SIPRI) waarschuwt dat de tot dusverre gevonden genetische verschillen "in veel gevallen groot en stabiel genoeg zijn om te worden geëxploiteerd door gebruik te maken van natuurlijke selectieve materialen of door organismes en toxines genetisch te manipuleren..." Het voormalige hoofd van de Afdeling Defensieonderzoek in Zweden, Generaal Bo Rybeck, bracht soortgelijke angsten naar voren op een bijeenkomst van het Internationale Comité van het Rode Kruis begin 1996. Genetische wapens, zei hij, staan misschien "net voor de deur". Dr James Appleyard, van de Britse Vereniging van Medici, verwoordde de bezorgdheid van vele artsen tijdens de Vierde Overzichts Conferentie van de BWC, afgelopen november. "We verwerpen de argumenten die beweren dat het spreken over genetische wapens paniekzaaierij is," zei hij. "We geloven dat, gegeven de snelheid waarmee de kennis zich uitbreidt, en met de trend in legitiem therapeutisch onderzoek in gedachten, de noodzakelijke wetenschappelijke kennis om genetische wapens mogelijk te maken vermoedelijk al aanwezig zal zijn bij de volgende Overzichts Conferentie van de BWC, of die daarna" - dat wil zeggen in 2006.

Technologielek

Van alle ontwikkelingen op het gebied van genetische manipulatie in BW, zijn etnische wapens wetenschappelijk het verste weg. Maar dit onderzoeksveld ontwikkelt zich zo snel, dat dit nauwelijks een geruststelling is. Volgens Malcolm Dando, Professor in Internationale Veiligheid op de Universiteit van Bradford, tevens expert op het gebied van BW, kunnen we verwachten dat de technologie zich snel zal verspreiden: "Misschien zullen de komende tien jaar [capaciteiten voor genetische manipulatie] vooral in de handen van Westerse landen blijven, maar het lijkt onwaarschijnlijk dat dat over 20 jaar nog het geval is. Binnen vijftig jaar zal de kennis om veel verschillende soorten nieuwe biologische wapens te bouwen breed verspreid zijn. Wat nu nog het genie van een Nobelprijswinnaar vergt, zal dan gemeengoed zijn."

Genetische technologie is zich al aan het verspreiden vanuit de high-tech laboratoria. Craig Venter en anderen, van het Institute of Genomic Research in Maryland, beschrijven in het blad Science hoe ze de eerste bacterie - Heamophilus influenzae - opbouwden door gebruik te maken van computerprogramma's die in de toekomst beschikbaar zullen zijn voor individuele onderzoekers. Venter beschrijft de snelheid waarmee het veld zich ontwikkeld heeft: "Mensen dachten [dat bacteriën] jarenlange, multi-miljoen dollar projecten waren. Wij hebben aangetoond dat het in minder dan een jaar kan en [opmerkelijk goedkoop]". Bovendien, aangezien zoveel van het werk op de computer wordt gedaan, zegt David Smith, directeur van het Genome project van het Ministerie voor Energie, dat "het kleine onderzoekers een invloed zal geven waarvan ze nooit hebben durven dromen". Naarmate technieken voor genetische manipulatie meer beschikbaar komen, zal de 'kleinschalige onderzoeker' ze kunnen gebruiken op een manier waar wij nooit over hebben kunnen dromen. Volgens de verslagen had de Japanse Aum Shinrikyo sekte "hoogontwikkelde moleculaire ontwerpsoftware" besteld van Amerikaanse ondernemingen, waarvan het doel was om "de moleculaire structuur van chemicaliën of micro-organismen te verbouwen om ze sterker en gevaarlijker te maken."

In het aanzicht van deze ontwikkelingen blijven onze biologen (met een paar uitzonderingen in de VS), ongeïnformeerd en niet geïnteresseerd. Toch weten we uit de geschiedenis dat de wetenschap maar al te vaak wordt ingeschakeld bij oorlogvoering. Natuurkundigen en chemici hebben hun vakgebieden op die manier zien misbruiken. Er lijkt geen reden om te denken dat het anders zal gaan bij biologen. Aangezien zij degenen zijn die de implicaties van genetische manipulatie het beste kunnen volgen, zouden zij een leidende rol moeten spelen om zeker te zijn dat die kennis niet misbruikt wordt.

Wendy Barnaby



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina


- Pacifisme-debat -

De prijs van oorlog

In VD AMOK 1998-1 voeren Erik Hummels en Theo Koster bezwaren aan tegen mijn beschouwingen over pacifisme en politiek in het voorafgaande nummer. Ik ga hun kritische opmerkingen niet stuk voor stuk bespreken maar probeer aan te geven waar voor mij de grote knelpunten in hun gedachtengang zitten.

Van tijd tot tijd rijst in de internationale politieke wereld de vraag of er geprobeerd moet worden door een militaire actie een eind te maken aan het lijden van een bevolking die door een burgeroorlog geteisterd wordt en/of blootstaat aan genocide en etnische zuivering. Volkenrechtelijk gezien kan alleen een buitengewoon ernstige situatie een humanitaire interventie rechtvaardigen. Het internationale machtsspel bepaalt of een bepaald geval in aanmerking komt om overwogen te worden.
Waar het in dit debat om gaat is de kwestie of het pleidooi voor een humanitaire interventie ooit steun kan verdienen. Mijn manier om me daar een oordeel over te vormen bestaat in het zoeken van een antwoord op de volgende vragen:
1. Zijn alle andere mogelijkheden om het geweld tegen te houden uitgeput?
2. Hoe groot is de kans dat door de ingreep het geweld inderdaad op z'n minst drastisch wordt ingeperkt?
3. Hoe zwaar zal de prijs voor die kans zijn vanwege het geweld dat de interventie met zich mee zal brengen? Bestaat er een reëel gevaar dat de actie een escalatie van de strijd zal uitlokken?
4. Zal de actie uitzicht geven op vrede of althans een duurzame dam tegen gewelddadigheden opwerpen, of dreigt ze juist conflictoplossende bewegingen te blokkeren?

Keer het onheil

Op al deze punten kunnen zelfs voor deskundigen grote onzekerheden bestaan. Het is dus niet vreemd wanneer iemand die het op een aantal punten met gebrekkige informatie moet stellen geen kans ziet om te beoordelen of ingrijpen beter is dan niet ingrijpen. Je kunt je afvragen hoe erg het is als dit een pacifist of anti-militarist overkomt. Volgens mij kan het geen kwaad om, als het zo is, daarvoor uit te komen.
Wat in de afwegende benadering niet aan de orde komt is de vraag in hoever het doel de middelen kan heiligen. Is het doden van mensen niet zo door en door slecht dat het nooit als middel gebruikt mag worden om iets goeds te bereiken? De professionele ethici die zich met deze kwestie hebben bezig gehouden menen dat je het doden van mensen niet moet veroordelen wanneer er geen ander middel beschikbaar is om deze mensen in het uitvoeren van een vergaande agressie te stuiten. Men moet daarbij zijn uiterste best doen om het geweld zo beperkt mogelijk te houden en geen slachtoffers te maken onder de mensen die niet aan de agressie meedoen. Ook moet men zich afvragen of het te verwachten resultaat de prijs waard is.
Als een pacifist zegt dat deze redenering er bij hem of haar niet in wil kan ik daar inkomen. Het heeft trouwens geen zin ze iemand door de strot te willen duwen. Ik hoop dat de pacifisten Theo Koster en Erik Hummels er van hun kant in kunnen komen dat ik niet onder de indruk ben als ze me toeroepen dat het doden van mensen nooit of te nimmer geoorloofd is. Een veroordelende hoge toon aanslaan is geen geschikte methode om iemand tot andere gedachten te brengen.
Het zou pacifisten natuurlijk goed van pas komen als in ieder voorkomend geval de gevolgen van militair ingrijpen zich als ernstiger laten aanzien als die van niet ingrijpen. Maar zij kunnen niet aannemelijk te maken dat dat zo is. Erik Hummels geeft dat toe door de onzekerheidsfactor op te voeren als motief om militaire actie af te wijzen. 'Veel ellende in de wereld' schrijft hij 'komt omdat de mensen denken dat zij de speculatieve toekomstige resultaten van hun acties werkelijk zouden kunnen voorzien.' Alsof er niet nog meer ellende in de wereld komt doordat mensen de kans om onheil te keren laten liggen uit schrik voor kosten en risico's.

Internationale politiek nooit geweldloos

Ik ben het roerend met mijn opponenten eens wanneer zij in actieve geweldloosheid de aangewezen manier zien om het dilemma te doorbreken tussen werkeloos toezien hoe mensen worden vernederd, mishandeld en vermoord, of zelf tot geweldpleging overgaan. Het is duidelijk dat de internationale politiek in dit opzicht zwaar tekortschiet. Theo Koster stelt dat ze nog nooit geprobeerd heeft iets op een geweldloze wijze op te lossen. Daar valt tegen in te brengen dat de politieke machthebbers daar in de regel juist op uit zijn. Het is wel zo dat de geweldloze middelen die politici hanteren om conflicten op te lossen een samenhangend geheel vormen met militaire middelen. In die zin is de internationale politiek nooit geweldloos. Het systeem van de internationale politiek blijkt ook niet in staat om situaties te voorkomen waarin alleen nog maar gewapend optreden verhinderen kan dat een bevolking slachtoffer wordt of blijft van bruut geweld.
Het gaat niet aan om op grond van de potentiële kracht van actieve geweldloosheid te concluderen dat dat dan maar niet verhinderd moet worden. Ik denk dat je van geval tot geval moet bekijken of er in de toestand zoals die zich ontwikkeld heeft nog kansen bestaan om op een geweldloze manier het tij te keren, en zo ja, of het dan reëel is om van de dienstdoende politici te verwachten dat ze daarmee in zee zullen gaan.

Imagoverbetering militaire bedrijf

De internationale politiek roeit nu eenmaal met de riemen die ze heeft. Het ligt niet op de weg van anti-militaristen en pacifisten om haar dat roeien gemakkelijk te maken. De optie 'humanitaire interventie' dient om het militaire bedrijf respectabeler te maken en om geld los te krijgen voor bewapeningsplannen. Het spreekt voor mij vanzelf dat we ons daar heel kritisch tegenover opstellen. Maar dat betekent niet dat humanitaire interventie tot elke prijs moet worden afgewezen!
Ik denk aan de getuigenis voor het Rwanda-tribunaal van Romeo Dallaire, de voormalige militaire commandant van de VN-missie in Rwanda. Als de 50.000 militairen, verklaarde hij, waar hij in april 1994 om gevraagd had binnen twee weken waren gekomen 'zouden complete delen van Rwanda gevrijwaard zijn gebleven van de slachtpartijen en zouden we beschermende locaties hebben kunnen inrichten.' Toen hem gevraagd werd of hij zich schaamde over het falen van de VN brak hij in tranen uit. Zou de inwilliging van zijn verzoek in de ogen van Theo en Erik genade hebben gevonden omdat dat waarschijnlijk niet tot een strijd had geleid die de naam oorlog verdient? Maar zeker was dat niet en ook bij kleine schermutselingen vallen doden.

Actieve geweldloosheid van onderop

Theo Koster schrijft dat hij wellicht met betrekking tot de Joegoslavië-oorlog tot een conclusie pro ingrijpen had kunnen komen, maar dat hij dan zelf had moeten willen meevechten. Ik vind dit een ondoordachte gevolgtrekking. Pacifisten zijn mensen die het als hun opdracht beschouwen om hun medemensen van de gruwelijkheid van de oorlog te doordringen en actieve geweldloosheid aan te bieden als alternatief voor het bestrijden van geweld met geweld. Die rol laat zich niet combineren met meedoen aan gewapend optreden. Laten de politici, als zij geen kans hebben gezien te voorkomen dat zo'n optreden nodig is, mensen werven die voor een andere rol kiezen! En wat als er zoveel mensen pacifist worden dat die werving mislukt? Dat zou je alleen bedenkelijk kunnen noemen als de groei van de pacifistische beweging niet tegelijk de groei van de politieke kracht van de actieve geweldloosheid zou zijn. Maar volgens mij is de ontwikkeling van actieve geweldloosheid van onderop een voorwaarde voor de groei van de pacifistische beweging.

Clemens Raming



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina


- Wapenhandel -

Wapenstroom naar Latijns-Amerika

Naast het Midden-Oosten en Zuidoost-Azië is Latijns-Amerika de laatste jaren sterk in opkomst als exportmarkt voor wapens. Dit hangt onder meer samen met het wegvallen van de belemmeringen op het gebied van export van geavanceerd wapentuig die de Verenigde Staten tot nu toe voor deze regio toepasten. In het laatste bulletin C3A van onze zusterorganisatie Campanya Contra Comerç Armes (campagne tegen de wapenhandel) in Barcelona verscheen een artikel over dit onderwerp. Hieronder volgt de vertaling.

De president van Brazilië, Fernando Cardoso, heeft te kennen gegeven dat zijn land wapens aan wil kopen ter waarde van 2 miljard gulden, waaronder 40 jachtbommenwerpers van het type A4-M in de Verenigde Staten, 9 helikopters in het Verenigd Koninkrijk (440 miljoen), en 61 Leopardtanks in België.
Op zijn beurt heeft Argentinië bij monde van president Carlos Menem de aankoop bekend gemaakt van nieuwe wapens voor de komende vijf jaar eveneens ter waarde van 2 miljard, waarvoor het onder meer 36 geavanceerde A-4AR vliegtuigen wil kopen in de Verenigde Staten. Dit naast de 40 onlangs al in de Verenigde Staten verworven tweedehands A4-M vliegtuigen.
Deze ontwikkelingen hebben zich voorgedaan nadat Brazilië en Argentinië in het kader van het belangrijke economische Mercosur-verdrag overeenkomsten hadden ondertekend om de samenwerking uit te breiden tot het terrein van veiligheidspolitiek en defensie. Deze overeenkomsten gaan in de richting van een strategisch bondgenootschap op militair terrein.

Het antwoord van Chili kon niet uitblijven. Chili en Argentinië zijn immers rivaliserende landen, die het heftig oneens zijn over de rechten op het Beagle-kanaal. De Chileense regering heeft bekendgemaakt dat het land binnenkort in de Verenigde Staten 24 jagers van het type F-16 gaat kopen (bijna 2 miljard gulden) bij Lockheed Martin; twee onderzeeërs van het type Scorpene DCNI zullen bij de Spaanse scheepswerf Empresa Nacional Bazán worden geproduceerd door een Frans-Spaans consortium voor een bedrag van 847 miljoen gulden; ook zal Chili binnenkort op de tweedehands markt 25 Mirage-5 toestellen (110 miljoen gulden) en 67 Leopard-tanks (30 miljoen) aanschaffen in België en heeft het belangstelling voor de aankoop van nog 200 Leopardtanks. Voor deze laatste bestelling zijn België, Nederland en Frankrijk in de slag.

Op zijn beurt heeft het Peru van Fujimori kort geleden 15 jagers van het type Mig-29 tweedehands gekocht in Wit-Rusland en hoopt het bovendien nog 14 vliegtuigen van het type Sukoi in hetzelfde land aan te schaffen.
Ecuador heeft in 1994 een oorlog met Peru uitgevochten vanwege een ernstig grensgeschil dat betrekking heeft op de controle over een rijk mijngebied waarin de aanwezigheid van olie vermoed wordt. Deze oorlog eindigde met een onverwachte overwinning van Ecuador. Het land heeft nu de Peruaanse zet beantwoord met de aanschaf van 12 bommenwerpers A-4M (tweedehands) in de Verenigde Staten voor een bedrag van 8 miljoen gulden.

Verder schaffen Columbia en Venezuela, twee landen die wegens grensgeschillen in een onderlinge ruzie verwikkeld zijn, bij Bazán elk afzonderlijk precies hetzelfde aan, namelijk zes patrouillevaartuigen van het type Lazaga en één van het type Cormorán ten bedrage van 260 miljoen gulden. Ook hebben beide landen tegelijkertijd belangstelling om in de VS Sykorski-helikopters te kopen ter waarde van 425 miljoen. En Colombia speelt met de mogelijkheid om Mirage 2000-vliegtuigen in Frankrijk aan te kopen.

Al deze onverstandige wapenaankopen in Latijns-Amerika vallen samen met de aankondiging door de VS dat het moment is aangebroken om de Latijnsamerikaanse markt opnieuw open te stellen voor leveranties van geavanceerde wapens. Sinds het presidentschap van Jimmy Carter, 20 jaar geleden, gold op dit punt een embargo. De opheffing hiervan is een concessie aan de druk die wordt uitgeoefend door de militair-industriële lobby, het Pentagon zelf en de republikeinse meerderheid in de Senaat waarmee president Bill Clinton te maken heeft. Deze krachten willen de export van geavanceerde wapens bevorderen, die volgens de defensie-industrie zelf het fabelachtige bedrag van 2,3 miljard gulden per jaar zou kunnen bedragen.

De Verenigde Staten, die destijds de Latijnsamerikaanse dictaturen ondersteunden en hielpen, wilden aan deze regimes geen geavanceerde wapens leveren — conventionele lichte wapens werden wel geleverd (en daarmee werd gemoord). De achtergrond was dat men wilde verhinderen dat dit type wapens in handen zou vallen van politieke regimes die geleid werden door militaire dictators (Chili, Argentinië, Brazilië, Paraguay, Bolivia...) die de mensenrechten van hun volkeren schonden. Of van landen die destijds zware interne conflicten doormaakten die konden leiden tot het aan de macht komen van revolutionaire regeringen (El Salvador, Nicaragua, Guatemala, Colombia). Kortom, de VS waren bang dat dit soort wapens in handen zouden vallen van politieke systemen die vijandig stonden tegenover hun politiek.

Na de koude oorlog en met de nieuwe wereldorde onder hun controle, bevorderden de VS de overgang van deze dictaturen naar politieke regimes die meer in overeenstemming waren met de nieuwe tijden. Langzamerhand werden ze vervangen door het soort democratische systemen die de militairen eerder juist aan de kant hadden gezet. Het is echter wel zo dat de militairen een groot aandeel in de macht blijven houden, zoals het feit illustreert dat de nieuwe Latijnsamerikaanse democratieën zich ontwikkelen in stilzwijgen en vergetelheid over de misdaden en schendingen van mensenrechten die zijn bedreven onder het gezag van de militairen (een veel te hoge prijs). Deze democratieën zijn in feite opgericht onder voogdij van dezelfde militairen op wie de verantwoordelijkheid voor deze misdaden drukt.

Met de beslissing van de VS om geavanceerde wapens te verkopen kan Latijns-Amerika worden tot de derde regio in de wereld na het Midden-Oosten en Zuidoost-Azië, waarheen een grote wapenstroom vloeit. Dit belooft weinig goeds voor de toekomst van een zone die te kampen heeft met ernstige politieke en sociale problemen. Deze wapens kunnen alleen maar de risico's op conflicten vergroten.

Pere Ortega
C3A , Ribadeneyra, 6-10, 08002 Barcelona
tel. 00 34 3 3176177, fax 00 34 3 4125384



Spaanse wapenhandel naar Latijns-Amerika (1994-1997)
Land Wapen Jaar Bedrag
in milj. guldens
Opmerkingen
Argentinië 3/5 vliegtuigen C-212 CASA 1994 66,5 in gesprek
Argentinië 1 hulpschip AOR Bazán 1996 - In gesprek
Bolivia 2 patrouilleboten Saeta-12 Bazán 1994 - In gesprek
Brazilië 35 t. explosieven 1996 1,8 -
Chili 4 vliegtuigen C-212-300 CASA 1996 77,1 -
Chili 1 vliegtuig CN-235 CASA 1995 19,9 -
Chili 3 vliegtuigen C-212 CASA 1997 46,5
Chili 18 vliegtuigen C-101 CASA 1986-1995 239,4 -
Chili 2 onderzeeërs Scorpene Bazán 1996 847,2 In gesprek
Colombia 3 vliegtuigen CN-235 CASA 1996 59,8 -
Colombia 6 patrouilleboten Lazaga Bazán 1997 17,3 Tweedehands
Colombia 1 patrouilleboot Cormorán Bazán 1995 53,2 -
Mexico 8 vliegtuigen C-212 CASA - 85,1 In gesprek
Mexico 3 vliegtuigen CN-235 CASA - 17,3 In gesprek
Peru pantserwagens BRM-600 S.Bárbara 1995 - -
Peru EOV-systeem INDRA 1995 - -
Uruguay 1 hulpschip AOR 1997 - In gesprek
Uruguay vrachtwagens Iveco 1994 39,9 -
Venezuela 6 patrouilleboten Lazaga Bazán 1995 139,6 -
Venezuela 1 patrouilleboot Cormorán 1995 7,0 Tweedehands
Venezuela munitie 1994 1,1 -



Belangrijkste wapenexporten van de VS naar Latijns-Amerika (1994-1997)
Land Wapen Jaar Bedrag
in milj. guldens
Opmerkingen
Argentinië 36 vliegtuigen A-4AR 1995 - -
Argentinië 40 jachtbommenwerpers A4-M 1996 - Tweedehands
Argentinië 6 vliegtuigen P3-b Orion 1996 - -
Argentinië 2 fregatten Meko-140 - - -
Argentinië 3 transportvliegtuigen Hercules 1995 - -
Argentinië 10 helikopters Bell 205 1994 - -
Brazilië 40 jachtbommenwerpers A4-M 1997 119,7 -
Brazilië 4 helikopters Blackhawk Sikorsky 1997 - -
Brazilië 14 pantserwagens 1995 45,2 -
Brazilië 91 tanks M-60 - - -
Colombia 18 helikopters Sikorsky 1996 212,8 In gesprek
Chili 24 F-16 Lockheed-Martin 1995 ,0 In gesprek
Ecuador 12 bommenwerpers A-4M - 8,0 Tweedehands
Mexico 4 helikopters S-70 1996 27,9 -
Mexico 20 helikopters Bell 1994 - -
Venezuela helikopters Sikorsky 1996 212,8 In gesprek



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina


- Economische oorlogsvoering -


BOYCOT = OORLOG

Boycots zijn in het verleden veelal gepropageerd als alternatief voor oorlogsvoering. De olieboycot van Zuid-Afrika was ter linkerzijde uiterst populair. Maar is het wel echt een vreedzaam middel en zijn de gevolgen voor de burgerbevolking niet even erg als sommige aspecten van oorlog? Het Iraakse voorbeeld heeft velen aan het denken gezet. Het onderstaande artikel analyseert wat de eigenlijke werking van een boycot is. Dit wordt vervolgens geconcretiseerd aan de hand van Irak. De resultaten vallen inderdaad ronduit negatief uit. Maar zijn er voorwaarden te formuleren waaronder een boycot succes zou kunnen hebben zonder desastreuze gevolgen?

Boycot, sancties en embargo kunnen variëren van douane-rechten en importbeperkingen tot en met een algehele boycot. Tegenwoordig wordt snel naar dit wapen gegrepen. Sinds de oprichting heeft de VN 10 keer economische sancties afgekondigd, waarvan negen keer na 1990: Irak, Somalië, Libië, Liberia, Haïti, Angola, Joegoslavië, Rwanda en Burundi. Meestal wordt een boycot door regeringen of internationale organisaties gebruikt om het beleid van een ander land te benvloeden, soms met in het achterhoofd destabilisatie. Soms is het de bedoeling oorlogsgebieden af te grendelen zoals in Joegoslavië het geval was. Boycot ter beïnvloeding van het beleid van een regering is het meest voorkomende geval. We hoeven hier maar te denken aan Zuid-Afrika, drugsproducerende landen (Mexico, Colombia) of landen die het non-proliferatie verdrag over nucleaire wapens niet hebben getekend (Noord-Korea).
Een totale boycot heeft beslist een verwoestend effect op de economie van het getroffen land, het leidt tot ontwrichting van de samenleving. Ik ga verder vooral in op deze effecten van het middel boycot.

Boycot is oorlogvoeren met andere middelen

Deze parafrase op Clausewitz' adagium dat oorlogvoeren een politiek is met of vermengd met andere middelen is verhelderend. De boycot is veelal een wijze van oorlogvoering tegen regeringen van arme landen waarbij de armste mensen de grootste lasten dragen. Het kost de rijke wereld weinig. In Irak was het zoals we nog zullen zien niet effectief, evenmin als in Cuba. De decennia oude boycot van Cuba, gedragen door de VS, heeft niet de gewenste gevolgen gehad: de val van Castro en het tegengaan van steun aan guerrillabewegingen. Maar was de boycot van Zuid-Afrika een geslaagde boycot? De boycot tegen Zuid-Afrika was onvergelijkbaar met die tegen Irak of Joegoslavië. In Zuid-Afrika bestond verzet tegen het apartheidsstelsel. Bij Irak keek de wereld passief toe hoe het regime de oppositie de mond snoerde.

Er kan globaal onderscheid gemaakt worden tussen boycot van strategische zaken en van produkten die van belang zijn voor de bevolking. Het eerste type heeft voor de oorlogvoerende partij (een staat of gewapende organisatie) de hoogste prioriteit en zal zo scherp mogelijk gecontroleerd worden. Als toch handel in strategische goederen plaatsvindt, zal deze gefinancierd worden met de opbrengsten van drugssmokkel en andere illegale handel, roof en zware belastingheffing. De rol van geheime diensten en speciaal opgezette afdelingen zijn hierbij cruciaal waarbij strakke organisatie, geheimhouding, sterke interne controle en souplesse vereist zijn.

De andere, niet strategische, produkten zullen bij een boycot vooral gaan circuleren in het parallelle economische circuit. De groei van dit informele circuit gaat gepaard met het opheffen van allerhande economische barrières in de produktie en distributie. Dit leidt tot een sterke militaire repressie op de bevolking om deze onder controle te houden en criminalisering van de economie. Deze situatie bevordert de opkomst van een nieuwe groep ondernemers wiens positie afhankelijk is van de snelle accumulatie van bezit. Hun macht wordt groter en die van de centrale staat zal afnemen behalve wanneer zij zelf onderdeel vormen van de staat of militaire organisatie. Deze nieuwe ondernemende laag heeft baat bij het voortduren van het conflict. Dit heeft blijvende gevolgen vooral voor de periode na het conflict aangezien een nieuwe elite is ontstaan.

De boycot zal in het geval van een sterke staat leiden tot een versterking van de positie van de staat middels een meer centraal geleide economie en een grotere greep op de markt. Tegelijkertijd wordt zij inefficiënter en raakt in betalingsmoeilijkheden. Om de greep op het land te verstevigen worden er parallelle structuren opgebouwd om loyale burgers aan de staat te binden middels beloningen of speciale rechten. De gevolgen van een boycot van landen met een zwakke staat, zeker wanneer er een burgeroorlog heerst of waar de staat haar geweldsmonopolie verloren heeft, zal daarentegen leiden tot een verdere verzwakking van de staat, zelfs tot desintegratie, waardoor de mogelijkheid tot politieke oplossingen aanmerkelijk bemoeilijkt wordt. De staat zal zich vooral gaan richten op de cruciale activiteiten: het verkrijgen van wapens en controle op de bevolking. Dit proces is niet alleen zichtbaar bij zwakke staten maar ook bij gewapende verzetsbewegingen, de oude communistische guerrilla's in Columbia zijn daarvan het voorbeeld.

Voorbeeld Irak

Irak werd, net als Joegoslavië, onderworpen aan een boycot die zijn weerga in effectiviteit en alomvattendheid niet gekend had. De sancties tegen Irak waren gedurende de tweede helft van 1990 ingesteld om de Irakese regering te bewegen zich vrijwillig uit Koeweit terug te trekken. Dit gebeurde niet, hetgeen leidde tot de operatie Desert Storm. Daarna werden aanvullende sancties tegen Irak ingesteld. Saddam Hoesseins besluit om Koeweit te erkennen leidde niet tot de verwachte verlichting van de sancties. De ontmanteling van de industrie voor massavernietigingswapens was volgens de Veiligheidsraad onvoldoende gebeurd en de mensenrechtensituatie was nog steeds erbarmelijk. Overigens is het de vraag of de mensenrechtensituatie in Irak zoveel slechter is als in een aantal andere landen die niet worden geboycot. Ook de kwestie van de massavernietigingswapens lijkt niet doorslaggevend omdat vele anderen die wapens kunnen maken. Eerder lijkt het de bedoeling het land te verzwakken. De VS, gesteund door Engeland, nemen steeds een zeer onverzoenlijke houding binnen de Veiligheidsraad in, terwijl Frankrijk en Rusland een versoepeling van het embargo bepleiten.

De resultaten van de internationale sancties zijn voor de Irakezen desastreus. Het overgrote deel van de bevolking leeft onder uiterst beroerde omstandigheden. Door gebrek aan landbouwwerktuigen, benodigde reserveonderdelen en onkruidbestrijdingsmiddelen is het land verstoken van voldoende voedsel. In normale tijden was Irak zelfs bij een goede oogst voor zijn voedselvoorziening voor 40% afhankelijk van import. De tekorten hebben geleid tot voedselprijsstijgingen met meer dan 2000 procent in vergelijking met de periode voor de oorlog, terwijl de lonen hetzelfde zijn gebleven. Ondervoeding is algemeen geworden, zo schreef de UNICEF in 1995. Sinds de instelling van de sancties zijn meer dan 500.000 kinderen omgekomen als gevolg van ondervoeding of een tekort aan medicamenten. Dit is drie tot vier maal zoveel als in normale tijden, dat wil zeggen vòòr 1990. Bovendien heeft een derde van de kinderen een groeistoornis en komen leermoeilijkheden algemeen voor als gevolg van het voedseltekort.

Een ander effect van de boycot is het uitblijven van herstel van rioleringssystemen in de grote steden die kapot gebombardeerd waren gedurende de Golfoorlog. Er is dan ook nauwelijks goed drinkwater te krijgen. De vernielingen zijn niet hersteld omdat reserve-onderdelen ontbreken als gevolg van het embargo. Ten slotte zijn het onderwijssysteem, de gezondheidszorg (gebrek aan medicijnen en reserve-onderdelen voor de apparatuur) en andere openbare voorzieningen ingestort.

Een breed maatschappelijk verzet tegen het regime valt niet te verwachten. Men is bezig te overleven, te meer daar de werkloosheid sinds de oorlog omvangrijk is geworden door gebrek aan grondstoffen en transportmogelijkheden. Anders gezegd, juist niet boycotten had wel eens tot een opstand of goed georganiseerde oppositie kunnen leiden. Ongeveer 1% van de bevolking, de hoogste beambten, hoge partijkaders en hoge officieren heeft geen last van de boycot. Overigens werd een opstand helemaal niet door de VS gewild, behalve als deze onder hun controle zou staan. Zij stonden dan ook toe dat Saddam onder meer de opstand van de Shi'iten in maart 1991 ongestraft kon neerslaan.

Volgens de VN-maatregelen van 1991 mocht het regime elke zes maanden aardolie ter waarde van twee miljard dollar verkopen om voedsel te importeren. Het regime maakte daar geen gebruik omdat dit beschouwd werd als een ingreep in zijn soevereiniteit. Men was duidelijk niet geïnteresseerd in de toestand van de bevolking, liever stak men geld in de bewapening. Saddam Hussein gijzelde de bevolking om de internationale gemeenschap te dwingen de sancties te beëindigen en zich zo weer de miljardeninkomsten uit de olie te kunnen toeëigenen. De rantsoenering leidde tot het bevoordelen of straffen van mensen al naar gelang het uitkwam en leidde aanvankelijk tot een versterking van de toch al machtige Irakese staat.
De sancties tegen Irak worden wel als collectieve sancties beschouwd, het zijn echter eerder collectieve straffen waarbij de totale bevolking gestraft wordt. De zwaksten lijden daaronder het meeste, in plaats van de elite.

Toch nog boycot?

De pro's en contra's van een boycot moeten naast elkaar worden gezet. In het algemeen geldt, dat een regering die gevoelig is voor economische sancties het vrijwel nooit zo ver zal laten komen dat een boycot tegen haar wordt uitgeroepen. Landen die geboycot worden, worden in het algemeen geregeerd door regimes die zich daar weinig aan gelegen laten, ondanks de problemen die sancties met zich mee brengen. Sterker nog: zij kunnen in de praktijk hun greep op het land versterken wanneer hun geweldsmonopolie niet aangetast is. Zij zullen zich isoleren en daarbij samenwerken met andere paria-staten. Hier zijn sancties ineffectief en kunnen zelfs contraproduktief zijn. In de andere gevallen kan een dreiging vaak voldoende zijn.

In het algemeen kunnen we het volgende zeggen over de effecten van een embargo. Ten eerste versterkt het de bestaande tendens binnen de conflicten: de sterke staat weet haar binnenlandse positie te versterken, terwijl die van de zwakke staat ondermijnd wordt. Ten tweede, als de boycot machtspolitieke redenen heeft, dus tot doel heeft het militaire en economische vermogen van een land te verzwakken, dan kunnen de krachtsverhoudingen in de regio ingrijpend gewijzigd worden. De regionale aspiraties van Saddam zijn inderdaad voorlopig wel gedwarsboomd. De consequenties hiervan zijn echter nauwelijks te overzien en kunnen zelfs leiden tot nieuwe instabiliteit. De vraagtekens bij de boycot zijn voorts van humanitaire aard. De bevolking wordt bij een boycot gegijzeld, gestraft voor de daden van hun leiders zolang deze niet zwichten. De vraag is hier: mogen we wel speculeren op de gevoeligheid van leiders die allang bewezen hebben ongevoelig te zijn?

Ondanks de grote bezwaren die zeker aan een totale boycot kleven, zijn toch wel enige voorwaarden te formuleren waaronder dit middel nog enig nut kan hebben:

Hans Alles


Literatuur:
Kopp P., Embargo et criminalisation de l'économie In: Economie des guerres civiles, ed. Jean F. Rufin J., Parijs 1996.
Ruiter B., Hoe bruikbaar is het sanctiewapen? In: Internationale Spectator, Jaargang 49 nummer 7/8 1995.
Clark R., New York 1996 (ed). The impact of sanctions on Iraq



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina


- Veiligheid Zuidoost-Azië -

Mogelijkheden ander veiligheidsbeleid in Zuidoost-Azië

Onlangs verscheen het rapport Europe-Asia Trade Challenges ASEM Security Dialogue dat ingaat op de bewapening van Zuidoost-Azië. Hieronder staat een gedeelte uit dit rapport, dat het concept `veiligheid' onder de loupe neemt. De schrijver pleit voor een brede opvatting van veiligheid die niet slechts militaire politiek omvat. Een dergelijke opvatting schept ruimte voor een alternatieve aanpak van de spanningen in Zuidoost-Azië.

Ideeën en voorstellen met betrekking tot veiligheid en de kwestie van het afbakenen van wat als `politiek' wordt beschouwd, moeten serieus genomen worden. Als we het begrip politiek willen uitbreiden en verdiepen, kunnen we kwesties als etnische minderheden, sexe, arbeid, honger, of onderdrukking niet negeren. Veiligheid is net zozeer een sociaal en politiek geconstrueerd kader als de politiek zelf, en waarom iets gezien wordt als een `veiligheids'zaak, kan op zich al ter discussie worden gesteld.

Gefragmenteerde veiligheid

Nu deze en andere opvattingen het debat over veiligheid en identiteit verbreden, wordt het steeds duidelijker dat de Koude Oorlog een abnormale status quo met zich meebracht. De toenemende versplintering van veiligheid wordt daarmee begrijpelijk, zo niet volkomen natuurlijk. Ik zie dit als de onderliggende reden voor de spanningen tussen `nationale' veiligheid, `menselijke' veiligheid en ecologische veiligheid in Azië die de partijen dreigt mee te slepen in oorlog in verschillende richtingen.

Veiligheid betekende vaak het instandhouden van regimes en het veiligstellen van territoriale grenzen tussen staten in Zuidoost-Azië. Maar voor de mensen in het gebied kan het iets anders betekenen. De middenklasse in Zuidoost-Azië is gericht op economische veiligheid, die direct gekoppeld is aan mogelijk gebruik van geweld. De bescherming van de vrijheid van meningsuiting en van de media kan ook een veiligheidskwestie zijn. Etnische minderheden en arme mensen kunnen veiligheid zien als de vrijheid van onderdrukking en aggressie, vrijheid van diepe armoede, en bescherming van een minimaal recht op sociale bijstand. Zelfs culturele veiligheid kan voor sommige mensen een belangrijke kwestie zijn.

Als we ervanuit gaan dat veiligheidskwesties variëren afhankelijk van context en betrokkenen, wordt de traditionele nadruk op het beperken van veiligheid tot zaken die te maken hebben met het gerechtvaardigde gebruik van geweld en kracht door oorlogvoering achterhaald. Barry Buzans (noot 1) scherp geformuleerde definitie van veiligheid als `externe of interne bedreigingen die raken aan het bestaan van een partij' is hier van toepassing. Door deze definitie van veiligheid aan te nemen, verbreden wij ons blikveld en nemen we het militaire monopolie op het spreken over veiligheid en op het bedrijven van veiligheidspolitiek weg zonder de term veiligheid betekenisloos te maken.

Het is onze taak om een geloofwaardig kader op te zetten dat op de humanitaire dimensie van veiligheid ingaat zonder te verzanden in getouwtrek met het militair-industriële complex. Een opvatting van veiligheid die zich toespitst op `bedreigingen,' breed gedefinieerd is, en een gepaste brede deelname met zich meebrengt, is de richting die we op moeten gaan, want alleen zo'n kader kan iets doen aan de zeer reële onderdrukking van hen die geraakt worden door de huidige geo-politieke orde.

Uitgangspunten voor een nieuw veiligheidssysteem

Het is belangrijk om stil te staan bij de vraag naar de basis voor een veiligheidspolitiek als je met het nieuwe model van veiligheid werkt. In laatste instantie worden kwesties van veiligheid pas gewaarborgd als ze als zodanig benoemd worden door hen die de macht hebben. Dit heeft belangrijke gevolgen in de arena waar veiligheid gerealiseerd moet worden omdat politieke structuren uiteindelijk een grote meerderheid van de bevolking stemloos en machteloos houden. Het is absoluut noodzakelijk om deze mensen sterker te maken door de deelname te verbreden.

Multilateralisme

De eerste stap is de opheffing van `unilateralisme' [een eenzijdige, voornamelijk op eigen belangen gerichte benadering, vert.] De huidige structuren in Zuidoost-Azië zijngebaseerd op ongelijkheid. Als er werkelijk vrede moet komen, zal die onder de titel van wederkerigheid komen. Realpolitik stond in het teken van de `wet van de ijzeren kooi,' die precies het tegenovergestelde is van de gouden regel dat `je anderen jou niet laat aandoen wat jij hen hebt aangedaan.' De VS heeft aldus geweigerd om mee te werken aan de Zuidoostaziatische Kerwapenvrije Zone omdat die verbiedt dat hun nucleair aangedreven schepen het gebied doorkruisen. Ondanks hun inspanningen om verscheidene gebieden in Azië van mijnen te ontdoen, heeft de VS ook geweigerd om een internationaal verdrag om landmijnen te verbieden te ondertekenen omdat het hun kracht op het Koreaanse schiereiland zou ondermijnen.

De neiging tot unilateralisme van de VS blijkt ook uit hun nadruk op het instandhouden van een netwerk van bilaterale banden als haar belangrijkste methode om betrokken te blijven in de regio. Deze banden hebben een negatief effect op de regionale orde. In Noordoost-Azië worden de bilaterale relaties van de VS met Korea en Japan gezien als een bedreiging voor landen als China. China staat op zijn beurt op de aanpak van conflicten in de Zuidchinese Zee op een bilaterale in plaats van een multilaterale basis.

Het argument dat de aanwezigheid van de VS in Azië een stabiliserende factor is, heeft veel weerklank en verklaart waarom sommige machthebbers in de regio de Amerikaanse betrokkenheid in Azië aanmoedigen. Maar deze kwestie zit vast in een geo-politiek model van samenwerking. Zolang we blijven vasthouden aan een benadering die zich richt op een machtsevenwicht in de regio, zullen onze keuzen beperkt zijn tot een oostelijk Azië dat geleid wordt door de VS of door China. Het `minste van twee kwaden' scenario dat de aanwezigheid van de VS in de regio ondersteunt, vraagt om een serieuze reactie dat niet in de valkuil loopt van eenpro-China, anti-VS houding. Een alternatieve vorm van veiligheid is noch tegen China noch tegen de VS gericht. De uitdaging van een alternatief veiligheidskader op de lange termijn is er eerder op gericht om uit te stijgen boven geo-politiek en zo in een `supra-geopolitieke' orde terecht te komen.

Draagvlak

Als we verder willen gaan dan een eenvoudig multilateralisme, moet de deelname in de natiestaten van binnenuit verdiept worden. De lijst van onderkende bedreigingen varieert afhankelijk van tijd, cultuur, plaats, en betrokken partijen. Als we besluiten om `bedreigingen' aan te pakken, zullen de deelnemers niet alleen soldaten moeten zijn en de doelstellingen niet uitsluitend militair. Het aantal en de verscheidenheid aan bedreigingen brengt met zich mee dat we ook het aantal groepen van handelende partijen die deze bedreigingen benoemen, behandelen en voorkomen moeten uitbreiden. Juristen, wetenschappers, artsen, verpleegsters, en religieuze, culturele en sociale woordvoerders hebben allemaal een rol te vervullen in dit alternatieve veiligheidskader. Er zou met andere woorden een structuur ingesteld moeten worden die alle belanghebbenden omvat.

Een bredere en verdergaande deelname zal ook leiden tot een uitgebreidere agenda. Veiligheid zou militaire, politieke, economische, sociale, menselijke, culturele en ecologische bedreigingen van regeringen, etnische groepen, de armen, kinderen en vrouwen omvatten zonder zich daartoe te beperken. Het zal de belangen van mensen eerder dan die van naties vooropstellen, die in dit geval niet uitwisselbaar zijn. We suggereren dat als de natiestaat minder representatief wordt, hij vervangen moet worden door de stemmen van haar burgers, die niet altijd gehoord worden. Een veiligheidsinstelling moet een manier hebben om te garanderen dat deze stemmen erin opgenomen worden.

Het hangt goeddeels van de mensen in de regio af hoe zo'n institutioneel kader gevormd zal worden. De toekomst ligt in mijn visie in een meersporenbeleid dat het pleiten voor hervormingen, campagne voeren, vorming en de opbouw van eigen kracht omvat.

Ehito Kimura
bewerking en vertaling: Stijn van der Putte

Overgenomen uit: Europe-Asia Arms Trade Challenges ASEM Security Dialogue, ed. Brid Brennan, Paul Scannell and Pietje Vervest, Transnational Institute in cooperation with AMOK, CAAT, Focus on the Global South and IID.
Het werk is te bestellen bij AMOK-Maritiem in Amsterdam, maak daartoe ¦13,20 over op giro 6217416 o.v.v. ASEM.


Noot:
Buzan B., Rethinking security after the cold war, uit Cooperation and Conflict, vol. 32 no 1, 1997.
Terug naar tekst



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina


- Column -

Spektakel

Er is de laatste tijd een eigenaardig sfeertje ontstaan met betrekking tot het buitenlands- en veiligheidsbeleid van de Europese Unie. Deskundigen en commentatoren spreken met grote regelmaat hun afgrijzen uit over de onmacht van Europa, die zou voortvloeien uit het gebrek aan overeenstemming tussen de lidstaten. Dat is eigenaardig, omdat eensgezindheid natuurlijk heel goed is wanneer het om een positief standpunt gaat, maar heel slecht wanneer het om een afkeurenswaardige zaak gaat. Dan moet je blij zijn dat er ook andere meningen zijn.

Men vergelijkt de Europese situatie vooral met die van de Verenigde Staten. De enige grootmacht die er nog is, zegt men met een ondertoon van jaloezie. Tja, deze qua bevolking, oppervlakte en vooral economisch gewicht machtige staat kan het zich permitteren om met één stem te spreken. Maar is dat wel zo zinnig? Misschien wordt een bepaald standpunt van Clinton gedeeld in 38 van de 50 staten en hebben de andere 12 één heel andere mening. En zelfs per staat kun je moeilijk van een mening spreken, sterker nog: de bevolking heeft mogelijk in meerderheid een ander standpunt dan dat wat namens haar wordt uitgedragen.

Dat er tussen het officiële standpunt van een vertegenwoordigend lichaam en de mening van de bevolking grote verschillen kunnen bestaan hebben de plaatselijke referenda in Amsterdam en Rotterdam ons wel geleerd. Besluiten waarover de gemeenteraad praktisch unaniem was werden door grote meerderheden (soms van 90%) afgewezen. Dat in Amsterdam na de ergste afgangen van het stadsbestuur de referendumverordening zo gewijzigd werd, dat grote meerderheden toch verloren (nota bene op initiatief van GroenLinks) maakt het verschijnsel des te pregnanter.

Je kunt echter niet aan de lopende band referenda houden en dus moeten we de besluitvorming binnen een democratisch gekozen vertegenwoordigend lichaam als een aanvaardbare vorm van democratie erkennen. Dan blijft de vraag hoe democratisch het nog is als in een groter geheel de afwijkende standpunten van een aantal samenstellende delen worden genegeerd. Of nog erger: als het grotere geheel iets doet dat door de meerderheid van de samenstellende delen wordt afgewezen.

Dit speelt allemaal bij het krampachtige streven naar één standpunt. Zoals gezegd: het doet blijkbaar niet ter zake of het om een goed of om een slecht besluit gaat (de subjectiviteit hiervan spreekt vanzelf). Er is maar één conclusie mogelijk: de roepers om Europese eenheidsstandpunten kan het niet zoveel schelen welk besluit er uit komt. Het gaat dus blijkbaar om de macht. Europa moet machtig zijn. Wat het met die macht doet, dat is vers twee.

Fred van der Spek



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina


- Brief uit... -


Brief uit...
Chiapas

Tijd van onderhandelen of een oorlog met andere middelen

Onlangs ontving de redactie van een correspondent een overzicht van de ontwikkelingen in de gespannen situatie tussen de oorspronkelijke bevolking van Mexico en de Mexicaanse regering. Hieronder een door de redactie bewerkte versie van dit overzicht.

De oorspronkelijke bevolking van Mexico (de indigenas) kwam op 1 januari 1994 in opstand tegen de regering. Hun levensomstandigheden waren zelfs 500 jaar na de komst van de 'westerse beschaving' nog steeds beroerd: de indigenas hebben geen schoeisel, hebben nauwelijks de gelegenheid naar school te gaan en hebben geen geld voor een bezoek aan een dokter. Naast deze algemene zaken die bijdragen tot de ellende van de indigenas zijn er twee concretere zaken die geleid hebben tot de opstand in 1994.

In 1992 werd door president Carlos Salinas bekend gemaakt dat de landhervormingen afgesloten zouden zijn. Dit hield in dat de landloze boeren geen hoop meer hadden op verbeteringen van hun levensomstandigheden. Daarbij kwam dat per 1 januari 1994 vrijhandelsovereenkomst met de Verenigde Staten en Canada in werking trad. Daardoor zou de invloed van het neo-liberalisme op Mexico versterkt worden, wat naar verwachting bij zou dragen aan de ellende van de indigenas.

Met de rug tegen de muur besloten de indigena-gemeenschappen daarom op 1 januari 1994 een opstand (geen guerrilla!) te ontketenen. De verwarring was groot, er werden heel wat steden ingenomen — het Mexicaanse leger was toen nog in slechte staat. Sindsdien zijn de wapeninkopen uit de VS met zeshonderd procent toegenomen en werden tot nu toe 70.000 militairen in Chiapas gestationeerd.

Tijd van onderhandelingen...

Van 21 februari tot 2 maart 1994 vonden in de kathedraal van San Cristobal onderhandelingen plaats. De EZLN (het bevrijdingsleger) verwierp de voorstellen van de regering echter na consultatie met de achterban. Vervolgonderhandelingen in januari en februari 1995 leidden ook tot niets, omdat de regering bij een van de bijeenkomsten probeerde de gehele leiding van de EZLN op te laten pakken. Dit 'februaribedrog' zorgde begrijpelijkerwijs voor enige bekoeling.

Vervolgens werd de commissie voor concordia y pacificaciòn (COCOPA) in het leven geroepen. Deze commissie bestaat uit vertegenwoordigers van de drie grootste partijen: de PRI (regeringspartij), de PAN (centrum-rechts) en de PRD (links). Hiermee is verbonden de 'wet voor de dialoog', waarin wordt vastgesteld dat de EZLN als bewapende kracht wordt erkend — voor zolang deze bewapening niet wordt gebruikt — en dat er bepaalde zones als 'conflictzones' erkend zijn, waar het Mexicaanse leger niet in mag. Men schrijft 11 maart 1996.

Tevens bestaat al sinds februari/maart 1994 een 'nationale bemiddelingscommissie' (de CONAI) met vooraanstaande personen uit de Mexicaanse intelligentia. De bemiddelingscommissie werd gevormd rond Samuel Ruiz (de bisschop van San Cristobal). Op 17 april 1995 werd in San Andrés een voorstel van de CONAI aanvaard om de verschillende discussiepunten afzonderlijk af te handelen en pas over te gaan naar het volgende punt als er over de vorige een overeenkomst is bereikt.

De eerste onderhandelingspunten zouden moeten zijn:

  1. cultuur en rechten van de indigenas
  2. gerechtigheid en democratie
  3. welvaart en ontwikkeling
  4. rechten van vrouwen

Op 16 februari 1996 werd in San Andrés een basisakkoord getekend door de regering en de EZLN. In juli 1996 werd vervolgens door COCOPA, CONAI, EZLN en de regering de verdere procedure voor de dialoog uitgewerkt. Deze procedure hield in dat slechts de COCOPA, met instemming van de CONAI, de onderhandelingen kan afbreken. Toen in december 1996 de COCOPA haar uitwerking van de overeenkomst voorlegde, kwam president Zedillo met een tegenvoorstel. Dit werd door de EZLN als onaanvaardbaar verworpen, omdat het te ver af ligt van de overeenkomst in San Andrés.
Sindsdien liggen de onderhandelingen stil.

... of een oorlog met andere middelen

In de tussentijd ligt wat wel als 'oorlog met lage intensiteit' wordt aangeduid niet stil. Deze Mexicaanse variant van een verschijnsel dat bekend en getest werd in Vietman en staten in Latijns Amerika, wordt gekenmerkt door de vorming van paramilitaire groepen die, opgeleid en bewapend door het reguliere leger, het 'vuile werk' opknappen: bedreiging, afpersing, verdrijving van de sociale basis van de EZLN tot zelfs massaslachtingen, zoals die van 22 december 1997. Duizenden mensen werden verdreven en moeten nu in vluchtelingenkampen vegeteren.

Verder wordt middels een agressieve mediacampagne gepoogd om alle solidaire NGO's te discrediteren, buitenlanders als mogelijke kritische getuigen uit te wijzen en verder het beeld te creëren dat de regering wel onderhandelingen wil, maar dat de EZLN deze blokkeert. Zo heeft president Zedillo op 13 maart 1998 weer eigen voorstellen gepubliceerd. Deze waren opnieuw volledig unilateraal en kwamen niet overeen met de afspraken van San Andrés. Deze voorstellen werden dan ook door zowel COCOPA, CONAI, EZLN en PRD en de nationale indigena-commissie verworpen als contraproductief.

De paramilitarisering gaat door, terwijl de regering besluit tot een nieuwe 'wapenwet' die voor de ontwapening van de verschillende groepen moet zorgen. In de praktijk biedt dit voor politie en militairen een wettelijke basis om in zapatistisch gebied in te dringen, wat eigenlijk nog steeds verboden is volgens de wet van de dialoog. Misschien is dit een voorwendsel om het gehele militaire apparaat in gang te mogen zetten.

De EZLN zou hiertegen nauwelijks kans hebben. Het is dus de vraag hoe zich een krachtsevenwicht zal kunnen ontwikkelen tussen een corrupt machtsapparaat dat reeds contracten heeft afgesloten over de aardolie in een groot deel van het land en de burgermaatschappij die enige vorm van zelfbeschikking en autonomie voor de uitgebuite en vergeten indigenas wil verdedigen. Momenteel worden alle mogelijkheden aangewend om de burgermaatschappij te ondersteunen.

Ludger Rother



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina




Recensies Recensies Recensies
Recensies Recensies Recensies
Recensies Recensies Recensies







Loopgraven - Tijdschrift over oorlog en vrede
Den Haag : IKV i.s.m. IKON
abonnementsprijs fl. 40,- per jaar voor vier nummers


Sedert een jaar zijn er vier nummers verschenen van het nieuwe IKV-discussieblad Loopgraven. In een opvallend tweekleurig jasje en met een prettige, zij het ietsje te eentonige opmaak biedt het een leuke bijdrage aan de meningsvorming over controversiële thema's van deze tijd. Elk nummer behandelt een ander thema, tot nog toe werden de toekomst van de krijgsmacht, vluchtelingen, noodhulp en internationale gerechtigheid behandeld. De formule lijkt erop gericht te zijn om heikele discussies rond het thema, bijvoorbeeld het nut van VN vredesoperaties, voor te leggen aan een bonte mengeling van deskundigen, politici, actievoerders, ambtenaren en journalisten. Die worden ofwel in een forum aan het discussiëren gezet, geïnterviewd of gevraagd om hun gedachten op papier te zetten. Het aantrekkelijke hiervan is dat er een aardig spectrum van argumenten over een bepaald onderwerp bij elkaar wordt gebracht. Ik voorzie echter een probleem met de onderwerpkeuzes. Op het terrein van oorlog en vrede zijn er slechts een beperkt aantal thema's beschikbaar en daardoor kan het noodzakelijk worden om toch een grotere diversiteit aan te brengen per nummer. Dat zou het voordeel van de gekozen formule deels teniet doen. Voor een snel overzicht van de meningsvorming in Nederland rondom moeilijke vraagstukken van oorlog en vrede is dit een leuke vondst.
KaKo






Leo van Bergen
Voor een wereld één in verscheidenheid
50 jaar Wereld Federalisten Beweging Nederland

Cahier 74
Nijmegen : Studiecentrum voor Vredesvraagstukken i.s.m. Wereld Federalisten Beweging Nederland
1998
pp 146, bijlagen, register
ISBN 90-71701-66-2


Dit jaar viert de Nederlandse tak van de Wereld Federalisten Beweging haar vijftigste verjaardag. Ter gelegenheid daarvan werd Leo van Bergen gevraagd een overzichtsgeschiedenis van deze vredesorganisatie te schrijven. Daarin is hij redelijk geslaagd, gegeven de ernstige beperkingen waaronder hij moest werken. Een clubgeschiedenis staat immers veelal garant voor saaiheid en bekrompenheid. Gelukkig ontstijgt dit werk het niveau van clubblad doordat de schrijver erin slaagt om op een interessante manier een halve eeuw politieke activiteit weer te geven. De WFBN was volgens eigen zeggen een van de grotere vredesorganisaties toen ze werd opgericht (15.000 leden), maar dat aantal slonk al snel. Misschien was hun onafhankelijke opstelling tijdens de Koude Oorlog daar debet aan. Het schijnt dat deze internationale beweging tijdens de Koude Oorlog zowel in de Sovjet-Unie als de Verenigde Staten werden gezien als verraders. Daaraan was de hardnekkigheid waarmee de beweging vasthield aan het idee van een federale wereldregering, waarvoor het omvormen van de VN een eerste vereiste was, wellicht niet vreemd. Het was immers ondenkbaar dat de belangrijkste landen op aarde hun macht zouden afstaan aan zo'n wereldregering. Toch blijkt bij lezing van deze geschiedenis dat elementen van sommige ideeën geenszins wereldvreemd waren. Zo pleitten al twintig jaar voordat Van Mierlo dat deed, WFBN-aanhangers voor het instellen van een permanente VN-vredesmacht. De auteur noemt een hele reeks zaken die al tientallen jaren onderwerp van discussie zijn in de WFBN, voordat ze gemeengoed werden. De vraag is natuurlijk of de gedachtenvorming via diverse omwegen is doorgedrongen in het beleid of dat die ontwikkelingen niet sowieso hadden plaatsgevonden. Bovendien twijfelen ook sommige leden van de WFBN of de huidige ontwikkelingen van de VN en ander internationale organisaties inderdaad langs de weg naar de felbegeerde wereldfederatie liggen, of gewoon de zoveelste vermomming zijn voor de belangen van de belangrijkste staten.

Het aardige van de WFBN zoals dat hier beschreven wordt, is dat de invloed van de vredesbeweging er steeds voor gezorgd heeft dat er in die organisatie behoorlijke kritiek was op het te klakkeloos volgen van de nationale staten in hun internationale politiek.
KaKo






William M. Arkin, Robert S. Norris, Joschua Handler
Taking Stock - Worldwide Nuclear Deployments 1998
Washington DC : Natural Resources Defense Council
maart 1998
pp 94, tabellen, bijlagen, bronnenlijsten


Kernwapens zijn nog lang de wereld niet uit. Zelfs een niet al te diepgaand onderzoek van de nucleaire politiek van de grootste kernwapenstaten leert ons al snel dat het gevaar voor een nucleaire atoomoorlog geenszins geweken is. Maar iemand die een snelle blik in de inleiding van dit bijzonder nuttige handboek werpt, kan tot een veel optimistischer conclusie komen. Dat was ook het geval bij de redacties van de Volkskrant en Parool. Zij meenden dat de immense vermindering van de aantallen kernwapens in een kleiner aantal opslagplaatsen, zoals blijkt uit de calculaties van de onderzoekers, ook een omslag van het beleid impliceren. De schrijvers zijn ook niet de minsten, in de loop van de tachtiger jaren hebben zij menig handboek geproduceerd dat als bijbel diende voor de anti-kernwapenactiviteiten van de vredesbeweging. In dit boek wordt een goed geïnformeerde schatting gedaan van de lokaties van de overblijvende 36.000 kernkoppen, waarvan zo'n 16.000 bestemd zijn voor ontmanteling. Vooral voor de VS, Verenigd Koninkrijk en Frankrijk wordt een gedetailleerde lijst plaatsnamen gegeven, over Rusland en vooral China is veel minder bekend. Ook de kernwapens in het buitenland worden nagetrokken. Op Volkel worden 11 ondergrondse opslagkelders geteld. Dat betekent plaats voor minimaal 11 kernwapens, maar volgens sommige berichten kan men twee bommen per kelder plaatsen. Deze voortgezette aanwezigheid van atoombommen in Nederland is niet oninteressant, aangezien de Nederlandse regering herhaaldelijk heeft verklaard dat ze het nucleaire beleid van de NAVO blijft steunen.
KaKo



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Wapenhandel
Samenstelling: Frank Slijper

Voor meer informatie over Nederlandse wapenhandel en -industrie: ga naar www.stopwapenhandel.org



RDM verkoopt Chili kanonnen

Een paar jaar terug ontstond enige commotie toen de toenmalige Chileense legerleider Pinochet incognito op bezoek in Nederland bleek. Volgens de Britse pers was de ex-dictator op toernee door Europa langs een groot aantal wapenfabrikanten. Het lijkt er nu op dat zijn verblijf in het Amstelhotel zijn vruchten heeft afgeworpen. Voor het einde van dit jaar krijgt het Chileense leger de beschikking over door de RDM opgekalefaterde kanonnen.

De Rotterdamsche Droogdok Maatschappij weet zich dus weer even van de verdrinkingsdood gered. Nadat eerdere pogingen van de RDM om Chili tweedehands onderzeeërs te slijten waren mislukt heeft het bedrijf nu meer geluk. Sinds enige tijd probeert de RDM samen met branchegenoot Royal Ordnance (onderdeel van British Aerospace) klanten te interesseren voor de modernisering van houwitsers (kanonnen). Eerder al liet Canada er 96 moderniseren. Met de vernieuwde technologie krijgen de kanonnen een maximaal bereik van 19 kilometer. De Chileense wapenindustrie wordt er zelf ook nog wijzer van. Werknemers van het overheidsbedrijf FAMAE Ordnance zullen door de RDM worden opgeleid voor de assemblage van de bouwpaketten en het testen van de nieuwe kanonnen. Bovendien zal FAMAE enkele onderdelen voor de nieuwe houwitsers produceren.

Hoewel Chili sinds 1990 niet langer wordt geregeerd door de terreur van Pinochet, speelt de ex-dictator nog altijd een belangrijke rol in de Chileense politiek. Nog tot maart van dit jaar was Pinochet opperbevelhebber van het Chileense leger. Hij heeft die functie nu verwisseld voor die van senator-voor-het-leven.
Bron: Jane's Defence Weekly, 18 maart 1998



Nauwere samenwerking Britse en Nederlandse wapenindustrie

Wereldwijd is de internationale wapenindustrie sinds enkele jaren volop in beweging. Bedrijven gaan strategische allianties en joint ventures aan, kopen concurrenten op of fuseren ermee. Zo ook in Nederland. Ter bevordering van dit proces kwamen eind februari vertegenwoordigers van de Britse en Nederlandse defensie-industrie in Den Haag bij elkaar. Het driedaagse gebeuren moest nauwere banden tussen beide landen tot stand brengen, onder andere om de uitvoering van wederzijdse compensatieverplichtingen te vergemakkelijken. Ook zou een hechtere samenwerking in internationale projecten beide industrieën ten goede komen. Samenwerking ligt voor de hand bij onder meer de produktie van onderdelen voor de Apache gevechtshelikopter, die beide landen bij het Amerikaanse McDonnell Douglas hebben besteld. Van Nederlandse kant waren onder andere Fokker Aviation, Stork, Holland Signaal Apparaten, Delft Instruments en Van Halteren Metaal aanwezig, van Britse kant bedrijven als British Aerospace, GEC-Marconi, Thomson Marconi Sonar, Alvis en GKN.
Bron: Jane's Defence Weekly, 25 februari 1998



Verbod op verblindende laserwapens

Hongarije heeft in januari als twintigste land de VN-conventie geratificeerd die een verbod op 'excessief verwondende conventionele wapens' moet bewerkstelligen. Daarmee worden blindmakende laserwapens verboden nog voordat ze, aldus het Rode Kruis, een van de voorvechters van het verbod, ooit in een oorlog zijn gebruikt. Niettemin zijn er hardnekkige geruchten dat de VS dit type wapens in de Golfoorlog tegen Irakese troepen hebben gebruikt. Tot de landen die het protocol hebben geratificeerd behoren onder meer Liechtenstein, de Kaapverdische eilanden, het Vaticaan en Oezbekistan. Het wachten is nu nog op de permanente leden van de Veiligheidsraad en andere belangrijke wapenproducerende landen als Nederland.
Bron: Jane's Defence Weekly, 11 februari 1998



Granaria stort zich op militaire markt

Investeringsmaatschappij Granaria (groothandelaar in vooral noten en zuidvruchten) heeft voor 1,4 miljard gulden het Amerikaanse Eagle Picher overgenomen. Eagle Picher is gespecialiseerd in de produktie van onderdelen voor de lucht- en ruimtevaartindustrie. Een van de hoofdactiviteiten is de produktie van onderdelen voor satellieten. Dit is een markt die zowel op civiel als militair terrein een snelle groei doormaakt. Naast het gebruik van satellieten voor het doorstralen van bijvoorbeeld televisieprogramma's, maken ook inlichtingendiensten op steeds grotere schaal gebruik van de mogelijkheden om vanuit de ruimte het reilen en zeilen op aarde in de gaten te houden. Daarnaast heeft ook de militaire communicatie per satelliet een grote vlucht genomen. Zo maakt de Nederlandse marine gebruik van de NATO-IV-satelliet en voorziet de PTT land- en luchtmacht van satellietcapaciteit. Het Nederlandse leger is vanwege de snel groeiende behoefte naarstig op zoek naar nieuwe capaciteit en heeft alvast 283 miljoen gulden hiervoor gereserveerd.
Bronnen:
Defensiekrant, 19 februari 1998
de Volkskrant, 9 maart 1998



Leger en bedrijfsleven pappen aan met China

In de week voorafgaand aan de handelsmissie van Wijers en het Nederlandse bedrijfsleven was de generaal Van den Breemen al op bezoek bij zijn Chinese collega's. Tijdens de zevendaagse trip, de eerste van een Nederlandse Chef Defensiestaf, benadrukte China veel waarde te hechten "aan de verdere ontwikkeling van onze wederzijdse belangen." Van den Breemen bracht bezoeken aan marine- en luchtmachtbases en werd verwelkomd in de Hal van het Volk aan Pekings Plein van de Hemelse Vrede. De generaal sprak de wens uit dat dergelijke bezoeken als "smeerolie voor de samenwerking" zouden werken.

Toen enkele dagen later het bedrijfsleven arriveerde bleken de economische relaties in een jaar tijd inderdaad enorm versoepeld. KPN mocht een omstreden contract afsluiten met het Chinese leger voor een joint venture op het gebied van telecommunicatie. Daarnaast wisten ook Stork, Damen en Fokker Elmo, bedrijven met een belangrijke militaire poot, hun economische positie in China te verstevigen. Delft Instruments is als leverancier van (militaire) optische technologie al langer een goede bekende bij het Chinese leger.
Bronnen:
Defensiekrant, 26 februari 1998
Financieel Dagblad, 24 februari 1998
NRC/Handelsblad, 20 februari 1998



Orders voor onderdelen nieuwe fregatten

Neerlands grootste wapenboer Hollandse Signaal heeft een order ter waarde van 80 miljoen gulden gewonnen voor de produktie van vier Smart-L radarsystemen voor de nieuwe Luchtverdedigings- en Commando Fregatten (LCF) die door de Schelde voor de Nederlandse marine worden gebouwd. De opdracht moet zo'n 350 arbeidsjaren werk opleveren. Vorig jaar juni kocht de Duitse marine al drie van deze radarsystemen met een bereik van 400 kilometer. Naar verwachting zullen Frankrijk, Italië en GrootBrittannië binnenkort een variant van de Smart-L bestellen. Bovendien gaat Signaal naar alle waarschijnlijkheid een mobiele versie van de Smart-L ontwikkelen, waarvoor het onder andere Hongarije en Oostenrijk hoopt te interesseren.

In een andere overeenkomst is Rohde & Schwarz Nederland (35 werknemers, 25 miljoen omzet) aangewezen om de vier nieuwe Nederlandse fregatten van communicatieapparatuur te voorzien. Rohde & Schwarz zal hiervoor gaan samenwerken met het Portugese FABA/EID.
Bronnen:
Telegraaf, 25 februari 1998
Jane's International Defence Review, februari 1998
Jane's Defence Weekly, 18 maart 1998



KORT BEDRIJVENNIEUWS

Nieuwe beveiliging voor het leger

Het Duitse bedrijf Micos gaat in opdracht van het Amsterdamse Robert Bosch BV een nieuw beveiligingssysteem voor het Nederlandse leger ontwikkelen. De order ter waarde van ongeveer 34 miljoen gulden is de grootste uit de geschiedenis van Micos.
Bron: Frankfurter Allgemeine Zeitung, 13 februari 1998



Fokker melkkoe voor Stork

Hoewel Fokker als vliegtuigbouwer van het toneel is verdwenen, bloeien de overgebleven delen van het bedrijf volop onder de vleugels van moeder Stork. Stork zag, vooral dankzij Fokker, de nettowinst over 1997 met ruim een kwart stijgen tot 172 miljoen gulden. De divisie Industrial Components, waaronder het merendeel van de Fokker-erfenis valt, richt zich sterk op de militaire markt. Het produceert onderdelen voor onder andere de F-16 en de Apache en raketsystemen als de Patriot en de Stinger. Stork heeft plannen deze divisie sterk uit te breiden. Het aast al enige tijd op nog een paar onderdelen uit de boedel van Fokker, namelijk de helft van de aandelen Fokker Space en de aandelen van het Belgische bedrijf Sabca.
Bron: de Volkskrant, 4 maart 1998



Brunel samen met dochter DASA

Het Nederlandse beursgenoteerde detacheringsbureau Brunel heeft samen met de Münchense motorenfabriek MTU de onderneming Atena opgericht. Het bedrijf gaat projecten uitvoeren en technische adviezen geven aan de machinebouw-, auto- en luchtvaartindustrie. MTU is een dochter van DASA, Daimler-Benz/Aerospace en levert wereldwijd motoren voor onder meer tanks, gevechtsvliegtuigen en fregatten.
Bron: de Volkskrant, 12 februari 1998



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Korte berichten
Samenstelling: Kees Kalkman



B'Tselem zet de feiten op een rij

9 december 1997 was de dag waarop tien jaar geleden de intifada uitbrak, de Palestijnse volksopstand in de bezette gebieden. De Israëlische mensenrechtenorganisatie B'Tselem, de organisatie die mensenrechten in de bezette gebieden onderzoekt, heeft ter gelegenheid hiervan een overzicht gemaakt van zaken die te maken hebben met de verschillende aspecten van de mensenrechtensituatie in deze gebieden over de afgelopen tien jaar. Hier volgt een overzicht: Overgenomen uit: De Brug Nr. 28, maart 1998 (Blad uitgegeven onder verantwoordelijkheid van het SIVMO,Steuncomité Israëlische Vredesgroepen en Mensenrechtenorganisaties, en de Joods-Palestijnse Dialoog, Postbus 15823 1001 NH Amsterdam)



Uitzendbureau voor spionnen

Uitzendbureau Start heeft opdracht gekregen overtollige Nederlandse spionnen van de voormalige Inlichtingen Dienst Buitenland (IDB) in het bedrijfsleven te plaatsen. Het gaat om zo'n dertig man. De IDB werd in 1993 door de toenmalige premier Lubbers opgeheven na een aantal schandalen. Sindsdien staat het spionnenlegertje met vorstelijke wachtgelden (schaal 11 en 12, dus zo'n fl. 6000,- tot fl. 8000,- bruto per maand) op de salarislijst bij het ministerie van Algemene Zaken (AZ).

Vorig jaar werden de ex-IDB-ers uitgenodigd om te solliciteren bij een IDB 'nieuwe stijl' die de afgelopen maanden in alle stilte is toegevoegd bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) en de Militaire inlichtingendienst (MID). Dit bleek echter een pure formaliteit. Uit de gesprekken bleek dat BVD en MID helemaal geen zin hadden in de afgedankte spionnen. Ze gaven er de voorkeur aan om de twintig Nederlandse spionnen die nodig waren om het voormalige IDB-werk weer op te pakken uit enige geledingen te betrekken.

Alleen een vrouwelijke tolk die vroeger voor de IDB werkte is in dienst gekomen bij de MID. Een IDB-bewaker van landgoed Maarheze in Wassenaar, waar de IDB was gevestigd, is inmiddels beveiliger op het Binnenhof. Niet bekend is of het hier gaat om de befaamde tuinman van Maarheze, de hoogst-gescreende hovenier ter wereld.

AZ heeft nu Start in de arm genomen om te bemiddelen buiten de overheid. Het lijkt overigens een haast onmogelijke klus om de welgestelde vijftigers onder te brengen. Bij de opheffing van de IDB hebben de spionnen een non-ontslag-garantie gekregen. Als ze onbemiddelbaar blijven zit AZ dus in lengte van dagen aan ze vast. Ex-IDB-chef Meulmeester heeft inmiddels 'een kamertje' gekregen bij de Raad van State.
Bron: Martijn Koolhoven, Uitzendwerk voor spionnen, De Telegraaf, 7 februari 1998



Many chiefs, few Indians

Het door nijpend personeelstekort geplaagde Nederlandse leger kampt met een enorm overschot in de hogere rangen. Met een totaal van 10 generaals en 430 kolonels op een krijgsmacht van 77.000 beschikt ons land met afstand over de zwaarste legertop van Europa.
Voor elke 700 man/vrouw is een generaal beschikbaar. In Duitsland is dat één op 1600 en in Ierland één op 1400 manschappen. Voorzitter B. Snoep van de Algemene Federatie Militair Personeel spreekt van een elite-krijgsmacht en pleit voor een grondige herstructurering. De bezuinigingen op personeel van de laatste jaren blijken volledig voorbij te zijn gegaan aan de hoogste regionen van het leger.
In 1990 telde het leger nog 128.000 mensen waaronder 128 generaals (één op duizend) en 440 kolonel. Hoewel het personeelsbestand inmiddels met 40% is ingekrompen zijn slechts achttien generaals (14%) en tien kolonels (2%) weggesaneerd.
Bron: De Telegraaf, 5 maart 1998



VS weigeren Cubaanse en Iraanse inspecteurs

De regering van de Verenigde Staten weigert VN-inspecteurs met Cubaanse en Iraanse nationaliteit toe te laten tot de chemische installaties die zij op grond van het Chemische Wapens Verdrag moeten inspecteren. De VS zouden zo'n 30.000 ton aan stoffen bezitten die geschikt zijn als chemische wapens. De VS menen zelf het recht te hebben om de samenstelling van de inspectieteams die hun installaties komen bekijken te kunnen bepalen. In totaal telt het inspectieorgaan zo'n 126 inspecteurs en assistenten. Volgens de regels van het verdrag kan een land binnen dertig dagen na de ontvangst van de lijst met inspecteurs bezwaar maken tegen bepaalde namen op de lijst. "Ironischerwijs oefenen de VS hetzelfde recht uit dat ze niet willen toestaan aan de Irakezen," merkte een Aziatische diplomaat op. Zoals bekend maakte Irak tijdens de recente crisis rond VN-inspecties bezwaar tegen de eenzijdig Angelsaksische samenstelling van de VN-inspectieteams. Van de 28 inspecteurs in het Iraakse geval kwamen er 10 uit de VS, 5 uit het Verenigd Koninkrijk, drie uit Frankrijk, twee uit Australië en uit Bosnië-Herzegowina, Brazilië, Finland, Duitsland, India, Ierland, Zweden en Zwitserland elk één.
Bron: Jane's Defence Weekly, 11 februari 1998.



Munitiefabriek te Ruinen onzeker

Een geheimzinnige munitievernietigingsfabriek die Defensie wilde bouwen in Ruinen gaat misschien toch niet door. Minister Voorhoeve heeft de vergunningsprocedure voorlopig stopgezet.
Dat blijkt uit het antwoord op vragen van kamerleden van D'66. "Ik zal de vergunningverlener, de minister van VROM, verzoeken de milieuvergunning die ik heb aangevraagd nog niet te verlenen. In de tussentijd zal ook de behoefte aan munitievernietigingscapaciteit nog eens kritisch worden bezien," aldus de minister. De fabriek was bedoeld om afgewerkte munitie van Defensie en vuurwerk te vernietigen. De vergunningsaanvraag was met geheimzinnigheid omweven omdat Defensie bepaalde gegevens over de fabriek niet bekend wilde maken vanwege het staatsbelang.
De bevolking in Ruinen had zich onder meer vanwege die geheimhouding al in een vroeg stadium tegen de komst van de fabriek gekeerd. Joke Oor van het actiecomite Verontruste Bewoners van Zuidwest-Drenthe toonde zich uiteraard 'ontzettend gelukkig' met deze ontwikkeling. "Het zou toch van de gekke zijn als een dergelijke fabriek er wel mag komen, nota bene langs een fietspad middenin een natuurgebied," aldus mevrouw Oor.
Bron: Nieuwsblad van het Noorden, 17 februari 1998



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina


- Berichten van de basis -

Berichten van de basis



Bezwaren inschrijving dienstplicht

De Doopgezinde Vredesgroep roept mensen van 17 op bezwaar te maken tegen registratie als potentieel dienstplichtige door het ministerie van defensie.
Hoewel de militaire dienstplicht is opgeschort, ontvangen alle jonge mannen van 17 jaar en ouder van het ministerie van defensie een bericht van inschrijving voor de dienstplicht en een registratienummer. In deze brief wordt vermeld dat vragen als erkenning van gewetensbezwaren nu niet aan de orde zijn.
De Doopsgezinde Vredegroep acht dit niet te rijmen met iets waar je ernstige gewetensbezwaren tegen hebt. Daarom roept zij mensen die hiertegen bezwaar maken op, contact op te nemen, zodat gezamenlijke stappen kunnen worden genomen.

Schrijf aan:
DVG
Van Runen weg 6
7413 BZ Diepenveen



Congres:
GEWELD OP TV

Op 16 mei 1998 organiseert de werkgroep TV-geweld een congres over geweld op tv?

Aan de orde komen:
* Waarom kijken veel mensen (graag) naar geweld op TV?
* Is er een wisselwerking tussen TV-geweld en het maatschappelijk klimaat zoals het zich ontwikkelt?

Sprekers over deze onderwerpen:
- Prof. dr. Jo Groebel, hoogleraar mediapsychologie aan de Rijksuniversiteit van Utrecht en medeauteur van het rapport Media en Geweld.
- Bart van Heerikhuizen, hoofddocent sociologie aan de Universiteit van Amsterdam.
- Ellen Wagenaar, lid van de werkgroep TV-geweld en lerares Frans.
- C.N. Crans, secretaris-directeur van de Nederlandse Filmkeuring.
- Jan-Willem Bult, eindredacteur Jeugd-TV van de KRO.

Tijdens de dag zal bekend worden gemaakt welke werkstukken/scripties die door scholieren en studenten zijn ingestuurd, als beste zijn verkozen.

Plaats: Gebouw De Akker, Melkpad 14, Hilversum.
Tijd: 10.00 - 16.00 uur.
Prijs: fl. 35,- (inclusief lunch, koffie, thee en congresmap)
Informatie: Koos de Beus, 035 - 6217221.



Open dag Peace Brigades International
23 mei 1998

Peace Brigades International (PBI) is een organisatie die vrijwilligers naar conflictgebieden uitzendt. Deze vrijwilligers werken in teams aan de naleving van mensenrechten. Momenteel zijn er zes projecten: in Colombia, Noord-Amerika (met inheemse volken), Mexico (Chiapas), Haïti, Guatemala en voormalig Joegoslavië. Tijdens de open dag zal met name Colombia aan bod komen.
Peace Brigades staan bekend als ongewapende lijfwachten. Ze begeleiden mensen en organisaties die voor hun rechten opkomen en daardoor bedreigd worden. De vrijwilligers doen dit door hen persoonlijk te 'escorteren', geruggesteund door een internationaal noodnetwerk.
De projecten verschillen van karakter. Het ene project benadrukt het belang van workshops, het andere van het verzamelen en verspreiden van informatie of het escorteren van personen. Ze hebben gemeen dat ze geweld willen voorkomen.

De open dag geeft informatie over de projecten en de mogelijkheden om uitgezonden te worden. De dag zal op zaterdag 23 mei in O'43 (Utrecht) gehouden worden. U kunt zich opgeven bij:
PBI-Nederland, Hardesteinstraat 6, 8012 ET Zwolle. tel: 038 -4216587.



Met de actiebus naar Parijs, 1 tot en met 3 juni 1998

In aanvulling op de oproep in de vorige VD AMOK, zie achterpagina, melden we een goedkope actiebusreis.
Van 2 tot en met 6 juni vindt de zesde Eurosatory Wapenbeurs plaats op Le Bourget bij Parijs. Dan zullen zo'n 800 wapenbedrijven hun waren aan 130 regeringen proberen te verkopen.
Het Europees Netwerk tegen de Wapenhandel (ENAAT) roept samen met Franse organisaties op tot een manifestatie die drie (3) dagen duurt. Van 1 tot en met 3 juni. Op het programma staat een pacifistische wake, een grote demonstratie en geweldloze directe acties. Eigen ideeën zijn harte welkom.
Geef je op bij ENAAT, p/a Pesthuislaan 39, 1054 RH Amsterdam, tel 020 - 6164684. De busreis kost ¦60,-. Verblijf en eten ¦15,- per dag.



Redactie VD AMOK verhuist naar Utrechts vredespand O'43

Op 20 februari vond in Utrecht de feestelijke opening plaats van O'43, het nieuwe onderkomen voor stichting AMOK, stichting BWD, Kerk en Vrede, Burgervredesteams Nederland, het Fonds Vredesprojecten en het Vredesfonds. Vanaf 16 mei zal ook de redactie van VD AMOK in O'43 gevestigd zijn.

Het adres van O'43 en de redactie van VD AMOK luidt:
O'43
Obrechtstraat 43
3572 EC Utrecht
Telefoon: 030-8901341
Fax: 030-2714759



Stop militaristische 6-juni-show in Scheveningen

Op 6 juni dreigt de 750-jarige Vredesgemeente Den Haag het toneel te worden van de grootste vlieg-, marine- en paradeshow aller tijden. Deze show, die volgens de plannen op 6 juni zal plaatsvinden onder de naam 'Operatie Oranje Scheveningen', is strijdig met het Vredesstadimago van Den Haag. Zo heeft burgemeester Deetman nog onlangs Den Haag "een Stad van Internationaal Recht en Vrede" genoemd.

Het Haags Vredesplatform (HVP) organiseert acties tegen de militaristische 6-juni-show. Zo vond op 14 april een protest plaats bij de installatie van de nieuwe gemeenteraad met als doel de nieuwe raadsleden ertoe te bewegen de show af te gelasten.

In de komende weken zullen verschillende vervolgacties plaatsvinden. Voor meer informatie over deze acties kunt u contact opnemen met het Haags Vredes Platform, 070-3658533/3462432/3507877.

Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina